ECLI:NL:GHSHE:2014:1773

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
16 juni 2014
Zaaknummer
20-001881-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van drie gevallen van opzettelijke brandstichting. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. De feiten betreffen brandstichtingen aan een autobus in Zundert, een autotrailer op een parkeerplaats in Rotterdam en een autotrailer bij de grensovergang Hazeldonk. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was. De verdachte had eerder al een veroordeling voor brandstichting en zijn gedrag werd als zeer gevaarlijk en onvoorspelbaar beschouwd. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte terzijde geschoven, omdat deze inconsistent waren en niet overeenkwamen met de bevindingen van de politie. De verdachte heeft zich gedurende het proces op zijn zwijgrecht beroepen, wat het hof als een aanwijzing voor zijn schuld beschouwde. De schade die door de branden is veroorzaakt, was aanzienlijk, en het hof heeft de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van brandstichting en de impact ervan op de samenleving.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001881-12
Uitspraak : 17 juni 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 9 mei 2012 in de strafzaak met parketnummer 02-800104-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op[geboortedatum] 1962,
wonende te [woonadres],
sinds heden (na schorsing) opnieuw preventief gedetineerd.

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de onder 4 en 5 ten laste gelegde brandstichtingen en veroordeeld ter zake van drie gevallen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (feiten 1 tot en met 3) tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is de vordering van één benadeelde partij volledig toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en zijn de vorderingen van de overige benadeelde partijen afgewezen. Tot slot is de teruggave aan de verdachte gelast van een aantal in beslag genomen voorwerpen.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Omvang van het hoger beroep

Omvang van het ten laste gelegde
Door de officier van justitie is onbeperkt hoger beroep ingesteld. Bij akte d.d. 3 augustus 2012 heeft de officier van justitie het hoger beroep ingetrokken ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft het hoger beroep gehandhaafd ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde.
Door de verdachte is eveneens onbeperkt hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is nadien niet beperkt door partiële intrekking daarvan. Ingevolge artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen het ten laste gelegde voor zover hij daarvan is vrijgesproken. Mitsdien zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder 4 en 5 ten laste gelegde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, te weten het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
Benadeelde partijen
De benadeelde partij [bedrijf] heeft in eerste aanleg ter zake van het onder 4 ten laste gelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. Bij vonnis waarvan beroep is deze vordering afgewezen. De benadeelde partij Transport Reijnders heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Mitsdien is deze vordering in hoger beroep niet meer aan de orde.
De benadeelde partijen [1], [2], [3], [4], [5], [6], [7] en [8] hebben in eerste aanleg ter zake van het onder 5 ten laste gelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. Nu dit feit niet aan het oordeel van het hof is onderworpen, zijn ook de vorderingen van voornoemde benadeelde partijen in hoger beroep niet meer aan de orde.
De benadeelde partij [aangever 1] heeft in eerste aanleg ter zake van het onder 1 ten laste gelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. Bij vonnis waarvan beroep is deze vordering volledig toegewezen. De vordering duurt van rechtswege voort in hoger beroep.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de teruggave aan verdachte zal gelasten van de in beslag genomen kleding en de teruggave aan [bedrijf] van de in beslag genomen rittenstaten. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof deze dient toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair op verschillende gronden vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat het hof, gelet op de bepleite vrijspraak, de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk dient te verklaren en subsidiair dat het hof de vordering dient af te wijzen.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.

Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep en voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 januari 2011 te Zundert opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (bestel)auto/bus(je) geparkeerd staande op een oprit van een woning gelegen aan de Rutvenstraat en/of de Lijsterstraat, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de woning gelegen aan de Lijsterstraat [nummer] en/of een schutting en/of een garage/schuur (met daarin diverse motoren) behorende bij de woning Lijsterstraat [nummer] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de bewoners van de woning Lijsterstraat [nummer], in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van de woning Lijsterstraat [nummer], in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 22 januari 2011 te Oudenbosch, gemeente Halderberge, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (personen)auto geparkeerd staande op een oprit van een woning gelegen aan de Tibeertlaan [nummer], immers heeft verdachte toen aldaar (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de woning gelegen aan de Tibeertlaan [nummer] en/of de carport behorende bij de woning aan de Tibeertlaan [nummer] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de bewoners van de woning Tibeertlaan [nummer], in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de woning Tibeertlaan [nummer], in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 26 januari 2011 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een auto(trailer) geparkeerd staande op een parkeerterrein gelegen aan de Tweedweg, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan deze autotrailer (met daarop zeven nieuwe personenauto's van het merk Kia) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de bestuurder en de bijrijder van deze autotrailer, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bestuurder en de bijrijder van deze autotrailer, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
4.
