ECLI:NL:GHSHE:2014:1799

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
17 juni 2014
Zaaknummer
HD 200.122.476_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor brand in woning en bewijsvoering omtrent oorzaak

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid voor de brand die op 28 november 2007 heeft plaatsgevonden in een woning te Wijk. [appellant], de eigenaar van het pand, had een gedeelte van het pand verhuurd aan [geïntimeerde], de zus van [appellant]. De brand ontstond terwijl [geïntimeerde] niet thuis was, en [appellant] stelt dat de brand is ontstaan doordat [geïntimeerde] de woning onbeheerd heeft achtergelaten met pannen op het vuur. [appellant] was verzekerd bij Delta Lloyd en heeft een schadevergoeding ontvangen van ruim € 140.000, maar stelt [geïntimeerde] aansprakelijk voor de overige schade van € 598.109,=.

De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door de woning te verlaten terwijl er pannen op het vuur stonden. Dit oordeel is gebaseerd op getuigenverklaringen en rapporten van deskundigen. Echter, het hof heeft in hoger beroep twijfels over de vaststelling van de oorzaak van de brand. De deskundigenrapporten zijn niet eenduidig en er zijn verschillende verklaringen over de omstandigheden van de brand. Het hof heeft besloten om een deskundige in te schakelen om de vraag te beantwoorden of de brand daadwerkelijk is veroorzaakt door het gedrag van [geïntimeerde].

De zaak is verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van [appellant] en verdere beslissingen zijn aangehouden. Het hof heeft benadrukt dat het aan [appellant] is om het bewijs van de gestelde toedracht van de brand te leveren, en dat de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] alleen kan worden vastgesteld als dit bewijs geleverd kan worden. De uitspraak van het hof is gedaan op 17 juni 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.122.476/01
arrest van 17 juni 2014
in de zaak van

1.[appellant] ,

2. [appellante],
beiden wonende te Wijk en [woonplaats] ,
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
verder: in mannelijk enkelvoud [appellant] ,
advocaat: mr. J.P. de Man te Rosmalen,
tegen
[geïntimeerde] ,weduwe van
[echtgenoot],
wonende te Wijk en [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
verder: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M. Bouman te Eindhoven.
op het bij exploot van dagvaarding van 5 februari 2013 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 7 november 2012 tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer: 214938/HA ZA 10-233)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar de tussenvonnissen van 2 juni 2010, 20 oktober 2010, 27 april 2011 en 21 september 2011.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van [appellant] van 5 februari 2013 met grieven en producties;
- de conclusie van eis van [appellant] van 5 maart 2013;
- de memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van [geïntimeerde] van 14 mei 2013;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellant] van 25 juni 2013 met producties en eiswijziging;
- de akte in het incidenteel appel van [appellant] van 9 juli 2013 met producties;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] van 6 augustus 2013.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

In het principaal appel en in het incidenteel appel
Voor de inhoud van de negen grieven van [appellant] verwijst het hof naar de appeldagvaarding en voor de zeven grieven van [geïntimeerde] naar de memorie van grieven in het incidenteel appel. De grieven van [geïntimeerde] richten zich mede tegen het tussenvonnis van 20 oktober 2010, zodat het hoger beroep ook op dat vonnis betrekking heeft.

