ECLI:NL:GHSHE:2014:1971

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juni 2014
Publicatiedatum
30 juni 2014
Zaaknummer
20-000568-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van een ambtenaar in functie tijdens rechtmatige uitoefening

In deze zaak gaat het om de zware mishandeling van een ambtenaar, te weten een conducteur, die plaatsvond op 3 juni 2010 in de gemeente Meerssen. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de conducteur tijdens de rechtmatige uitoefening van diens functie. De rechtbank Limburg had eerder een werkstraf van 150 uren opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Het hof heeft het beroep behandeld en de zaak opnieuw beoordeeld. De verdachte heeft de conducteur meerdere keren tegen de enkel geschopt, wat resulteerde in een gecompliceerde enkelbreuk die leidde tot drie operaties voor het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de zware mishandeling en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast is de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, de conducteur, die een bedrag van € 2.461,95 vorderde. Het hof heeft deze vordering toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld tegen ambtenaren in functie en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000568-13
Uitspraak : 30 juni 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van
12 februari 2013 in de strafzaak met parketnummer 03-700300-10 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd - zware mishandeling van een ambtenaar in functie (conducteur) veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van honderdvijftig uren, subsidiair vijfenzeventig dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de eerste rechter beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partij.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Namens verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, is om een taakstraf verzocht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 3 juni 2010 in de gemeente Meerssen met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Stationsplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, schoppen/stampen tegen (de binnenkant van) de enkel, en welk door hem en/of zijn mededader(s) gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (te weten een gecompliceerde enkelbreuk) voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair:
hij op of omstreeks 3 juni 2010 in de gemeente Meerssen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ambtenaar, te weten [slachtoffer] , gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van diens bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gecompliceerde enkelbreuk) heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal, te schoppen/stampen tegen de (binnenkant van de) enkel en/of (hardhandig) beet pakken en/of te duwen;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 3 juni 2010 in de gemeente Meerssen, mishandelend een ambtenaar, te weten [slachtoffer] , gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van diens bediening, heeft geschopt/gestampt tegen de (binnenkant van de) enkel en/of (hardhandig) heeft beetgepakt en/of heeft geduwd, te gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (te weten een gecompliceerde beenbreuk), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Op grond van de hieronder vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen - waarbij elk bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft - acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 juni 2010 in de gemeente Meerssen een ambtenaar, te weten [slachtoffer] , gedurende de rechtmatige uitoefening van diens bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gecompliceerde enkelbreuk) heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen te schoppen tegen de binnenkant van de enkel.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
1.
De door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden. [1]

1.1.

De aangifte van [slachtoffer] d.d. 3 juni 2010 houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in:
“Op 3 juni 2010 was ik aan het werk voor Veolia samen met mijn collega [getuige 1] . Ik werk als controleur openbaar vervoer. Tevens ben ik bijzonder opsporingsambtenaar. We waren werkzaam in trein 504 op het traject Heerlen-Maastricht. In een coupe zaten drie Marokkaanse jongens en één Nederlands meisje. Een van de Marokkanen vroeg me de weg naar het toilet. Ik wees hem de weg en tegelijk vroeg mijn collega hem naar zijn plaatsbewijs. Dit kreeg mijn collega. De jongen liep naar het toilet, maar hij kwam ook weer terug gelopen. Hij loep achter ons langs naar zijn vrienden. Hij vroeg toen aan ons of dat het enige toilet was in de trein, waarop ik ja zei. Vervolgens liep hij weer naar het toilet.
Ik controleerde een ov-jaarkaart van één van zijn vrienden. Ik hield deze voor mijn controlesysteem, de validator. Mijn validator gaf niets aan en ik vroeg mijn collega om deze kaart te controleren. Mijn collega zag dezelfde naam en foto als even tevoren van de jongen die naar de wc ging en zei dit ook zo tegen mij. Aan de jongen werd gevraagd om mee te komen naar de eerste klas. Dit deed hij. In de eerste klasse vroeg ik de jongen waar hij naar toe moest. Hij zei dat hij naar Valkenburg moest. Hierop liepen we terug naar de coupe met zijn vrienden. Bij het station in Valkenburg zei hij tegen zijn vrienden om daar uit te stappen, maar zijn vrienden haalden hem over om in Meerssen uit te stappen. In Meerssen op het station zouden we met assistentie van de KLPD spoorwegpolitie de jongen aan een controle onderwerpen. In Meerssen zijn we uitgestapt. Buiten een het perron vroeg ik aan de eerste genoemde jongen of ik zijn vervoersbewijs nog eens mocht zien. Hij zei dat ik dat al had gezien en tegelijkertijd haalde ik het tweede vervoersbewijs uit mijn borstzak. Dit had ik hier weggeduwd en dit is het bewijs dat ik van de tweede genoemde jongen had gekregen en dat niet klopte. De eerste jongen (hof: [medeverdachte] ) sloeg dit bewijs uit mijn hand en ik ging er meteen met mijn voet op staan. Een tweede jongen ( hof: verdachte) schopte mij met zijn geschoeide voet tegen mijn rechter enkel. Dit deed hevige pijn. Hij schopte zeker twee keer en beide keren deed veel pijn. Ik keek naar mijn rechtervoet en zag dat deze helemaal naar buiten stond gedraaid. Ik had hevige pijn en kon niet meer op mijn voet staan. Ik roep mijn collega om een ambulance. Ik ben inmiddels bekeken door een arts en ik heb mijn rechter enkel gebroken. Hieraan word ik geopereerd.” [2]