hij op of omstreeks 17 augustus 2010 te Hazeldonk, gemeente Breda, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een vrachtauto (merk Man, kenteken [kenteken]) met oplegger (met daarop meerdere auto’s), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een van de auto's op de oplegger, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die vrachtauto en oplegger met daarop meerdere auto’s, en/of daarnaast geparkeerde vrachtwagens geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die vrachtauto met oplegger en/of de zich daarop bevindende auto’s en/of vrachtauto(’s) in de nabije omgeving geparkeerd, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bestuurder(s) en bijrijder(s) die zich in de (daarnaast geparkeerde) (vracht)auto’s bevond(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. In het bijzonder begrijpt het hof met betrekking tot feit 4 dat de steller van de tenlastelegging met “(naastgelegen) (vracht)auto’s” kennelijk heeft bedoeld de “(daarnaast geparkeerde) (vracht)auto’s”. Het hof heeft deze (taalkundige) onvolkomenheid verbeterd. De verdachte is door de verbeteringen in de tenlastelegging niet in zijn verdediging geschaad.

Vrijspraak

Uit het dossier volgt dat op 22 januari 2011 brand is gesticht aan een personenauto die geparkeerd stond onder de carport van een woning aan de Tibeertlaan [nummer] te Oudenbosch. Blijkens de gegevens van een peilbaken dat aan de auto van de verdachte was geplaatst, is de auto van de verdachte omstreeks het tijdstip van het ontstaan van de brand in de omgeving van de brand geweest en heeft de auto gedurende een periode van tenminste 10 minuten en ten hoogste 20 minuten stilgestaan op een plaats gelegen op een afstand van ongeveer 150 meter van voornoemd adres en niet in de directe nabijheid. Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat deze omstandigheid in het onderhavige geval onvoldoende bewijs oplevert om tot het oordeel te komen dat de verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat verdachte, die zich bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg ten aanzien van dit feit op zijn zwijgrecht heeft beroepen, pas in hoger beroep heeft verklaard dat hij in die periode veel stress had van een andere rechtszaak en dat hij de betreffende nacht, zoals wel vaker, ter ontspanning via een alternatieve route van zijn werk in Etten-Leur naar zijn woning in Roosendaal is gereden en toen in Oudenbosch is gestopt om een sigaret te roken. Hoewel deze verklaring een zekere bevreemding oproept, kan naar het oordeel van het hof niet gezegd worden dat de door verdachte gegeven verklaring voor zijn aanwezigheid in de omgeving van de woning waar brand is gesticht zo onaannemelijk is dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht. Mitsdien zal verdachte van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 26 januari 2011 te Zundert opzettelijk brand heeft gesticht aan een autobus geparkeerd staande op een oprit van een woning gelegen aan de Rutvenstraat en de Lijsterstraat, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof, ten gevolge waarvan de woning gelegen aan de Lijsterstraat [nummer] en een schutting en een garage/schuur (met daarin diverse motoren) behorende bij de woning Lijsterstraat [nummer] geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van de woning Lijsterstraat [nummer] te duchten was;
3.
hij op 26 januari 2011 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht aan een autotrailer geparkeerd staande op een parkeerterrein gelegen aan de Tweedweg, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof, ten gevolge waarvan deze autotrailer (met daarop zeven nieuwe personenauto’s van het merk Kia) gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bestuurder en de bijrijder van deze autotrailer te duchten was;
4.
hij op 17 augustus 2010 te Hazeldonk, gemeente Breda, opzettelijk brand heeft gesticht aan een vrachtauto (merk Man, kenteken [kenteken]) met oplegger (met daarop meerdere auto’s), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die vrachtauto en oplegger met daarop meerdere auto’s en een daarnaast geparkeerde vrachtwagen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bestuurder die zich in een daarnaast geparkeerde vrachtauto bevond te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Door het hof gebruikte bewijsmiddelen

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. [1]
Feit 1: brandstichting aan de autobus te Zundert
1.
