ECLI:NL:GHSHE:2014:1919

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juni 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
HV200.141.685_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor medicamenteuze behandeling van minderjarige met ADHD

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor een medicamenteuze behandeling van een minderjarige, hierna aangeduid als [dochter], die gediagnosticeerd is met ADHD. De vader, appellant, verzocht om vernietiging van de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin toestemming was verleend voor medicamenteuze behandeling. De vader was van mening dat de diagnose ADHD niet correct was en dat er alternatieve behandelingen beschikbaar waren. De moeder, verweerster, verdedigde de beslissing van de rechtbank en stelde dat de medicatie noodzakelijk was voor de ontwikkeling van [dochter].

Het hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De vader voerde aan dat er geen breed onderzoek was gedaan naar de problemen van [dochter] en dat de medicatie ernstige bijwerkingen had. De moeder daarentegen stelde dat er wel degelijk een gedegen onderzoek had plaatsgevonden en dat de medicatie het gedrag van [dochter] verbeterde. De Raad voor de Kinderbescherming bevestigde dat er geen aanleiding was voor een onderzoek naar de opvoedingssituatie bij de moeder.

Het hof oordeelde dat de noodzaak voor medicatie in het belang van [dochter] was en dat de vader, die mede het gezag over [dochter] uitoefent, geen toestemming gaf voor de behandeling. Het hof concludeerde dat vervangende toestemming moest worden verleend voor de medicamenteuze behandeling, omdat het belang van [dochter] voorop stond. De eerdere beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof wees het verzoek van de vader af. Deze uitspraak benadrukt het belang van het kind in geschillen over ouderlijk gezag en medische behandelingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 26 juni 2014
Zaaknummer: HV 200.141.685/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/245040 FA RK 12-447
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.L.C. Habets,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.M.E. van Fraaijenhove.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 november 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 januari 2014, heeft de vader verzocht bij beschikking voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft het toegewezen verzoek om medicamenteuze behandeling van de hierna nader te noemen minderjarige [dochter] en, opnieuw rechtdoende, vervangende toestemming te verlenen aan de vader tot het laten uitvoeren van een second opinion met betrekking tot de ten aanzien van [dochter] gestelde ‘diagnose ADHD’ en de voorgeschreven behandeling met medicatie.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 maart 2014, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van de vader af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 mei 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Habets;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Fraaijenhove;
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw E.A.P. van den Dam.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 25 april 2014;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 25 april 2014;
  • de ter zitting door de advocaat van de vader overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, die in juni 2008 is beëindigd.
Uit hun relatie is - voor zover in hoger beroep van belang - geboren:
- [dochter] (hierna ook: [dochter]), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats].
De vader heeft [dochter] erkend. De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [dochter] uit. [dochter] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 1 mei 2012 heeft de rechtbank Breda - voor zover in hoger beroep aan de orde - het verzoek van de moeder tot - kort gezegd - vervangende toestemming voor medisch onderzoek van [dochter] toegewezen.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank - ter vervanging van de ontbrekende verklaring van de vader - toestemming verleend voor een medicamenteuze behandeling van [dochter] gericht op ADHD, bestaande uit het toedienen van gedragsregulerende medicatie. De rechtbank heeft bij deze beschikking voorts het verzoek van de vader om een second opinion te laten verrichten in de vorm van een onafhankelijk, onpartijdig, deugdelijk en breed onderzoek afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De vader kan zich niet verenigen met de door de rechtbank aangenomen diagnose ADHD. De moeder heeft [dochter] laten onderzoeken door een ADHD centrum, dat gericht is op het vaststellen van ADHD, terwijl er een breed onderzoek had dienen plaats te vinden. [dochter] is immers bekend met meerdere beperkingen (intelligentie, fijne motoriek). De rechtbank heeft dan ook ten onrechte het verzoek van de vader om een second opinion te laten verrichten in de vorm van een breed onderzoek afgewezen. Overigens heeft ook het ADHD-centrum slechts geconcludeerd dat er bij [dochter] sprake is van kenmerken van ADHD. De vader benadrukt dat in het verslag d.d. 21 december 2010 van de psycholoog [psycholoog 1] en de klinisch psycholoog [klinisch psycholoog] is geconcludeerd dat de diagnose ADHD niet kan worden gesteld.