1.2

Aangever is op 18 augustus 2010 aanvullend gehoord. Het desbetreffende proces-verbaal verhoor aangever, houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in:
Toen ik de kaart in mijn hand had (hof: op het perron in Meerssen), werd deze dus uit mijn hand geslagen door de eerste jongen (hof: [medeverdachte] ). Ik zag dat de kaart op de grond viel, waarna ik er mijn voet op zette. De eerste jongen duwde mijn collega weg. Ik zag dat zij het pasje op wilde rapen waar ik op stond en toen werd zij weggeduwd. Ik zag dat zij richting spoor werd geduwd. Ik heb hierop een van de jongens weggetrokken om te voorkomen dat mijn collega nogmaals geduwd zou worden. Dat is toen ook het moment geweest dat ik ben geschopt. Ik weet nog dat mijn voet in een vreemde stand stond.
Vraag: Wat maakt dat u zegt dat u bent geschopt?
Antwoord: Ik voelde ineens een klap tegen mijn been net boven mijn enkel aan de binnenzijde. Meteen hierop voelde ik een hevige pijn op de plaats waar ik luttele momenten ervoor de klap voelde. Ik zag toen ook meteen, toen ik naar mijn voet keek, dat deze de andere kant op stond. Daar de jongen die ik in mijn aangifte jongen 2 noem (hof: verdachte) bij mij stond neem ik aan dat hij mij heeft geschopt” [3]

