ECLI:NL:GHSHE:2014:1981

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
HD200.098.959_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar de ouderdom van een overeenkomst van geldlening

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure met betrekking tot een overeenkomst van geldlening. De zaak betreft appellanten Ottima B.V. en een natuurlijke persoon, die in principaal appel zijn tegen de geïntimeerden, waaronder een andere natuurlijke persoon en een rechtspersoon die in incidenteel appel zijn gegaan. De procedure is een vervolg op een eerder tussenarrest van 24 december 2013, waarin aan de geïntimeerde een bewijsopdracht was gegeven. Het hof heeft in dit arrest bepaald dat er een deskundigenonderzoek moet plaatsvinden naar de inkt van de handtekeningen op de originele akte van de overeenkomst van geldlening, die gedateerd is op 20 oktober 2000. De vraag is of deze akte mogelijk niet in 2000, maar medio 2006 is opgesteld en ondertekend. De geïntimeerde heeft verzocht om een deskundige te benoemen, terwijl de appellanten zich hiertegen verzetten, onder andere vanwege de lange duur van de procedure en de kosten van het onderzoek. Het hof heeft uiteindelijk besloten om het verzoek van de geïntimeerde toe te wijzen en heeft The Maastricht Forensic Institute benoemd als deskundige. Het hof heeft ook specifieke vragen geformuleerd die de deskundige moet beantwoorden, en heeft de partijen opgedragen om de benodigde processtukken aan de deskundige ter beschikking te stellen. De kosten van het deskundigenonderzoek zijn vastgesteld op € 2.268,75, en de geïntimeerde is veroordeeld tot betaling van dit voorschot. De zaak is aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.098.959/01
arrest van 1 juli 2014
in de zaak van

1.Ottima B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[appellante]
wonende te [woonplaats 1] ,
appellanten in principaal appel en geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. H.A.J. Kalsbeek,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde in principaal appel en appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. A.F.G. Bergmans-Jeurissen,
en

2.[geïntimeerde 2] ,

wonende te [woonplaats 3] , Arizona (Verenigde Staten van Amerika),
geïntimeerde in principaal appel,
niet verschenen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 24 december 2013 in het hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht onder zaaknummer 116496/HA ZA 07-49 gewezen vonnissen van 27 juni 2007, 21 mei 2008 en 22 juni 2011.

1.Het tussenarrest van 24 december 2013

Bij genoemd arrest is aan [geïntimeerde 1] een bewijsopdracht gegeven en iedere verdere beslissing aangehouden.

2.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • een akte van [geïntimeerde 1] ;
  • een akte van Ottima en [appellante] ;
  • een bericht ex artikel 1.2 sub h betreffende de procesvoering van Ottima en [appellante] van 13 februari 2014;
  • een reactie op voormeld bericht zijdens [geïntimeerde 1] bij fax van haar advocaat van 17 februari 2014;
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor in de enquête van 13 maart 2014;
Ter gelegenheid van voormeld getuigenverhoor is de zaak verwezen naar de rol voor arrest.