De vader is voorts van mening dat medicatie enkel als laatste redmiddel dient te worden ingezet. Volgens de vader is er geen sprake van een acute medische noodzaak. Er zijn talrijke alternatieve behandelmogelijkheden, zoals neurofeedback en het Pelsser-dieet. Medicatie, die ernstige bijwerkingen heeft, is niet in het belang van [dochter]. De vader wijst erop dat de behandelend kinderarts - alvorens medicatie voor te schrijven - [dochter] niet op een gedegen manier fysiek heeft onderzocht. Dit klemt temeer nu de voorgeschreven medicatie hartfalen kan veroorzaken en [dochter] mogelijk familiair belast is met hartritmestoornissen. Ook van een professionele begeleiding bij het medicijnengebruik lijkt geen sprake. De vader acht het voorts zorgelijk dat er geen therapie plaatsvindt naast het gebruik van medicatie.
De vader is van mening dat het problematische gedrag van [dochter] niet toe te schrijven is aan ADHD, maar aan de slechte opvoeding van de moeder. Hij stelt dat de raad onderzoek dient te verrichten naar de systeemproblematiek die in de visie van de vader ten grondslag ligt aan het gedrag van [dochter] bij de moeder. De vader merkt op dat [dochter] bij hem thuis geen last had van onrust en concentratieproblemen.
De vader wijst er tot slot op dat [dochter] bijwerkingen van de medicijnen ondervindt. Zij is slecht corrigeerbaar en impulsief. Ook klaagt zij meer over buikpijn en hoofdpijn. Verder heeft zij een onverzadigbare eetlust, last van nachtmerries en is haar groei gestagneerd.
3.6.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er zorgen waren omtrent het gedrag van [dochter]. Dit blijkt genoegzaam uit de door de moeder overgelegde stukken.
Het door de vader genoemde psychologische verslag van 21 december 2010 is gedateerd. Het gaat thans beter met [dochter]. Voorts heeft er, anders dan de vader heeft aangevoerd, wel degelijk een breed onderzoek naar de problemen van [dochter] plaatsgevonden. Dit onderzoek heeft geresulteerd in het advies [dochter] medicamenteus te behandelen voor ADHD-problematiek. Alvorens de medicatie voor te schrijven heeft de kinderarts een gedegen lichamelijk onderzoek bij [dochter] verricht. Er is ook een hartfilmpje gemaakt.
De moeder heeft - zonder positief resultaat - diverse alternatieven uitgeprobeerd, zoals homeopathie, fysiotherapie en de therapie Viki’s View. Met behulp van de Stichting MEE is de structuur bij de moeder thuis ten behoeve van [dochter] verbeterd. Ook heeft de moeder zich verdiept in mogelijke diëten, onder andere het Pelsser dieet, en in neurofeedback.
De behandeling met medicijnen verloopt goed. Op school en ook thuis is het gedrag van [dochter] in aanzienlijke mate verbeterd. [dochter] wordt op deskundige wijze door de behandelaars begeleid. [dochter] heeft nauwelijks last van bijwerkingen. Na aanpassing van de medicatie zijn de rebound effecten verdwenen.
3.7.
De raad heeft ter zitting verklaard geen aanleiding te zien voor een onderzoek naar de opvoedingssituatie bij de moeder. De ADHD-problematiek van [dochter] staat tussen de ouders in. [dochter] doet het thans beter op school en komt meer toe aan haar ontwikkelingstaken. Blijkbaar reageert [dochter] goed op de medicatie.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Uit de omstandigheid dat in artikel 1:253a BW is bepaald dat de rechter een zodanige beslissing neemt als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt, mag niet worden afgeleid, dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. De rechter zal bij zijn beslissing over dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen.