De verklaring van aangever [aangever 1], afgelegd bij de politie op 27 januari 2011, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [2]
Ik doe aangifte van brandstichting. Op 26 januari 2011 omstreeks 05.00-05.30 uur was ik in mijn woning aan de Lijsterstraat [nummer] te Zundert. Ik bewoon een vrijstaande woning met een schuin daarachter gelegen vrijstaande garage. Er zijn twee opritten naast mijn woning om bij de garage te komen. Een ligt in de Lijsterstraat bij de voordeur van de woning. Een ligt aan de linkerkant van de woning in de Rutvenstraat. Ik had mijn werkbus van het merk en type Fiat Ducato Maxi geparkeerd op de oprit aan de Rutvenstraat. Deze stond schuin voor de grote garagedeur. In de garage heb ik verschillende motoren, scooters, motoronderdelen, gereedschap en fietsen staan. Ik werd wakker van het alarm en ben gaan kijken wat er aan de hand was. Ik heb eerst vanaf de eerste verdieping uit het slaapkamerraam gekeken. Dit raam kijkt uit op de achterzijde van de woning en de oprit van de Rutvenstraat. Ik zag vuur aan de voorzijde van het werkbusje. Ik zag dat het al flink brandde. Ik zag dat aan de gloed die er vanaf straalde. Ik ben meteen naar beneden gelopen en naar buiten gegaan. Ik ben meteen naar de garage gelopen. Ik heb de garagedeur aan de zijkant geopend. Ik heb daar drie brandblussers hangen. Ik wilde hiermee gaan blussen. Mijn vrouw is ondertussen 112 gaan bellen. Ik zag dat er onder de grote garagedeur vlammen omhoog kwamen. Ik ben met een brandblusser naar buiten gelopen. Ik ben naar het busje gelopen en zag dat de gehele cabine al in brand stond. Ik kon deze zelf niet meer blussen. Ik heb het nog wel geprobeerd. Ik heb een brandblusser op de vlammen leeggespoten. Toen ik zag dat dit niets uithaalde, ben ik weer naar de ingang van mijn garage gelopen. Ik ben vanaf de ingang gaan blussen in de garage. Ik zag dat het vuur zich erg snel uitbreidde. Ik was totaal ontredderd en ontzettend in paniek. Ik zag dat de gehele garage steeds verder in brand ging. Op zeker moment was het vuur zo hevig dat ik niet meer via de loopdeur naar binnen kon kijken. Dit in een tijdsbestek van enkele minuten. Mijn vrouw [het hof begrijpt: de getuige [getuige 1]] is ook naar buiten gekomen en we hebben samen de personenauto en mijn autobus [het hof begrijpt, zijnde een andere autobus dan de werkbus die in brand stond] verplaatst naar de openbare weg aan de Lijsterstraat zodat deze niet in brand konden gaan. Op dat moment kwam de brandweer via de Rutvenstraat bij onze woning aan. Deze zijn meteen het werkbusje gaan blussen. Een tweede brandweerauto is via de oprit aan de Lijsterstraat aangekomen en deze zijn meteen het achterste gedeelte van de schuur gaan blussen. De vlammen sloegen toen al uit het dak van de garage. De brandweer heeft de aanbouw van onze woning natgehouden omdat men bang was dat het vuur over zou slaan. De garage was niet meer te redden en is geheel uitgebrand. De aanbouw van onze woning is aan de achterzijde en de kant de van de Rutvenstraat door deze brand ook beschadigd.
2.
De verklaring van de getuige [getuige 1], afgelegd bij de politie op 3 februari 2011, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [3]
Wij, mijn vriend [aangever 1] [het hof begrijpt: aangever [aangever 1]] en ik, gingen op 25 januari 2011 rond de klok van 22.30 uur naar bed. Ik werd op een gegeven moment wakker van het alarm. Ik denk dat ik om 05.16 of 05.17 uur wakker werd van het alarm. Ik ben naar de kamer aan de achterzijde gelopen. Ik zag door het raam dat de witte bus aan de voorkant in brand stond. Ik ben naar de slaapkamer aan de voorzijde gegaan. Daar lag mijn mobiele telefoon. Ik heb om 5.19 uur 112 gebeld.
Opmerking verbalisant [verbalisant 1]: Getuige overhandigde mij haar mobiele telefoon. Ik zag dat de tijd goed was ingesteld, voor zover ik dat kon beoordelen.
3.
De bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek van de politie, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [4]
Op 26 januari 2011 omstreeks 8.30 uur werd door ons een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de brand in een vrachtauto en een berging op het perceel Lijsterstraat [nummer] te Zundert. De brand had gewoed in een bedrijfswagen die in de Rutvenstraat stond geparkeerd. Van de bedrijfswagen was het vuur overgeslagen naar de berging. Bij het onderzoek van de bedrijfswagen bleek dat het een vrachtwagen met gesloten opbouw betrof. De bedrijfswagen stond op de oprit voor de kanteldeur van de berging. De wagen stond met de rechter voorzijde bijna tegen de metalen kanteldeur. De cabine van de bedrijfswagen was vrijwel geheel uitgebrand. Het vuur had een gedeelte van de voorzijde en het dak van de gesloten opbouw vernield. Hierdoor was schade ontstaan aan de in de opbouw aanwezige lading. De band van het linker voorwiel was niet of nauwelijks door het vuur aangetast. De band van het rechter voorwiel was vrijwel geheel door de brand vernield. Gezien het brandbeeld op de buitenzijde van de cabine lijkt het meer waarschijnlijk dat de brand ontstond aan de rechterzijde van de cabine. Door de brand was ook enige schade ontstaan in een tegen de berging staande loods van [bedrijf], [adres], Zundert.