1.3

De verklaring van de getuige [getuige 1] d.d. 3 juni 2010 houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in:
Op 3 juni 2010 was ik als controleur openbaar vervoer samen met mijn collega [slachtoffer] aan het werk in de trein op het traject Heerlen-Maastricht. We waren bezig met de controle toen een Marokkaanse jongen de weg naar de wc vroeg. Nadat hem deze was gewezen, liep hij in de richting van de wc. Ik vroeg hem eerst zijn vervoersbewijs te tonen, dit was in orde. De jongen kwam terug gelopen en liep achter ons door naar zijn vrienden. Dit waren nog twee Marokkaanse jongens en een Nederlands meisje. Toen vroeg hij aan ons of dat de enige wc in de trein was. Wij zeiden dat dat inderdaad zo was, waarna hij weer richting wc liep. Mijn collega kreeg een vervoersbewijs van de tweede Marokkaanse jongen en dit klopte niet volgens de validator. Ik kreeg het pasje van mijn collega, maar toen zag ik dat ik dit net al had gecontroleerd, tenminste op dat pasje stond dezelfde naam en foto als op het pasje dat ik van de jongen kreeg die naar de wc ging. Ik zei tegen [slachtoffer] dat ik deze naam net al had gezien. De tweede genoemde jongen werd gevraagd mee te komen naar de eerste klas. Daar werden de personalia van de jongen door hem zelf op geschreven. De jongen zei dat hij er in Valkenburg uit wilde. We liepen terug naar zijn vrienden en toen hij zei dat hij er in Valkenburg uit ging, overtuigden zij hem er van om toch maar in Meerssen uit te stappen. Ik ben toen gaan bellen met onze meldkamer, voor assistentie van de spoorwegpolitie op het station in Meerssen.
Toen we op het station in Meerssen aan kwamen, stapten we uit met de drie Marokkaanse jongens en het Nederlandse meisje. [slachtoffer] vroeg aan de eerste jongen, dus dien naar het toilet vroeg, ( hof: [medeverdachte] ) om zijn vervoersbewijs nog een te kunnen zien. Die zei dat hij dat al had gezien. Henk haalde toen het tweede pasje uit zijn borstzak en wilde de jongen daarmee confronteren. De jongen sloeg dit pasje echter uit zijn hand en Henk ging er meteen met zijn voet op staan. De tweede genoemde jongen ( hof: [getuige 2] ), dus die met het valse pasje en waar we de gegevens van hadden, liep weg naar het meisje. [slachtoffer] kreeg toen trappen tegen zijn been van de derde jongen ( hof: verdachte). Ik zag dat [slachtoffer] door zijn knieën ging en om een ambulance riep.” [4]

1.4

De verklaring van de als verdachte aangemerkte [getuige 2] d.d. 5 juni 2010 houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in:
“Op 3 juni 2010 stapte ik op het centraal station in Heerlen met mijn broer [medeverdachte] , zijn vriendin [naam] en mijn oom [verdachte] in de trein naar Maastricht. Ik had geen vervoersbewijs gekocht. Toen de trein vertrok, kwamen halverwege het traject Heerlen-Valkenburg twee conducteurs, een man en een vrouw. Voordat de conducteurs bij ons waren, moest [medeverdachte] naar de wc en liep hun richting op. Ik zag en hoorde dat de conducteurs vroegen om het kaartje van [medeverdachte] . [medeverdachte] liet zijn kaartje zien en mocht doorlopen. Toen de mannelijke conducteur bij ons was gekomen, werd ik als eerste gecontroleerd. Ik had van [verdachte] zijn ov-studentenkaart gekregen. Deze liet ik zien aan de conducteur. Ik hoorde dat de vrouwelijke conducteur zei: “Heb ik die al niet gezien?”. Toen zei de man dat ik mee moest lopen naar de eerste klas. De vrouw liep ook mee. Ik kreeg een boete en ik moest mijn gegevens opschrijven. De conducteurs zijn met mij meegelopen naar de achterkant van de trein. Ik liep naar [medeverdachte] , [verdachte] en [naam] . In Meerssen zijn we met z’n allen uitgestapt. Ik ben toen weggegaan samen met [naam] .” [5]

1.5

De verklaring van de als verdachte aangemerkte [medeverdachte] d.d. 5 juni 2010 houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in:
“Ik ben op 3 juni 2010 op het station in Heerlen met mijn broertje [getuige 2] , mijn vriendin [naam] en mijn oom [verdachte] in de trein naar Maastricht gestapt. Ik had geen kaartje gekocht. Toen we op station Meerssen stopten, zag ik dat de controleurs naar ons toe kwamen lopen. Ik zag ook dat [getuige 2] met de controleurs mee liep. Op het station stapten we met z’n allen uit. Ik zag dat [getuige 2] wegliep, samen met [naam] . [verdachte] en ik stonden bij de controleurs op het perron. De mannelijke controleur pakte een kaartje uit zijn borstzakje. Ik griste dat kaartje uit zijn handen. Toen ik het kaartje wilde pakken, viel het op de grond. Ik bukte om het kaartje te pakken. [verdachte] stond op dat moment op ongeveer een meter van de conducteur.” [6]