3.8.2.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat in het belang van [dochter] medicatie ter vermindering van haar ADHD-klachten noodzakelijk is en dat - nu de vader die mede met het gezag over [dochter] is belast zijn toestemming voor voornoemde medische behandeling weigert - dientengevolge vervangende toestemming moet worden verleend.
Het hof neemt hiertoe het volgende in overweging.
3.8.3.
Uit de brief van de afdeling kindergeneeskunde van het Tweestedenziekenhuis d.d. 23 juli 2012, opgesteld door mevrouw [sociaal-psychiatrisch verpleegkundige], sociaal-psychiatrisch verpleegkundige, en mevrouw [kinderarts], kinderarts, blijkt onder meer dat [dochter] een beneden gemiddelde intelligentie heeft. Er worden bij haar forse aandachts- en concentratieproblemen, bewegingsonrust en impulsiviteit gezien. [dochter] kan niet plannen en organiseren en zij kan niet lang met een taak bezig zijn. Naast de ADHD kenmerken worden bij [dochter] ook sociale problemen waargenomen.
De diagnose aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit wordt gesteld, met daarbij problemen in de afstemming van het gedrag en grote moeite in het omgaan met veranderingen. [dochter] loopt achter op school en vertoont enigszins faalangstig gedrag.
Geadviseerd wordt om [dochter] door te verwijzen naar de GGZ voor een psychologisch onderzoek naar de aanwezigheid van eventuele stoornissen. De kinderarts adviseert voorts om te starten met medicatie gericht op ADHD.
In oktober 2012 heeft er een psychodiagnostisch onderzoek van [dochter] door de GGZ Breburg plaatsgevonden. Uit de rapportage van dit onderzoek, opgesteld door mevrouw
drs. [psycholoog 2], psycholoog, komt onder meer naar voren dat het cognitieve niveau van [dochter] op laag begaafd / moeilijk lerend tot beneden gemiddeld niveau ligt. Verder worden duidelijke problemen met betrekking tot de aandacht en concentratie waargenomen en geobjectiveerd. Zij is sterk verhoogd afleidbaar en laat een impulsieve en vluchtige werkhouding zien. [dochter] reageert op impulsen vanuit zichzelf en op prikkels van buitenaf. Er is sprake van bewegingsonrust en impulsiviteit in gedrag en werkhouding. Deze resultaten in combinatie met de observaties wijzen in de richting van kenmerken van ADHD. Gedragsregulerende medicatie gericht op het verbeteren van de aandacht en de concentratie en het vergroten van de aandachtspanne zou zinvol kunnen zijn en wordt aanbevolen.
3.8.4.
Het hof overweegt dat de noodzaak van de medicatie ter vermindering van de ADHD-klachten ook blijkt uit de verslagen van school. [dochter] is begin januari 2012 gestart op De Wissel, een school voor speciaal basisonderwijs, in [vestigingsplaats]. Blijkens het verslag van de leerkracht van 27 maart 2012 werd bij [dochter] een innerlijke onrust gezien die onder meer leidde tot een impulsieve taakaanpak en onvoldoende concentratie. Ondanks de rust, structuur en aandacht die [dochter] op school werd geboden, liet zij te weinig van de vooruitgang zien, die van haar, gelet op haar capaciteiten, mocht worden verwacht. Uit de brief van de intern begeleider van school d.d. 25 februari 2014 blijkt dat na het begin van de medicatie de school een heel ander kind ziet. [dochter] is rustig, vraagt veel minder om aandacht en kan beter omgaan met uitgestelde aandacht. Verder reageert zij minder impulsief en kan zij zich beter concentreren. Ten slotte wordt gezien dat [dochter] planmatig aan het werk gaat, minder dominant is en een goed contact heeft met leeftijdgenoten. Volgens de intern begeleider is [dochter] gebaat bij voortzetting van de medicatie.