4.De beoordeling

In het principaal appel en in het incidenteel appel
4.1
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[appellant] was eigenaar van het pand, gelegen te [woonplaats] aan de [straatnaam][huisnummers] . Hij had een gedeelte van het pand verhuurd aan [geïntimeerde] , een zus van appellant sub 1, en haar inmiddels overleden echtgenoot. Op 28 november 2007 is het gehele pand afgebrand.
[appellant] was tegen het risico van brandschade verzekerd bij Delta Lloyd. Hij was voorafgaande aan de brand bezig met een aanzienlijke verbouwing van het pand en had met Delta Lloyd afgesproken na de verbouwing de verzekerde som aan te passen. Dit leidde ertoe dat [appellant] ten tijde van de brand onderverzekerd was. Delta Lloyd heeft een uitkering aan [appellant] gedaan ter hoogte van ruim € 140.000,=.
[appellant] heeft [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de overige geleden schade, stellende dat zij haar woning onbeheerd had achtergelaten terwijl er pannen op het vuur stonden. [geïntimeerde] was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Interpolis.
Technisch onderzoeker [technisch onderzoeker] van Delta Lloyd heeft enkele dagen na de brand een bezoek gebracht aan de locatie. Hij heeft hierover op 3 december 2007 per e-mail gerapporteerd en daarin geconcludeerd dat de brand in de keuken van [geïntimeerde] is ontstaan en dat hoogstwaarschijnlijk vuur in de pan is geslagen waarna de gordijnen in brand zijn geraakt.
Schade-expert [schade-expert] heeft daarna in opdracht van Interpolis een onderzoek ingesteld en in januari 2008 gerapporteerd. Hij concludeerde dat de oorzaak van de brand niet meer kon worden achterhaald.
In 2009 heeft op verzoek van appellant sub 1 jegens [geïntimeerde] een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden waarbij negen getuigen zijn gehoord. Beide partijen en de rechtbank gaan kennelijk uit van de toepasselijkheid van artikel 192 Rv, zodat aan de afgelegde verklaringen dezelfde bewijskracht kan worden toegekend als aan verklaringen in het geding afgelegd.
Technisch expert [technisch expert] heeft in opdracht van Interpolis het dossier geanalyseerd. Hij heeft in zijn rapport van 26 mei 2009 geconcludeerd dat uit het dossier niet blijkt dat de oorzaak van de brand onomstotelijk is vastgesteld. Er zijn meerdere oorzaken voor de brand mogelijk, aldus [technisch expert] .
4.2
[appellant] stelt dat [geïntimeerde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij de woning heeft verlaten terwijl er nog pannen op het vuur stonden. Daardoor is volgens [appellant] de brand ontstaan. Op grond hiervan vordert [appellant] , samengevat, een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de brand op 28 november 2007 en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een schadevergoeding ten bedrage van € 598.109,= met rente en kosten.
[geïntimeerde] betwist de gestelde toedracht en oorzaak van de brand en de omvang van de schade.
4.3
Bij tussenvonnis van 2 juni 2010 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 16 juli 2010 plaatsgevonden. Bij tussenvonnis van 20 oktober 2010 heeft de rechtbank als vaststaand aangenomen dat [geïntimeerde] uit de woning is vertrokken nadat zij drie pannen met eten op het vuur had gezet en dat de brandhaard is ontstaan doordat de pannen op het vuur stonden. Deze handelwijze is naar het oordeel van de rechtbank jegens [appellant] onrechtmatig en kan aan [geïntimeerde] worden toegerekend. Met het oog op de vaststelling van de omvang van de schade heeft de rechtbank een deskundigenbericht aangekondigd. Bij tussenvonnis van 27 april 2011 heeft de rechtbank bepaald dat een deskundigenonderzoek zal worden uitgevoerd en een deskundige voorgesteld; deze deskundige is bij tussenvonnis van 21 september 2011 benoemd. Op 1 mei 2012 heeft deze deskundige rapport uitgebracht.
Bij eindvonnis van 7 november 2012 heeft de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht toegewezen en [geïntimeerde] veroordeeld, kort gezegd, tot betaling van een bedrag van € 491.690,60 verminderd met het volgens de rechtbank uitgekeerde bedrag van € 143.838,= en vermeerderd met wettelijke rente. [geïntimeerde] is veroordeeld in de proceskosten.
