In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep dat was ingeleid door [appellant] tegen [geïntimeerde]. De zaak was ontstaan uit een verstekvonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton, locatie Middelburg, dat op 14 januari 2013 was gewezen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.C.F. Berkhof, had op 12 februari 2013 een dagvaarding in hoger beroep uitgebracht. De geïntimeerde was echter niet verschenen en had geen bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland.
Het hof constateerde dat de dagvaarding in hoger beroep door een Belgische deurwaarder was betekend aan de procureur des Konings te Brussel. Echter, de deurwaarder had zich gebaseerd op artikel 10 van de Verordening 1393/2007, terwijl de geïntimeerde sinds 11 januari 2013 geen bekende woon- of verblijfplaats had. Het hof oordeelde dat de Verordening niet van toepassing was en dat de dagvaarding op grond van artikel 54 lid 2 Rv aan het parket van het openbaar ministerie had moeten worden betekend. Tevens had een uittreksel van het exploot openbaar bekendgemaakt moeten worden.
Als gevolg van deze onjuiste betekening, besloot het hof dat [appellant] op zijn kosten een herstelexploot moest uitbrengen. Het hof gaf aan dat de zaak opnieuw op de rol zou komen en dat [appellant] de roldatum moest aanzeggen aan [geïntimeerde] met herstel van het gebrek. Het hof hield iedere verdere beslissing aan, maar gaf aan dat het niet aannemelijk was dat het exploot [geïntimeerde] niet had bereikt, ondanks de onjuiste betekening.
De uitspraak werd gedaan op 17 juni 2014, waarbij het hof de zaak naar de rol verwees voor verdere behandeling op 14 oktober 2014.