Gezien het totaalbeeld van de brand en de verklaring van de ontdekker wordt aangenomen dat de brand in of bij de cabine van de tegen de kanteldeur van de berging staande bedrijfswagen is ontstaan. Vanaf de bedrijfswagen is de brand vervolgens overgeslagen naar de berging. Het is mogelijk dat de brand is ontstaan door het opzettelijk aanbrengen of achterlaten van vuur. Indien bijvoorbeeld een van de kunststof delen van de cabine wordt aangestoken, kan de brand zich ontwikkelen zoals in de onderhavige situatie. Ook wanneer bijvoorbeeld een prop papier of een ander brandend voorwerp op of bij de band van het rechter voorwiel wordt gelegd of geplaatst, kan de brand zich op een soortgelijke manier ontwikkelen.
4.
De verklaring van verbalisant [verbalisant 2] van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek van de politie, afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 1 oktober 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [5]
Uit onze bevindingen kwam naar voren dat de brand is ontstaan in of bij de cabine van de bedrijfswagen. De rest van de bedrijfswagen was nauwelijks door het vuur aangetast. Daaruit is de conclusie getrokken dat de brand in of bij de cabine is ontstaan. De schade was aanwezig op één zijde van de cabine. Daar is de brand ontstaan. Wanneer de brand ontstaat in een afgesloten ruimte zou je een meer gelijkmatige opbouw van de brand krijgen. Hete rookgassen in de cabine verspreiden zich. Op een gegeven ogenblik springt er dan bijvoorbeeld een ruit, waardoor dit proces stopt. Dat beeld hebben we niet gezien. Althans, niet in die mate. We konden bij dit onderzoek niet de vinger leggen op een technische oorzaak die de brand zou kunnen hebben veroorzaakt. Hoe langer een auto stilstaat, hoe minder waarschijnlijk het is dat er een brand ontstaat door een technische oorzaak. In een moderne auto bevinden zich zeer veel zekeringen. Problemen in de bedrading zouden er toe leiden dat een zekering springt waardoor er geen brand ontstaat bij problemen in een elektrische bedrading. We hebben bij het onderzoek geen van buitende komende oorzaak aangetroffen die de oorzaak van de brand kon zijn geweest. Er was bijvoorbeeld geen sprake geweest van een aanrijding. Er was geen indicatie dat er brand in de laadbak kon zijn ontstaan. In het onderhavige geval zie ik geen enkele technische oorzaak die de brand zou hebben kunnen doen ontstaan.
5.
De verklaring van verbalisant [verbalisant 3] van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek van de politie, afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 1 oktober 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [6]
De brand is ontstaan in of bij de cabine van het voertuig. Dat kan je zien aan het brandbeeld van het voertuig. Vanaf het ontstaan van de brand ontstaat er een V-vormige belijning. Dat verloop zie je op de auto. Vanaf de eindpunten van de V kun je op het punt van de oorsprong van de brand uitkomen. In dat geval was dat rechtsvoor. Het meest aannemelijk is dat de brand aan de buitenzijde rechtsvoor bij het wiel is ontstaan.
6.
De verklaring van getuige [getuige 2], bevelhebber van de brandweer, afgelegd bij de politie op 26 januari 2011, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [7]
Ik ben werkzaam als bevelhebber van de brandweer. Bij een spontane ontbranding van de auto, ontstaat de brand vaak bij het dashboard of achter het stuur.
7.
De verklaring van verbalisant [verbalisant 4] van de afdeling Forensische Opsporing van de politie, afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 1 oktober 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [8]
Als een auto uren stilstaat, is de kans dat hij nog om een technische reden in brand vliegt kleiner. Die kans wordt in de loop van de tijd steeds kleiner. Brand vanwege een technische oorzaak gebeurt veelal in een rijdende auto waar een chauffeur in zit. Het kan ook zijn dat er tijdens het rijden auto-onderdelen heet geworden zijn. Die koelen natuurlijk af als de auto afgezet is. Daarom wordt de kans op brand daardoor kleiner des te langer de auto uitgeschakeld is.
8.
De verklaring van de getuige [getuige 3], technisch expert bij een autofabrikant, afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 22 oktober 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [9]
Ik ben technisch expert bij Kia. U vraagt mij of het mogelijk is dat een auto in geparkeerde toestand in brand vliegt. In theorie is die kans aanwezig, maar er zitten zoveel beveiligingen in de auto dat dat niet waarschijnlijk is. Bij nieuwe auto’s is het risico nog geringer.