3.De verdere beoordeling

3.1.
In het tussenarrest van 24 december 2013 is [geïntimeerde 1] toegelaten tot bewijs van feiten en omstandigheden waaruit het (tegen)bewijs volgt tegen het voorshands bewezen geachte bestaan van de tussen [appellante] en [geïntimeerde 2] tot stand gekomen overeenkomst van geldlening met een omvang en inhoud zoals verwoord in de als productie drie bij inleidende dagvaarding overgelegde onderhandse akte.
3.2.
[geïntimeerde 1] verzoekt bij akte primair aan het hof een deskundige te benoemen die aan de hand van de inkt van (de handtekeningen op) de originele akte van de tussen [appellante] en [geïntimeerde 2] op 20 oktober 2000 gedateerde overeenkomst van geldlening als bedoeld in de bewijsopdracht (hierna: de originele akte van 20 oktober 2000), te bepalen of deze eind 2000 dan wel in 2006 is opgesteld en ondertekend.
Subsidiair verzoekt [geïntimeerde 1] vijf getuigen te laten horen.
3.3.
Ottima en [appellante] (hierna: Ottima c.s.) verzetten zich tegen voormeld verzoek. De procedure sleept al jaren en in al die tijd heeft [geïntimeerde 1] niet voorgesteld een deskundige onderzoek te laten doen naar de ouderdom van de akte van 20 oktober 2000, zo stellen Ottima c.s. Toewijzing van het verzoek verdraagt zich niet met het uitgangspunt dat de zaak binnen redelijke termijn moet worden behandeld, en is strijdig met de goede procesorde. Bovendien kost een dergelijk onderzoek veel geld, terwijl het nooit de gewenste zekerheid kan opleveren, aldus Ottima c.s.
3.4.
Op 13 maart 2014 zijn twee door [geïntimeerde 1] opgeroepen getuigen in de enquête gehoord.
In voormeld verzoek van [geïntimeerde 1] (3.2) ligt impliciet besloten het verzoek aan de raadsheer-commissaris ten overstaan van wie de getuigenverhoren worden gehouden, om de zaak naar de rol te verwijzen voor arrest, opdat het hof een beslissing kan nemen op het (primaire) verzoek om benoeming van een deskundige. Aan het slot van het getuigenverhoor is dit (impliciete) verzoek behandeld en toegewezen.
3.5.
Het hof wijst het verzoek van [geïntimeerde 1] om een deskundige te benoemen die aan de hand van de inkt van (de handtekeningen op) de originele akte van 20 oktober 2000, moet (proberen te) bepalen of deze eind 2000 dan wel in 2006 is opgesteld en ondertekend, toe.
Hoewel de deskundige omtrent het tijdstip van opstelling en ondertekening van de originele akte van 20 oktober 2000 waarschijnlijk geen absolute zekerheid zal kunnen geven, zal hij mogelijk wel een inschatting kunnen maken, tenminste lijkt hierop een gerede kans te bestaan. Dat [geïntimeerde 1] het verzoek om benoeming van een deskundige eerst na het tussenarrest van 24 december 2013 heeft gedaan, is naar het oordeel van het hof niet van belang. Het gegeven dat een aantal getuigen in eerste aanleg hebben verklaard dat de originele akte van 20 oktober 2000 eind 2000 is opgesteld en ondertekend, staat evenmin aan toewijzing van het verzoek in de weg.
3.6.
Partijen hebben bij het getuigenverhoor te kennen gegeven dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige. Nu ook het hof van oordeel is dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige, zal hiertoe worden overgegaan.
3.7.1.
Het hof is zelf op zoek gegaan naar een deskundige en zal als deskundige benoemen:
The Maastricht Forensic Institute
[adres]
3.7.2.
Uit het contact tussen (de administratie van) het hof en The Maastricht Forensic Insitute (hierna: TMFI) blijkt dat laatstgenoemde bij het deskundigenbericht onder meer gebruik zal maken van de diensten van de (al dan niet bij TMFI werkzame) heer [deskundige 1]. Navraag door het hof bij TMFI leert dat [deskundige 1] tevens eigenaar is van het bureau [deskundigenbureau], dat door [geïntimeerde 1] als deskundige is voorgesteld. Ottima c.s. hebben tegen benoeming van [deskundigenbureau] als deskundige het bezwaar gemaakt dat deze niet onafhankelijk zou zijn. Ottima c.s. hebben echter nagelaten voldoende duidelijk aan te geven waarom dit het geval zou zijn. De enige mogelijke concretisering van het bezwaar is dat [deskundigenbureau] nauwe banden zou hebben met het kantoor dat [geïntimeerde 1] bijstaat, te weten [kantoor] te [vestigingsplaats 2] (overigens lijkt het veeleer erop dat deze stelling van Ottima c.s. enkel ziet op de andere door [geïntimeerde 1] voorgestelde deskundige, te weten het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau). Gelet op dit mogelijke bezwaar heeft het hof TMFI gevraagd of [deskundige 1] voormeld advocatenkantoor kent, en zo ja waaruit die bekendheid bestaat en of sprake is van een (commerciele) band. TMFI heeft geantwoord dat [deskundige 1] voormeld advocatenkantoor niet kent en dat ook de heer [deskundige 2], die tevens bij het onderzoek zal worden ingeschakeld, niet bekend is met dit kantoor. Gezien dit antwoord ziet het hof geen beletsel in de benoeming van TMFI als deskundige. Het hof zal TMFI wél vragen om zijn onafhankelijkheid - zowel van het instituut als zodanig als de (interne en externe) bij het onderzoek betrokken personen - expliciet te verantwoorden.
3.8.
De raadsheer-commissaris heeft voorgesteld de deskundige te verzoeken een antwoord te geven op de volgende vragen:
