ECLI:NL:GHSHE:2014:1921

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juni 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
F200.142.416_01 en 02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.M. van den Heuvel, verzoekt om schorsing van de uitvoerbaarheid van de beschikking en om het gezag over haar dochter [dochter 1] alleen aan haar toe te kennen. De vader, vertegenwoordigd door mr. M. Pisters-van Rooij, verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen. De stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant is als belanghebbende betrokken in deze zaak.

De rechtbank had eerder bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over [dochter 2] en een regeling voor de zorg- en opvoedingstaken had vastgesteld. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 juni 2014, waarbij de ouders en de stichting hun standpunten toelichtten. Het hof heeft besloten dat er een deskundigenonderzoek moet plaatsvinden om de ouderrelatie en de belangen van de kinderen te onderzoeken. De deskundigen, mevrouw drs. I. Sandig en mevrouw mr. L. Stam, zijn benoemd om dit onderzoek uit te voeren. Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 30 oktober 2014, in afwachting van de resultaten van het onderzoek.

Het hof heeft de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig ten laste van de moeder gesteld, met de mogelijkheid dat deze kosten door de griffier worden betaald, gezien haar toevoeging. De moeder heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die een schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring rechtvaardigen, waardoor haar verzoek is afgewezen. De beslissing van het hof houdt in dat het deskundigenonderzoek zo spoedig mogelijk moet worden uitgevoerd, en dat partijen de deskundigen alle benodigde informatie moeten verstrekken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 26 juni 2014
Zaaknummers: F 200.142.416/01 en F 200.142.416/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/256733 / FA RK 12-6607
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.M. van den Heuvel,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. M. Pisters-van Rooij.
Als belanghebbende in de onderhavige zaak kan worden aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: de stichting).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 januari 2014, verbeterd bij (herstel)beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 maart 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 februari 2014, heeft de moeder verzocht de uitvoerbaarheid van voormelde beschikking te schorsen en voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de door de vader gedane verzoeken af te wijzen en te bepalen dat aan de moeder als enige het gezag over [dochter 1] toekomt.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 april 2014, heeft de vader verzocht de verzoeken in appel van de moeder af te wijzen, zijnde ongegrond en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 3 april 2014, heeft de stichting verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en voormelde beschikking in stand te laten.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juni 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van den Heuvel;
-de vader, bijgestaan door mr. Pisters-van Rooij;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw J. Spoor en de heer R. Clijsen;
- als informant: Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw D. van Vredendaal.
2.4.1.
Het hof heeft de minderjarigen [dochter 1] en [dochter 2], gelet op hun leeftijd niet in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Desondanks hebben zij het hof tezamen een tweetal brieven gestuurd, ingekomen ter griffie op 17 februari 2014 en 21 mei 2014. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brieven zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 21 februari 2013 en 28 november 2013;
- het V6-formulier met één bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 6 maart 2014;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 10 maart 2014;
- het V6-formulier met één bijlage van de advocaat van de vader d.d. 19 maart 2014;
- het V8-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 20 maart 2014;
- de brief met bijlagen van de stichting d.d. 24 maart 2014;
- het V8-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 8 mei 2014
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 20 mei 2014.
2.5.1.
Na de zitting is voorts nog ingekomen een brief van de raad d.d. 3 juni 2014, waarin de raad het hof bericht dat de moeder in de onderhavige zaak bij de raad een klacht heeft ingediend. Aangezien partijen hierop niet hebben kunnen reageren, zullen zij daartoe in de gelegenheid worden gesteld ter gelegenheid van de in 3.8.9. bedoelde schriftelijke opmerkingen, dan wel nadere mondelinge behandeling.

3.De beoordeling

In de zaak met nummer F 200.142.416/01
3.1.
Partijen hebben van 1998 tot augustus 2012 een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [dochter 1] (hierna: [dochter 1]), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
- [dochter 2] (hierna: [dochter 2]), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats].
De vader heeft de kinderen erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [dochter 1] uit.
De moeder was tot aan de bestreden beschikking van rechtswege met het eenhoofdig gezag over [dochter 2] belast.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking d.d. 18 juli 2013 heeft de rechtbank Oost-Brabant de kinderen voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld en het verzoek van de moeder tot benoeming van een deskundige afgewezen.