9.
De verklaring van aangever [aangever 1], afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 24 mei 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [10]
De vrachtauto was amper twee jaar oud. Het onderhoud vond plaats bij de dealer. Ik verwacht dat ik de auto daar heb geparkeerd tussen 6 en 7 uur ’s avonds. Er lagen geen ontvlambare spullen in de vrachtauto.
10.
De verklaring van getuige [getuige 4], manager technical services bij autofabrikant Fiat, afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 1 oktober 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [11]
Ik heb vernomen dat het ging om spontane ontbrandingen in auto’s van het merk Fiat van het type Ducato. We hebben daar op het bedrijf over gesproken en onderzoek naar gedaan. We hebben gekeken naar onze technische systemen, naar meldingen vanuit het dealer netwerk. Er zijn geen gevallen bekend waarbij auto’s van het merk Fiat type Ducato spontaan brand vatten. Ook in het Europese systeem waren geen meldingen.
11.
De verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie op 27 januari 2011, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [12]
Op 25 januari 2011 ben ik omstreeks 18.45 à 19.00 uur gaan werken. De vrachtauto waar ik mee moest gaan werken stond geparkeerd aan de Vossendaal te Etten-Leur. Ik heb die dag meerdere transporten gedaan, met Etten-Leur als eindstation, waar ik de vrachtauto omstreeks 04.00 uur gisterochtend [het hof begrijpt: 26 januari 2011] heb achtergelaten. Ik ben toen in mijn auto gestapt. Ik heb een Mercedes A-klasse. Ik ben weggereden.
12.
De bevindingen van de leden van het observatieteam van de politie, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [13]
Op 26 januari 2011 werden wij belast met observatiewerkzaamheden. Tijdens deze observatiewerkzaamheden werd gebruik gemaakt van een technisch hulpmiddel.
Gegevens met betrekking tot het subject: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1962, wonende te Roosendaal.
Tijdens deze observatiewerkzaamheden hebben wij het volgende waargenomen:
2.2
uur
Zag ik, Q508, dat een Mercedes, type A-klasse, stond op het terrein van het bedrijf genaamd [bedrijf], gevestigd aan het Vossendaal [nummer] te Etten-Leur.
2.24
uur
Zag ik, Q515, dat de genoemde Mercedes A-klasse voorzien was van het kenteken [kenteken].
4.02
uur
Zagen wij, Q508 en Q515, dat een trekker met oplegger van het transportbedrijf [bedrijf] arriveerde. Wij zagen dat deze combinatie het terrein van [bedrijf] op reed.
4.07
uur
Zag ik, Q515, dat een man richting de Mercedes A-klasse, gekentekend [kenteken], liep en als
bestuurder instapte waarna het voertuig vertrok in de richting van het toegangshek.
4.08
uur
Zagen wij, Q508 en Q515, dat de Mercedes A-klasse, gekentekend [kenteken], het terrein van [bedrijf], gevestigd aan het Vossendaal [nummer] te Etten-Leur, afreed en rechtsaf de Vossendaal opdraaide in de richting van de spoorwegovergang aldaar. Wij zagen dat de bestuurder de enige inzittende was.
4.09
uur
Zagen wij, Q517 en Q559, dat de Mercedes A-klasse, gekentekend [kenteken], aan de andere kant van de spoorwegovergang arriveerde. Wij zagen dat de Mercedes de doorgaande weg, de Vossendaal te Etten-Leur bleef vervolgen en uiteindelijk aankwam bij een grote rotonde. Wij zagen dat de Mercedes deze rotonde rechtdoor overstak en zijn weg tot aan de Lokkerdreef, over de Vosdonk te Etten-Leur vervolgde in de richting van Sprundel en St. Willebrord.
Tijdsbestek tussen 04.09 uur en 04.24 uur
Vernamen wij, Q508 en Q515, dat de Mercedes A-klasse, gekentekend [kenteken], vanuit Etten-Leur, via de Vosdonk naar Sprundel reed en daarna achtereenvolgens via de Noorderstraat, Rucphensebaan en Sprundelseweg naar Rucphen. Vervolgens vernamen wij dat de Mercedes vanuit Rucphen achtereenvolgens via de Zundertseweg, Scherpenbergsebaan en St. Antoniusstraat naar Schijf reed en daarna achtereenvolgens via de Hoeksestraat en Roosendaalsebaan richting Achtmaal.