1.6

De verklaring van verdachte d.d. 7 juni 2010 houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in:
“Op 3 juni 2010 ben ik samen met mijn neefjes [medeverdachte] en [getuige 2] en de vriendin van [medeverdachte] , [naam] , in Heerlen op de trein naar Maastricht gestapt. Op een gegeven moment kwamen er twee conducteurs aan, een man en een vrouw. [naam] zei: “Daar komen de conducteurs!”. [medeverdachte] zei hierop: “Ik heb geen kaartje!”. [medeverdachte] vroeg aan mijn of ik mijn OV aan hem wilde geven. Ik wilde dit eigenlijk niet maar [medeverdachte] drong er op aan, want anders zou hij een boete krijgen. Ik gaf hem toch mijn OV en [medeverdachte] liep naar de voorzijde van de trein. Ik zag dat hij door de conducteurs werd gecontroleerd. Ik zag dat hij mocht doorlopen. Ik zag dat hij naar de wc wilde gaan. Een minuutje later kwam [medeverdachte] weer terug naar mij en gaf mij mijn OV kaart terug. [medeverdachte] liep weer terug naar de wc. Ik zag dat op een gegeven moment de conducteurs bij [getuige 2] waren en ze hem controleerden. Ik heb aan [getuige 2] enige weken geleden, mijn andere OV pas gegeven. Ik heb er namelijk twee, één ervan moet ik nog terugsturen. De mannelijke conducteur controleerde [getuige 2] . Ik zag dat [getuige 2] mee werd genomen naar de eerste klas. Op een gegeven moment kwam [getuige 2] samen met de conducteurs terug lopen naar ons. Op station Meerssen zijn we met z’n allen uitgestapt. Toen we op het perron stonden, liep [getuige 2] weg samen met [naam] . [medeverdachte] en ik bleven bij de conducteurs staan. De conducteur pakte mijn kaartje uit zijn borstzakje. Ik zag dat [medeverdachte] zijn arm uitstrekte naar het pasje, dat de conducteur voor zich hield. Ik zag dat [medeverdachte] het pasje uit de handen van de conducteur wilde grissen. Ik zag dat het kaartje op de grond viel. Ik zag dat de conducteur zijn voet op het kaartje zette. Ik bukte mij vervolgens en ik werd gepakt door de conducteur. Ik heb mij verweerd. Vervolgens was ik vrijgekomen uit zijn greep en pakte ik mijn box op waar mijn MP4 speler in zat. Ik zag op dat moment dat het been van de conducteur gebroken was. Ik zeg dit omdat de enkel niet op de juiste positie zat ten opzichte van het onderbeen. De voet van de conducteur was helemaal gedraaid. De conducteur ging op de grond zitten. Ik ben weggerend.” [7]

1.7

Het slachtoffer [slachtoffer] is op 3 juni 2010 met de ambulance vervoerd naar de spoedeisende hulp van het Academisch Ziekenhuis te Maastricht. Bij aankomst van de ambulance werd bij het slachtoffer een duidelijk afwijkende stand van de enkel rechts naar buiten geconstateerd. [8]

1.8

Uit de - in opdracht van het hof via de raadsheer-commissaris in geding gebrachte - medische informatie het slachtoffer [slachtoffer] betreffende, komt het volgende naar voren. [slachtoffer] is op 3 juni 2010 aan een Weber C enkelfractuur (rechter enkel) geopereerd. Er heeft een open repositie plaatsgehad en de enkel is gefixeerd. [9]
Op 22 juli 2010 heeft [slachtoffer] opnieuw een operatie ondergaan. Tijdens deze operatie is de stelschroef in de linker enkel (het hof begrijpt: rechter enkel) verwijderd. [10]
Op 13 december 2013 is [slachtoffer] voor een derde maal geopereerd aan zijn enkel. Tijdens deze operatie is osteosynthesemateriaal verwijderd, vanwege pijnklachten. [11]

2.