(1) Is de originele akte van 20 oktober 2000 (prod. 3 inl. dagv.) mogelijk niet in 2000, maar medio 2006 opgesteld (de print van de overeenkomst) en ondertekend (de handtekeningen)?
(2) Zo nee, waarom niet?
(3) Zo ja, waarom wel en hoe groot acht u de kans erop dat originele akte van 20 oktober 2000 mogelijk niet in 2000 maar medio 2006 is opgesteld en ondertekend?
(4) Heeft u voor het overige nog opmerkingen naar aanleiding van bovenstaande vragen?
3.9.
[geïntimeerde 1] heeft verklaard akkoord te zijn met voormelde vragen.
Ottima c.s. hebben verklaard evenzeer akkoord te zijn met voormelde vragen, maar een vraag toe te willen voegen, namelijk de vraag of de methode die wordt gebruikt bij het bepalen van het tijdstip waarop de akte is opgesteld en ondertekend algemeen aanvaard is. Is dit laatste niet het geval, dan dienen na het uitbrengen van het deskundigenbericht twee andere deskundigen – al dan niet gezamenlijk en mogelijk tezamen met de eerste deskundige - om hun visie te worden gevraagd, aldus Ottima c.s.
Het hof acht het voorstel van Ottima c.s. om ook de door hen voorgestelde vraag aan de deskundige te stellen zinvol en zal hiertoe dus overgaan.
3.10.
Gezien het voorgaande dient de deskundige (gemotiveerd) de navolgende vragen te beantwoorden:
(1) Is de originele akte van 20 oktober 2000 (prod. 3 inl. dagv.) mogelijk niet in 2000, maar medio 2006 opgesteld (de print van de overeenkomst) en ondertekend (de handtekeningen)?
Nota bene: zie de opmerking in rechtsoverweging 3.11.
(2) Zo nee, waarom niet?
(3) Zo ja, waarom wel en hoe groot acht u de kans erop dat originele akte van 20 oktober 2000 mogelijk niet in 2000 maar medio 2006 is opgesteld en ondertekend?
(4) Is de door u gebruikte methode bij de beantwoording van vraag 1 algemeen aanvaard?
(5) Heeft u voor het overige nog opmerkingen naar aanleiding van bovenstaande vragen?
3.11.
Met oog op de beantwoording van vraag 1 (3.10) is relevant dat (onder meer) [appellante] als getuige heeft verklaard dat er drie exemplaren van de originele akte van 20 oktober 2000 bestonden. Volgens getuige [appellante] dateren de handtekeningen van haar en [geïntimeerde 2] op alle drie van deze originele akten van eind 2000, terwijl de handtekening van de derde ondertekenaar - [derde ondertekenaar] - op één van de originelen dateert van eind 2000 en op twee originelen van 2006. Het voorgaande heeft tot gevolg dat in de door de deskundige te onderzoeken originele akte(n) van 20 oktober 2000 (steeds) alle drie de handtekeningen op oudheid moeten worden onderzocht.
3.12.
Nu [geïntimeerde 1] bij tussenarrest van 24 december 2013 is opgedragen tegenbewijs te leveren en zij daarenboven zelf aanbiedt het voorschot te betalen, zal [geïntimeerde 1] worden veroordeeld tot betaling van het voorschot op de kosten van de deskundige.
3.13.
Nu [appellante] zich beroept op de originele akte van 20 oktober 2000 (prod. 3 inl. dagv.), beveelt het hof haar de drie exemplaren van deze originele akte aan de deskundige te verstrekken.
3.14.
Voor zover van belang zij vermeld dat de deskundige eventuele nadere informatie die hij nodig heeft en die geen deel uitmaakt van de processtukken, bij de advocaten dient op te vragen. De advocaat die informatie verschaft dient een afschrift daarvan toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij. De deskundige wordt verzocht de verkregen informatie als bijlage bij het deskundigenbericht te voegen.
Indien de deskundige voor het onderzoek gebruik maakt van informatie van derden, dient hij daarvan melding te maken in het rapport.
Voorts wordt de deskundige expliciet verzocht zijn onafhankelijkheid - zowel van het instituut als zodanig als de (interne en externe) bij het onderzoek betrokken personen -expliciet te verantwoorden.
3.15.
Voor het overige wordt iedere beslissing aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
4.1.
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 3.10 van dit arrest geformuleerde vragen;
4.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
The Maastricht Forensic Institute
[adres]
;
4.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
4.4.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek –
en ten aanzien van de conceptrapportage– partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
4.5.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 2.268,75 (inclusief btw), tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat [geïntimeerde 1] laatstgenoemd bedrag binnen twee weken na heden zal overmaken naar IBAN-rekeningnummer NL53 RBOS 0569990572 ten name van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch onder vermelding van zaaknummer HD 200.098.595/01;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
4.6.
benoemt mr. L.R. van Harinxma thoe Slooten tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
4.7.
verwijst naar de rol van 13 januari 2015 in afwachting van het deskundigenbericht;
Na ontvangst van het deskundigenbericht zal de zaak naar de rol worden verwezen voor memorie na deskundigenbericht, aan de zijde van [geïntimeerde 1] ;
4.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en L.R. van Harinxma thoe Slooten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 juli 2014.