Voormelde beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof d.d. 3 oktober 2013.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikkingen heeft de rechtbank bepaald dat de vader en de moeder gezamenlijk het gezag uitoefenen over [dochter 2] en, inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, een regeling vastgesteld betreffende het contact tussen de vader en de kinderen, waarbij de vader gerechtigd is tot contact met de kinderen met ingang van een door de gezinsvoogd te bepalen datum, opbouwend en desgewenst zo lang als nodig begeleid met als doel dat binnen vier maanden (na de datum van de bestreden beschikking) door partijen een reguliere contactregeling wordt nageleefd, bestaande uit contact eens per veertien dagen van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur, de feestdagen en vakanties bij helfte verdeeld.
3.4.
Bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaard – vonnis d.d. 1 mei 2014 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant de moeder bevolen om – kort samengevat – in een periode van 8 weken na de betekening van dat vonnis op 6 woensdagmiddagen telkens stipt om 15.00 uur met de kinderen te verschijnen op het adres [adres] te [plaats] en hen daar over te geven in de hoede van een medewerker van de stichting en hen daar om 16.00 uur of zoveel eerder als de betrokken medewerker van de stichting dat nodig oordeelt en aan haar kenbaar maakt, weer mee te nemen, alsmede dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor elke keer dat zij met de nakoming van dit bevel in gebreke blijft. Voorts heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de kinderen alsdan in een afzonderlijke ruimte, waarin de moeder niet aanwezig mag zijn, in het bijzijn van de medewerker van de stichting, kunnen spreken met de vader, die alsdan reeds in die ruimte aanwezig is.
3.5.
De moeder kan zich met de hiervoor onder 3.3. vermelde beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Voor de in hoger beroep aangevoerde grieven en weren, verwijst het hof naar de inhoud van het beroepschrift respectievelijk de verweerschriften.
3.6.
Ter zitting van het hof zijn partijen en de stichting in de gelegenheid gesteld hun standpunten nader toe te lichten, van welke gelegenheid zij gebruik hebben gemaakt. De raad heeft eveneens zijn standpunt kenbaar gemaakt en toegelicht.
3.7.
Vervolgens heeft de advocaat van de vader naar voren gebracht dat partijen wellicht in het kader van mediation onder begeleiding van een ervaren psycholoog weer met elkaar in gesprek zouden kunnen geraken en dat in dit mediationtraject ook de kinderen betrokken zouden kunnen worden.
De raad heeft vervolgens naar voren gebracht dat forensische mediation wellicht tot de mogelijkheden behoort.
Zowel de moeder als de vader heeft vervolgens ermee ingestemd dat het hof de zaak aanhoudt ten behoeve van forensische mediation.
3.8.
Het hof acht het op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting – teneinde een opening te creëren voor een gesprek tussen de ouders en voor de kinderen om hun verhaal te doen – noodzakelijk dat partijen zich wenden tot een forensisch mediator. Het betreft hier een deskundigenbericht in de zin van artikel 194 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.8.1.
Partijen hebben de keuze van de deskundige overgelaten aan het hof. Het hof wijst partijen op het bepaalde in artikel 198 lid 3 Rv dat bepaalt dat partijen verplicht zijn aan het ouderschapsonderzoek mee te werken en dat wanneer partijen niet aan deze verplichting voldoen, het hof daaruit de gevolgtrekking kan maken die het hof geraden acht.
3.8.2.
Het hof zal mevrouw drs. I. Sandig, gevestigd en kantoorhoudende aan de [adres] ([postcode 1]) te [kantoorplaats 1], alsmede mevrouw mr. L. Stam, gevestigd en kantoorhoudende aan de [adres] ([postcode 2]) te [kantoorplaats 2], benoemen tot deskundigen, met dien verstande dat voor zowel partijen als het hof, mevrouw Sandig de contactpersoon zal zijn.
Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundigen kunnen zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan omtrent het verloop en de voortgang van het onderzoek.
3.8.3.
De deskundigen – die zich bereid hebben verklaard het onderzoek te verrichten – wordt verzocht onderzoek te verrichten en tijdens de onderzoeksfase gesprekken met de ouders te voeren (zowel gezamenlijk als afzonderlijk) en zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken enerzijds het ouderschap zodanig vorm te doen geven dat de kinderen – gegeven de omstandigheden – zo goed als mogelijk zullen kunnen profiteren van beide ouders en anderzijds het vertrouwen over en weer tussen de ouders in zodanige mate te doen herstellen dat deze, in het belang van hun kinderen, in staat zullen zijn tot constructief overleg met betrekking tot hetgeen hen thans verdeeld houdt en waar mogelijk, hun geschillen kunnen beëindigen. Tevens wordt de deskundigen verzocht méér dan eens met de kinderen een gesprek te voeren.