4.24
uur
Zagen wij, Q508 en Q515, dat de Mercedes A-klasse, gekentekend [kenteken], ter hoogte van de
Hoekvensedreef over de Roosendaalsebaan ten noorden van Achtmaal reed. Wij zagen dat de Mercedes in zuidoostelijke richting reed. Ik, Q508, zag in de Mercedes alleen de bestuurder.
Tijdsbestek tussen 04.24 en 04.28 uur
Vernamen wij, Q508 en Q515, dat de Mercedes A-klasse, gekentekend [kenteken], achtereenvolgens via de Roosendaalsebaan en de Buntweg naar Achtmaal reed.
4.28
uur
Zag ik, Q572, dat de Mercedes A-klasse, gekentekend [kenteken], via de Buntweg de bebouwde kom van Achtmaal in reed en daar op de kruising linksaf sloeg en zijn weg vervolgde over de Achtmaalseweg in de richting van Zundert.
Tijdsbestek tussen 04.28 en 04.36 uur
Vernamen wij, Q508 en Q515, dat de Mercedes A-klasse, gekentekend [kenteken], vanuit Achtmaal achtereenvolgens via de Achtmaalseweg en de Leeuwerikstraat naar Zundert reed en daar ongeveer halverwege in de Patrijsstraat tot stilstand kwam.
4.42
uur
Zag ik, Q572, dat de Mercedes A-klasse, gekentekend [kenteken], in de Patrijsstraat te Zundert geparkeerd stond en niemand in dit voertuig zat. Zag ik, Q572, dat een man vanaf de overzijde van de straat naar de genoemde Mercedes A-klasse liep, kennelijk met een afstandsbediening het voertuig van het slot afhaalde en als bestuurder instapte waarna het voertuig vertrok. Deze man wordt hierna genoemd als NN1.
Tijdsbestek tussen 04.42 uur en 04.52 uur
Vernamen wij, Q508 en Q515, dat de Mercedes A-klasse, gekentekend [kenteken], vanaf de
Patrijsstraat te Zundert via de Reigerstraat naar de Leeuwerikstraat reed, daar keerde en terugreed
naar de Patrijsstraat. Vervolgens vernamen wij dat hij daar weer meteen keerde en terugreed via de
Leeuwerikstraat naar de Molenstraat in de richting van het centrum van Zundert. Vervolgens vernamen wij dat de Mercedes daarna via de Molenstraat te Zundert een omtrekkende beweging maakte achtereenvolgens via de Bredaseweg, de Hofdreef en de Meirsweg om uiteindelijk
via de Molenstraat in het centrum van Zundert te rijden naar de Prinsenstraat.
4.52
uur
Vernam ik, Q508, dat de Mercedes A-klasse, gekentekend [kenteken], in de Prinsenstraat te Zundert tot stilstand was gekomen.
4.54
uur
Zag ik, Q554, dat de Mercedes A-klasse, gekentekend [kenteken], in de Prinsenstraat te Zundert nabij de kruising met het Prinsenplein te Zundert geparkeerd stond.
5
uur
Zag ik, Q529, dat NN1 vanaf het Poteindplein te Zundert linksaf de Molenstraat te Zundert inliep. Zagen wij, Q529 en Q532, dat NN1 langs een afscheidingshek het terrein opliep van een autobedrijf, genaamd [bedrijf], gevestigd aan de Molenstraat [nummer] te Zundert. Wij zagen dat NN1 daar tussen een aantal geparkeerde auto’s stilstond en in de richting van de Molenstraat te Zundert bleef kijken.
5.02
uur
Zagen wij, Q529 en Q532, dat NN1 van het terrein van het genoemde [bedrijf] afliep en de Molenstraat te Zundert recht overstak en het Oranjeplein te Zundert opliep. Zagen wij dat NN1 de brandgang naast de woning gelegen aan het Oranjeplein [nummer] te Zundert inliep. Ik zag dat NN1 na een korte tijd weer uit de genoemde brandgang kwam gelopen en langs de huizen over het Oranjeplein te Zundert liep en vervolgens de Industrieweg te Zundert in liep. Zagen wij, dat hij na een korte tijd weer uit de Industrieweg gelopen kwam en via het Oranjeplein te Zundert linksaf de Molenstraat te Zundert in liep. Zagen wij dat NN1 tijdens het lopen constant om zich heen keek.
5.06
uur
Zag ik, Q517, dat NN1 over de Molenstraat te Zundert in de richting van de Lijsterstraat te Zundert liep.
5.14
uur
Zagen wij, Q529 en Q532, dat NN1 over het Poteindplein te Zundert liep, komende vanuit de richting van de Rutvenstraat te Zundert. Zag ik, Q529, dat NN1 op de kruising Rutvenstraat en het Poteindplein meerdere malen omkeek in de richting van de Rutvenstraat waar hij vandaan kwam. Zagen wij, Q529 en Q532, dat hij daarna doorliep en achter [bedrijf] zijn weg vervolgde in de richting van de Prinsenstraat te Zundert.