Uit de vorenstaande bewijsmiddelen blijkt dat wellicht sprake is van in vereniging gepleegd geweld als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, nu [medeverdachte] de controleur [getuige 1] heeft geduwd toen het pasje op het perron was gevallen, waarna de controleur [slachtoffer] , waarop deze tegen zijn enkel werd geschopt door [verdachte] . Echter in de primaire tenlastelegging is slechts het schoppen tegen de enkel opgenomen als geweldshandeling, maar niet het duwen. Toen er werd geschopt was [medeverdachte] al weggelopen. Daarom moet het hof vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Het subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling acht het hof wel bewezen. Daarbij is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt van een zo nauwe en bewuste samenwerking van verdachte en [medeverdachte] betreffende deze zware mishandeling, dat kan worden gesproken van medeplegen door hen beiden.

3.

De raadsvrouwe van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe op gronden zoals weergegeven in de overgelegde pleitnota - kort gezegd - aangevoerd dat het ten laste gelegde opzet niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Volgens de verdediging is het letsel aan de enkel van aangever ontstaan door een val en niet door een trap van verdachte. De toedracht is volgens de verdediging aldus geweest, dat [slachtoffer] verdachte bij de keel heeft gepakt om te voorkomen dat verdachte het kaartje van de grond zou oprapen. Hierop heeft verdachte de arm van [slachtoffer] weggeduwd en tijdens deze afweerbeweging is [slachtoffer] ongelukkig ten val gekomen, waardoor hij zijn enkel heeft gebroken. De verklaring van de verdachte dat hij niet heeft geschopt vindt bevestiging in de brief van de aan het Academisch Ziekenhuis Maastricht verbonden orthopedisch chirurg P. Feczko van 2 april 2014, waaruit volgt, aldus de verdediging, dat het enkel letsel wellicht is ontstaan door rotatie en niet door een schop.