4.4
In het tussenvonnis van 20 oktober 2010 vermeldt de rechtbank als tot de procedure behorende stukken onder meer een brief van mr. Bouman van 12 juli 2010 met een productie en een brief van mr. De Man van 12 juli 2010 met een aantal producties. Deze twee brieven ontbreken in het procesdossier dat aan het hof is overgelegd. Op het verzoek van het hof om het dossier alsnog te completeren hebben beide advocaten alleen de brief van mr. Bouman overgelegd. Het hof beschikt daarom niet over de brief van mr. De Man van 12 juli 2010 met de daarbij gevoegde producties.
4.5
Bij het voorlopig getuigenverhoor is onder meer de heer [schade-expert] als getuige gehoord. Uit zijn verklaring blijkt dat hij ingaat op een rapport van zijn hand van 25 januari 2008 dat hem door de rechter-commissaris wordt voorgehouden. De strekking van dit rapport blijkt uit de getuigenverklaring maar het rapport zelf is in de procedure niet overgelegd. Het hof gaat ervan uit dat dit alsnog zal gebeuren.
4.6
In zijn toelichting op het principaal appel heeft [appellant] aangegeven dat zijn hoger beroep zich niet zozeer richt tegen het deskundigenbericht als wel tegen het niet honoreren van een aantal bijkomende c.q. indirecte schadeposten/vervolgschadeposten. De grieven van [geïntimeerde] in het incidenteel appel richten zich zowel tegen het oordeel van de rechtbank over de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] (de eerste drie grieven) als tegen de toewijzing van schadeposten (de overige grieven). Een van die overige grieven, grief 6, betreft de hoogte van het bedrag dat opstalverzekeraar Delta Lloyd aan [appellant] heeft uitgekeerd. De rechtbank is uitgegaan van een bedrag van € 143.838,=, maar partijen zijn het er in hoger beroep over eens dat een bedrag van € 146.018,= is uitgekeerd. [appellant] heeft in verband hiermee bij memorie van antwoord in het incidenteel appel zijn vordering met een bedrag van € 2.179,= (bedoeld zal zijn: € 2.180,=) verminderd. Deze grief behoeft verder geen bespreking.
4.7
Het meest verstrekkende verweer van [geïntimeerde] tegen de vorderingen van [appellant] betreft de gestelde toedracht bij het ontstaan van de brand, de oorzaak van de brand en de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] voor de schade die daardoor is ontstaan. Het hof zal eerst hierop ingaan en daarmee op de eerste drie grieven van [geïntimeerde] die zich lenen voor gezamenlijke behandeling.
4.8
De rechtbank heeft vooropgesteld dat het aan [appellant] is om het bewijs van de gestelde toedracht van de brand te leveren. Dit uitgangspunt is - terecht - niet bestreden, zodat ook het hof hiervan uitgaat. Het hof neemt verder tot uitgangspunt dat wanneer komt vast te staan dat [geïntimeerde] het vuur heeft laten aan staan en dat hierin de oorzaak van de brand is gelegen, zij daardoor jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld, dat dit aan haar kan worden toegerekend en dat zij in dat geval gehouden is de daardoor ontstane schade aan hem te vergoeden.
4.1
[geïntimeerde] heeft als getuige verklaard dat zij op 28 november 2007 aan het einde van de ochtend de aardappelen heeft opgezet voor de maaltijd en dat zij daarna met haar man is weggegaan naar de supermarkt. Zij verkeerde in de veronderstelling dat zij het vuur onder de aardappelen had uitgezet. Op de vraag of zij nog een pannetje op het vuur heeft gezet, heeft zij geantwoord dat zij dat echt niet meer kan zeggen. Andere verklaringen en foto’s bevestigen de aanwezigheid van de pan aardappelen op het fornuis. Over de vraag of er op het moment van het uitbreken van de brand nog meer pannen op het fornuis hebben gestaan en zo ja, hoeveel lopen de verklaringen uiteen. Een van de brandweerlieden die ter plaatse zijn geweest heeft verklaard dat er nog een pan naast het fornuis stond en een andere brandweerman dat er op de linkerpit nog iets stond dat volledig versmolten was, naar hij dacht een steelpannetje. Technisch onderzoeker [technisch onderzoeker] schrijft in zijn