3.8.4.
Partijen zullen in overleg met de deskundigen dienen te bepalen wanneer de eerste bijeenkomst tussen partijen en de deskundigen en het eerste gesprek tussen de kinderen en de deskundigen zal plaatsvinden. Partijen dienen ruimschoots voorafgaand aan deze bijeenkomst de deskundigen te voorzien van afschriften van de processtukken, door toezending van die stukken aan mevrouw Sandig.
3.8.5.
Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden tot 30 oktober 2014 pro forma, teneinde het onderzoek door de deskundigen te laten plaatsvinden. De deskundigen zullen tijdig vóór deze datum het hof schriftelijk rapporteren over het verloop en de resultaten van het ouderschapsonderzoek.
3.8.6.
Het hof verzoekt de deskundigen te rapporteren en te adviseren omtrent de volgende vragen:
Hoe is de relatie tussen partijen (als ouders)? Is er een herkenbaar patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan en is deze omgang voor verbetering vatbaar?
Kan de ouderrelatie zodanig worden verbeterd, dat de kinderen buiten de strijd van partijen blijven en de kinderen geen last hebben van de communicatie tussen partijen?
Kan de communicatie tussen de ouders ten aanzien van de kinderen zodanig worden verbeterd dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat zij in de toekomst, dat wil zeggen binnen afzienbare tijd, in overleg beslissingen omtrent de kinderen kunnen nemen?
Verzet het belang van [dochter 2] zich ertegen om de ouders met het gezamenlijk gezag over [dochter 2] te belasten?
Is het in het belang van [dochter 1] noodzakelijk om de moeder met het eenhoofdig gezag over [dochter 1] te belasten?
Hoe is de relatie van de kinderen met enerzijds de moeder en de vader individueel en anderzijds met de beide ouders tezamen?
In hoeverre zijn de ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor contact met de kinderen?
Wat betekent dit voor het contact van de kinderen met de ouder die hen niet dagelijks verzorgt?
Hoe kunnen partijen werken aan de weerstand die de kinderen laten zien in het contact met de vader?
Zijn contra-indicaties aanwezig voor contact tussen de vader en de kinderen, in het bijzonder: dient de vader kennelijk ongeschikt of niet in staat te worden geacht tot het hebben van contact met de kinderen of is contact tussen de vader en de kinderen in strijd met zwaarwegende belangen van de kinderen?
Voor zover dergelijke contra-indicaties niet aanwezig zijn en de ouders nog geen overeenstemming hebben bereikt over het contact: op welke wijze en hoe frequent kan in het belang van de kinderen contact tussen de niet verzorgende ouder en de kinderen plaatsvinden?
In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van een contactregeling rekening te houden met de behoeften van de kinderen?
In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van de contactregeling rekening te houden met elkaar en met de belangen van de kinderen?
In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de kinderen? En zo deze naar voren komen, welke zijn dit?
3.8.7.
De deskundige dient het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek en - bij gebreke van overeenstemming - de door het hof gestelde vragen te beantwoorden en het hof te adviseren omtrent het gezag over de kinderen en het contact, althans de omgang tussen de vader en de kinderen.
3.8.8.
De deskundigen dienen hun werkzaamheden te verrichten conform de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels.
3.8.9.
Na ontvangst van het deskundigenbericht zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld schriftelijke opmerkingen te maken, dan wel zal een nadere mondelinge behandeling worden bepaald, waarbij de resultaten van het ouderschapsonderzoek zullen worden besproken.
3.8.10.
Het hof zal iedere verdere beslissing omtrent het ouderlijk gezag over de kinderen en de contactregeling tussen de vader en de kinderen aanhouden.
Kosten deskundigenonderzoek
3.9.
Een volledig deskundigenonderzoek als hiervoor omschreven zal aan kosten maximaal € 4.500,- inclusief BTW en verschotten bedragen. Ingeval het deskundigenonderzoek voortijdig wordt afgebroken, dan wel binnen een bijzonder kort tijdsbestek wordt afgerond, zullen de deskundigen declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 107,50, exclusief BTW.
3.10.
Bij toepassing van de artikelen 195 en 199 Rv komen de kosten van een deskundigenonderzoek in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen.
In verzoekschriftprocedures bepaalt artikel 284 lid 1 Rv die bepalingen van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet.