5.2
uur
Vernam ik, Q508, dat de Mercedes A-klasse, gekentekend [kenteken], vertrok vanaf de Prinsenstraat te Zundert.
5.21
uur
Zag ik, Q529, dat een Mercedes A-klasse over het Poteindplein te Zundert reed in de richting van de Lijsterstraat te Zundert.
5.23
uur
Zag ik, Q572, dat de Mercedes A-klasse, gekentekend [kenteken], over de Molenstraat te Zundert reed, komende uit de richting van de Lijsterstraat. Op datzelfde moment zag ik verderop in de Rutvenstraat vuur en rook. Vervolgens zagen wij, Q508 en Q554, dat de genoemde Mercedes A‑klasse vanaf de Molenstraat te Zundert de Prinsenstraat inreed in de richting van Rucphen met NN1 als bestuurder. Zagen wij, Q508 en Q515, dat NN1 de ons ambtshalve bekende [verdachte] was, woonachtig aan [adres] te Roosendaal.
5.24
Zagen wij, Q553, Q572, Q532 en Q529, dat de cabine van een kleine vrachtwagen in de Rutvenstraat te Zundert in lichterlaaie stond. Wij zagen dat deze vrachtwagen met de voorzijde geparkeerd stond tegen een garage. Deze garage was gesitueerd in de achtertuin van een pand gelegen aan de Lijsterstraat te Zundert op de hoek met de Rutvenstraat. Wij zagen dat door de brand van de kleine vrachtauto de garage ook brandde, alsmede de schutting ernaast en dat er ook gevaar dreigde voor de woning op dat terrein.
Tijdsbestek tussen 05.23 uur en 05.33 uur
Zagen wij, Q508 en Q515, dat de Mercedes A-klasse, gekentekend [kenteken], vanaf de Molenstraat te Zundert achtereenvolgens via de Prinsenstraat, de N638 en de Zundertseweg naar Rucphen reed.
5.33
uur
Zagen wij, Q508 en Q554, dat [verdachte] op de Zundertseweg te Rucphen werd aangehouden.
13.
De bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] van de politie, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [14]
Op 26 januari 2011 omstreeks 05.32 uur werd door ons de verdachte [verdachte] aangehouden op de Zundertseweg te Rucphen. De verdachte werd door ons onderworpen aan een veiligheids-fouillering. In de linker broekzak van de spijkerbroek die de verdachte droeg troffen wij een aansteker aan.
Feit 3: brandstichting aan de autotrailer op de parkeerplaats aan de Tweedweg te Rotterdam
1.
De verklaring van aangever [aangever 2], afgelegd bij de politie op 17 maart 2011, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [15]
Ik doe namens de benadeelde [bedrijf] aangifte ter zake brandstichting. Op 26 januari 2011 omstreeks 01.29 uur werd op de Tweedweg te Rotterdam het feit ontdekt. Op 27 januari 2011 werd ons kantoor in kennis gesteld van het feit dat er een brand had plaatsgevonden, waarbij een trekker met oplegger in brand was gegaan. Het betrof een trekker van het merk Mercedes-Benz met daarachter gekoppeld een trailer. Op de trailer bevond zich een zevental personenauto’s van het merk Kia type Sportage. De trekker en trailer zijn eigendom van het transportbedrijf [bedrijf]. Door de brand is een zestal auto’s die op de trailer stonden onherstelbaar beschadigd. Voorts is een andere auto op de trailer deels beschadigd. De trailer is eveneens onherstelbaar beschadigd.
2.
De verklaring van getuige [getuige 5], afgelegd bij de politie op 26 januari 2011, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [16]
Ik ben werkzaam als vrachtwagenchauffeur bij het bedrijf [bedrijf]. Ik vervoer bij dit bedrijf auto’s. Ik heb een vaste medechauffeur. Ook hij was deze rit bij mij. Op 24 januari 2011 hebben wij in Slowakije zeven auto’s van het merk Kia, type Sportage opgeladen. Deze moesten wij naar Rotterdam brengen. Wij zijn via Duitsland naar Nederland gereden. Op 25 januari 2011 omstreeks 20.00 uur kwamen wij in Rotterdam aan. Wij zijn op zoek gegaan naar een parkeermogelijkheid. Wij vonden een geschikte overnachtingsplaats. Wij zijn naar de parkeerplaats [het hof begrijpt: de parkeerplaats aan de Tweedweg te Rotterdam] gereden. Op deze parkeerplaats stonden meerdere vrachtwagens. Daar waren allemaal chauffeurs bij. Omstreeks 21.00 zijn wij gaan slapen. Op 26 januari 2011 schrokken wij wakker van een aantal harde klappen. Vervolgens keek ik naar de achterzijde van de trailer. Op dat moment zag ik een enorme vlammenzee. Ik zag direct dat de trailer met de auto’s in brand stond. Ik ben direct samen met mijn medechauffeur uitgestapt. Niet veel later kwam de brandweer en bluste de auto’s en de trailer. De harde klappen, waarvan wij wakker zijn geworden, bleken dus de ontploffende banden van de auto’s te zijn. Nadat de brand geblust was, bleek dat er zes auto’s volledig uitgebrand waren en dat de oplegger volledig was uitgebrand.