4.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Dat verdachte niet tegen de enkel van [slachtoffer] zou hebben geschopt, vindt zijn weerlegging in de als bewijs gebruikte verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] . Het hof heeft uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep redenen gevonden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Daarbij merkt het hof nog op dat aangever [slachtoffer] ook is gehoord als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg op 29 november 2011 en de [getuige 1] ter terechtzitting in eerste aanleg van
29 januari 2013. Beiden zijn met betrekking tot het incident op het perron bij hun eerder bij de politie afgelegde verklaring gebleven.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat verdachte minstens twee keer met geschoeide voet met kracht tegen de binnenkant van de rechter enkel van [slachtoffer] heeft geschopt, waardoor de enkel is gebroken.
Het hof is van oordeel dat door met geschoeide voet te trappen tegen een dergelijk gevoelig gewricht als de enkel er een aanmerkelijke kans bestaat dat dit zal leiden tot het letsel als bewezen verklaard. Gelet op de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, kan het - bij gebreke van contra-indicaties - naar het oordeel van het hof niet anders dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
De onder 3 door de verdediging bedoelde orthopedisch chirurg heeft op de vraag “Is het uitgesloten dan wel zeer onwaarschijnlijk dat het onderhavige letsel (van [slachtoffer] ) het gevolg is van een schop tegen de enkel?” geantwoord: “ Dat is zeker niet uitgesloten, niet zozeer het directe trauma (de schop) tegen de enkel maar een evt. val t.g.v. de schop (rotatie trauma-mechanisme) zou een plausibele verklaring voor een dergelijk letsel kunnen zijn.”
Uit deze brief blijkt dat het naar oordeel van deze orthopedisch chirurg niet is uitgesloten dat een schop tegen de enkel tot het onderhavige letsel kan leiden. Dat een eventuele val ten gevolge van de schop (ook) een plausibele verklaring zou kunnen zijn, doet daar niet aan af.
Daarbij overweegt het hof dat uit de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] volgt dat de enkelbreuk is ontstaan voordat [slachtoffer] op de grond viel, en dus een direct gevolg is van de schoppen. Zo echter de enkelbreuk pas zou zijn ontstaan ten gevolge van een rotatie na het schoppen, is deze enkelbreuk in redelijkheid toe te rekenen aan het schoppen door verdachte.
Er zijn uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Het verweer wordt daarom in al zijn onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
strafbaar gesteld bij artikel 302, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 304, aanhef en onder 2 van datzelfde wetboek.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft naar aanleiding van ontdekking van zwartrijden een conducteur tijdens de uitoefening van zijn taak op zodanige wijze mishandeld dat deze daar zwaar lichamelijk letsel aan heeft overgehouden, te weten een gecompliceerde breuk van de enkel. Het slachtoffer heeft hier veel pijn van ondervonden en er zijn drie operaties voor nodig geweest om de enkel te laten herstellen. Het slachtoffer heeft hierdoor lange tijd niet kunnen werken. Het gebeuren heeft voorts grote negatieve psychische gevolgen voor het slachtoffer gehad. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat aan de verdachte een hogere werkstraf moet worden opgelegd dan door de advocaat-generaal gevorderd.
Alles overziend acht het hof een werkstraf voor de duur van tweehonderd uren passend en
geboden.
Met de verdediging en anders dan de advocaat-generaal acht het hof, gelet op de omstandigheid dat het bewezen verklaarde in 2010 heeft plaatsgevonden en verdachte nadien niet voor soortgelijke feiten is veroordeeld, geen termen aanwezig om aan verdachte tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.606,95, te weten voor materiele schade een bedrag van € 606,95 en voor immateriële schade een bedrag van € 2000,--, alsmede de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld. Anders dan de verdediging acht het hof ten aanzien van de post ‘annuleren vakantie’ gelet op de ernst van het letsel van [slachtoffer] wel een rechtstreeks verband aanwezig met het bewezenverklaarde feit.
Gelet op het tijdstip van het ontstaan van de verschillende schades, wordt de wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding toegewezen vanaf de datum van het delict (3 juni 2010) en de wettelijke rente over de materiële schadevergoeding vanaf de datum van ondertekening van het voegingsformulier (15 september 2010).
Het hof is van oordeel dat de posten ‘extra telefoonkosten’ en ‘extra reiskosten’ (te weten een totaalbedrag van €145,--) onvoldoende duidelijk zijn onderbouwd. De behandeling daarvan zou een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom in dat deel van haar vordering niet worden ontvangen en kan dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 36f, 63, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.461,95 (tweeduizend vierhonderdeenenzestig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 461,95 (vierhonderdeenenzestig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2010 en het voormeld toegewezen bedrag van € 461,95 vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 september 2010.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , een bedrag te betalen van
€ 2.461,95 (tweeduizend vierhonderdeenenzestig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 461,95 (vierhonderdeenenzestig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
34 (vierendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2010 en dat dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiele schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf van 15 september 2010.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. N.J.M. Ruyters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.C. Silanoe-Lemmers, griffier,
en op 30 juni 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hilverda is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Verwezen wordt, tenzij anders vermeld, naar dossierpagina’s houdende ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Spoorwegpolitie, Centrale Recherche Dienst, opgenomen in het doorgenummerde dossier met nummer PL26SO 2010026531-3, sluitingsdatum dossier 19 augustus 2010.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 3 juni 2010, p. 059-062
3.Proces-verbaal relaas aangever/ [slachtoffer] , d.d. 19 augustus 2010, p. 20.
4.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 3 juni 2010, p. 075-077.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] d.d. 5 juni 2010, p. 103-105
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 5 juni 2010, p. 117-120.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juni 2010, p. 123-128.
8.Schriftelijk bescheid, de brief d.d. 9 juni 2010 van de huisarts J.G.E. Smeets, met als bijlage het verslag van de spoedeisende hulp, p. 005-006.
9.Schriftelijk bescheid, de brief d.d. 20 juli 2010 van R. Ten Broeke, orthopaedisch chirurg en W. Nijhuis, arts-ass. orthopaedie aan de huisarts M.P.J. Peeters.
10.Schriftelijk bescheid, de brief d.d. 11 augustus 2010 van R. Ten Broeke, orthopaedisch chirurg en J. van Empel, arts-ass. orthopaedie aan de huisarts M.P.J. Peeters.
11.Schriftelijk bescheid, de brief d.d. 13 december 2012 van B. Speigner, orthopedisch chirurg, aan de huisarts M.P.J. Peeters.