rapportage van 3 december 2007 dat er enkele pannen op het gas stonden, met aardappelen en groenten. Als getuige heeft hij echter verklaard dat hij één pan op het fornuis heeft aangetroffen. Verder heeft [technisch onderzoeker] verklaard dat drie van de vier gaskraantjes gedeeltelijk openstonden. Over de mate waarin deze open stonden, lopen de verklaringen die hij bij verschillende gelegenheden heeft afgelegd uiteen, zoals [geïntimeerde] in haar antwoordakte van 6 augustus 2013 terecht opmerkt. Met [geïntimeerde] is het hof van oordeel dat deze verschillen enige twijfel doen ontstaan met betrekking tot de nauwkeurigheid van de bevindingen van [technisch onderzoeker] . Wat daar ook van zij, uit de afgelegde verklaringen en de overgelegde foto’s is voldoende komen vast te staan dat op het fornuis een pan met aardappelen stond en dat het gas, anders dan [geïntimeerde] veronderstelde, niet was uitgedraaid. Meer dan dat is tot op heden evenwel niet komen vast te staan.
4.11
Er zijn wel aanwijzingen dat er meer pannen op het vuur hebben gestaan, gelet op de omstandigheid dat volgens [technisch onderzoeker] drie gaskraantjes open stonden en de opmerking van [technisch expert] in zijn rapport van 26 mei 2009 dat hij foto’s bij het rapport van [schade-expert] heeft gezien ‘waarbij zich afbeeldingen van vermoedelijk de keuken bevinden, met inderdaad pannen op het kooktoestel’. Het rapport van Kaesberry waar [technisch expert] op doelt, is in deze procedure, zoals gezegd, niet overgelegd. Hetzelfde geldt voor bedoelde foto’s, zodat niet kan worden vastgesteld wat daarop precies te zien is. Met betrekking tot de inhoud van de andere pan(nen) dan de pan met aardappelen is alleen gesproken van groenten. Gesuggereerd is wel dat er ook een pan met vlees geweest moet zijn omdat een traditionele maaltijd uit aardappelen, vlees en groenten bestaat maar die omstandigheid brengt niet mee dat de aanwezigheid van een pan met vlees als vaststaand kan worden aangenomen. Daarvoor ontbreken voldoende concrete aanwijzingen.
Voor het navolgende gaat het hof ervan uit dat er in ieder geval een pan met aardappelen op het fornuis heeft gestaan en daarnaast
mogelijkeen pan met groenten, terwijl
niet uitgeslotenis dat er daarnaast nog een pan was met onbekende inhoud.
4.12
Vervolgens is de vraag aan de orde of in die situatie de brand, waarvan aangenomen mag worden dat deze is begonnen in het gedeelte van de woning waarin zich de keuken van [geïntimeerde] bevond, zijn oorzaak heeft gevonden in het in enige mate aan laten staan van het gas onder een of meer pannen. [appellant] meent dat dit voor de hand ligt en ook technisch onderzoeker [technisch onderzoeker] ziet geen andere mogelijke oorzaak, maar die opvatting is door [geïntimeerde] gemotiveerd betwist, met name door het rapport van [technisch expert] . Het hof acht het gewenst thans een deskundige in te schakelen ter beantwoording van de vraag of op basis van de verklaringen, rapporten en foto’s die in deze procedure zijn overgelegd (en het nog over te leggen en/of door de deskundige op te vragen rapport van [schade-expert] van 25 januari 2008) met voldoende mate van zekerheid althans waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de brand is veroorzaakt door het gedrag van [geïntimeerde] zoals in de hieraan voorafgaande rechtsoverwegingen is omschreven. Het hof is voornemens hiertoe een deskundige benoemen en de kosten van het onderzoek voorshands ten laste van beide partijen te brengen.
4.13
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten, bij voorkeur eensluidend, over de persoon en de specifieke deskundigheid van de te benoemen deskundige en over de vraagstelling die aan deze deskundige zal worden voorgelegd. Deze aktewisseling is niet voor enig ander doel bestemd.
4.14
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De uitspraak

Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 15 juli 2014 voor akte aan de zijde van [appellant] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en Th.J.A. Kleijngeld en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 juni 2014.