Ingevolge artikel 284 lid 4 Rv geschiedt de voorschotheffing, tenuitvoerlegging of voorlopige indebetstelling ten laste van de belanghebbende die het verzoekschrift heeft ingediend dan wel mede of uitsluitend ten laste van een of meer andere door de rechter aangewezen belanghebbenden.
3.11.
Het hof ziet derhalve en gelet op de aard van de onderhavige zaak en met het oog op de belangen van de kinderen, aanleiding om voorshands te bepalen dat de kosten van het ouderschapsonderzoek voor rekening van de moeder zullen komen. Zij zal het voorschot op de kosten, die – zoals hiervoor is overwogen – voorlopig in totaal worden begroot op € 4.500,- inclusief BTW, dienen te voldoen, met dien verstande dat, nu zij op basis van een toevoeging procedeert, het voorschot door de griffier zal worden betaald en voorlopig in debet zal worden gesteld.
In de zaak met nummer F 200.142.416/02
3.12.
De moeder heeft verzocht de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen, omdat de tenuitvoerlegging daarvan tot gevolg kan hebben dat er onomkeerbare situaties ontstaan.
3.12.1.
Voor toewijzing van het schorsingsverzoek van de moeder is plaats ingeval van misbruik van recht (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145), dan wel na een afweging van de belangen van partijen in het licht van nieuwe – door incidenteel verzoeker te stellen – omstandigheden (vgl. HR 30 mei 2008, NJ 2008, 311).
Van misbruik van recht kan sprake zijn indien de te executeren beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust.
Als nieuwe omstandigheden komen alleen in aanmerking omstandigheden die bij de door de rechtbank gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen omdat zij zich na de uitspraak van de rechtbank hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die beslissing wordt afgeweken.
3.12.2.
Uit het door de moeder gestelde blijkt naar het oordeel van het hof niet dat sprake is van misbruik van recht, dan wel van nieuwe omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin.
De moeder heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die niet reeds door de rechtbank in haar oordeel zijn betrokken of hadden kunnen worden betrokken
.
3.13.
Het vorenstaande voert het hof tot de slotsom dat zich geen omstandigheden voordoen die een schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beschikking waarvan beroep rechtvaardigen, zodat het daartoe strekkend verzoek van de moeder moet worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaken met nummers F 200.145.416/01 en F 200.145.416/02:
wijst af het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad;
gelast een deskundigenonderzoek zoals in het lichaam van deze beschikking bedoeld;
benoemt tot deskundigen mevrouw drs. I. Sandig, psycholoog, gevestigd en kantoorhoudende aan de [adres] ([postcode 1]) te [kantoorplaats 1], alsmede mevrouw mr. L. Stam, advocaat bij Stam Reitsma Advocaten, gevestigd en kantoorhoudende aan [adres] ([postcode 2]) te [kantoorplaats 2];
verzoekt de deskundigen het onderzoek zo spoedig mogelijk aan te vangen;
bepaalt dat de kosten van de deskundigen door de griffier zullen worden betaald en voorlopig ten laste van ’s Rijks kas zullen komen, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 3.9 tot en met 3.11. bepaalde;
benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: mr. O.G.H. Milar;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundigen zal zenden;
bepaalt dat partijen binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken in tweevoud ter beschikking van de deskundigen zullen stellen, door toezending van die stukken aan mevrouw Sandig en dat partijen alle door de deskundigen gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat het de deskundigen vrij staat in het uit te brengen verslag al datgene op te merken wat naar hun inzicht dienstig kan zijn, óók indien dit niet rechtstreeks uit de opdracht voortvloeit;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat partijen door de deskundigen in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;
bepaalt dat de deskundigen tijdig vóór 30 oktober 2014 het hof (postbus 70583, 5201 CZ
's-Hertogenbosch) schriftelijk zullen rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek;
verzoekt de deskundigen bij eventuele vertraging van het onderzoek de raadsheer-commissaris hierover tijdig te informeren onder vermelding van de oorzaak;
verzoekt de deskundigen een afschrift van de rapportage toe te zenden aan de advocaten van partijen alsmede aan de Raad voor de Kinderbescherming en Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant;
houdt, in afwachting van het verloop en de resultaten van voornoemd deskundigenonderzoek, iedere verdere beslissing pro forma aan tot 30 oktober 2014.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O.G.H. Milar, C.D.M. Lamers en M.K. de Menthon Bake en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2014.