Uit de in hoger beroep overgelegde ADHD vragenlijst alsmede uit de niet weersproken verklaring van de moeder ter zitting blijkt dat het gedrag van [dochter] ook in de thuissituatie bij de moeder is verbeterd.
Uit het verslag van de behandelend kinderarts mevrouw [kinderarts] d.d. 17 maart 2014 blijkt dat [dochter] nauwelijks last heeft van bijwerkingen. Vanwege zogenaamde reboundeffecten is de medicatie inmiddels aangepast.
3.8.5.
Het hof acht de door de vader aangevoerde bezwaren onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Het hof volgt de vader op de eerste plaats niet in zijn standpunt dat er geen breed onderzoek is verricht, waarbij ook is gekeken naar andere beperkingen van [dochter]. Uit de rapportage van de GGZ Breburg, waarbij het hof aantekent dat uit deze rapportage blijkt dat ook de vader akkoord is gegaan met het onderzoek en de werkwijze, blijkt immers dat er naast een neuropsychologisch onderzoek naar ADHD-kenmerken bij [dochter] ook onderzoek is gedaan naar het niveau en de structuur van haar intelligentie alsmede naar haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Op geen enkele wijze is het hof gebleken dat dit onderzoek niet gedegen en deskundig is uitgevoerd. Het hof ziet dan ook geen grond om aan de vader vervangende toestemming te verlenen voor het laten uitvoeren van een second opinion met betrekking tot de ten aanzien van [dochter] gestelde diagnose ADHD en de voorgeschreven behandeling met medicatie. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen. Het hof is tevens van oordeel dat het belang van [dochter] zich tegen een nieuw onderzoek verzet. Het hof acht een nieuw onderzoek te belastend voor [dochter].
Het hof is voorts met de rechtbank van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam volgt dat door de moeder meerdere alternatieven zijn uitgeprobeerd in een poging het gedrag van [dochter] in positieve zin te veranderen. Zo heeft de moeder onweersproken verklaard dat zij zich voor medicatie tot een homeopaat heeft gewend en dat [dochter] voor haar motoriekproblematiek fysiotherapie heeft gevolgd. De moeder heeft ook hulp vanuit MEE ingeschakeld om de kindeigen problematiek van [dochter] te leren hanteren en heeft zich voorts verdiept in mogelijke diëten en in de neurofeedback techniek. Ten slotte heeft [dochter] de therapie Viki’s View gevolgd en is zij naar het speciaal onderwijs gegaan.
3.8.6.
Aan de niet onderbouwde stelling van de vader dat het problematische gedrag van [dochter] te wijten is aan het slechte opvoedingsklimaat bij de moeder gaat het hof voorbij. Uit de stukken, meer in het bijzonder uit het rapport van MEE d.d. 6 februari 2012, blijkt dat er bij de moeder thuis sprake is van een goed georganiseerd huishouden met goede zorg voor de kinderen en dat de moeder eraan heeft gewerkt om de structuur en duidelijkheid ten behoeve van [dochter] nog meer te verbeteren. Verder blijkt uit een brief van het maatschappelijk werk van 1 februari 2012 dat er vanuit school nooit signalen zijn gekomen dat [dochter] er niet verzorgd uit zou zien of niet goed verzorgd zou worden. Gelet op het voorgaande ziet het hof met de raad geen aanleiding de raad te gelasten een onderzoek in te stellen naar de opvoedsituatie bij de moeder, zoals door de vader is verzocht. Het hof merkt nog wel op dat de diskwalificerende uitlatingen van de vader over de moeder en haar opvoedcapaciteiten schadelijk zijn voor [dochter].
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 november 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, M.C. van Dijkhuizen en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2014.