3.
De verklaring van de getuige [getuige 6], afgelegd bij de politie op 17 maart 2011, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [17]
Op 25 januari 2011 ben ik aan het einde van de dag naar de parkeerplaats bij Freddy’s [het hof begrijpt: de parkeerplaats aan de Tweedweg te Rotterdam] gereden. Ik stond geparkeerd aan het einde van de daar aangebrachte schuine parkeervakken. Ik stond vlak voor de keerlus. Ongeveer een kwartier na mij kwam er een autotransporter aanrijden. Dit was de transporter die later in brand is gegaan. Later zag ik dat zij hun auto hadden geparkeerd bij de keerlus, omdat er verder niet veel plaats was. Het was druk op de parkeerplaats. Ik heb nog een vrachtauto van [bedrijf] zien aankomen en een vrachtauto van [bedrijf], vlak voordat ik de gordijnen dicht had gedaan. Deze parkeerde ook aan het einde van de keerlus. Op een gegeven moment ben ik gaan slapen. Ik had de gordijntjes dichtgedaan. Ik ben wakker geworden van harde klappen. Ik heb het gordijn aan de bijrijderszijde opengedaan en ik zag dat de aanhangwagen van de autotransporter in lichterlaaie stond. Hierna ben ik gelijk de trekker uitgegaan. Buiten gekomen zag ik dat de chauffeur van [bedrijf] de chauffeur van [bedrijf] hielp met het verplaatsen van diens vrachtauto, omdat deze vlak bij de autotransporter stond. Ik denk dat ik een meter of acht van de vrachtauto afstond.
4.
De verklaring van de getuige [getuige 7], afgelegd bij de politie op 2 maart 2011, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [18]
Ik rijd voor [bedrijf]. Op 25 januari 2011 ben ik omstreeks 22.17 uur naar de parkeerplaats bij Freddy’s [het hof begrijpt: de parkeerplaats aan de Tweedweg te Rotterdam] gereden. Toen ik op het parkeerterrein kwam, ben ik naar achteren gereden. Vlak voor het einde van de Tweedweg zijn schuine vlakken aangebracht om te parkeren met je vrachtwagen. Aan het einde van die weg is een ronding. Ik zag dat aan de linkerzijde van die ronding een trekker met oplegger stond geparkeerd die auto’s vervoerde. Ik besloot mijn vrachtauto aan de andere zijde van de ronding te parkeren. Ik denk dat ik rond 23.30 uur ben gaan slapen. Ik lag te slapen en hoorde doffe klappen. Gelijk hierop werd er hard op het portier geklopt. Ik keek aan de rechterkant van de cabine, nadat ik het gordijn had geopend. Ik zag dat de Litouwse oplegger met daarop de auto’s in brand stond. Volgens mij stonden er al twee of drie auto’s in brand. Hierna ben ik naar buiten gegaan. Volgens mij was het rond 01.30 uur dat ik de brand zag.
5.
De verklaring van de getuige [getuige 8], afgelegd bij de politie op 27 januari 2011, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [19]
Op 26 januari 2011 rond 01.30 uur liep ik me een collega over het terrein aan de Boyneweg te Rotterdam en hoorde ik een harde knal. Ik hoorde en zag dat de knal afkomstig was van een vrachtwagen die geparkeerd stond op het parkeerterrein tussen de A15 en de Clydeweg. Ik zag dat er vlammen tot wel drie meter boven de vrachtwagen uitkwamen. Ik schat dat de afstand tussen mijn positie tot aan de achterzijde van de vrachtwagen zo’n 150 meter was. Ik zag dat brandweermannen ter plaatse kwamen. Ik zag toen dat er twee inzittenden uit de brandende vrachtwagen kwamen. In de controlekamer zag ik dat het een oplegger was om personenauto’s te vervoeren.
6.
De bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 4] van de afdeling Forensische Opsporing van de politie, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [20]
Op 26 januari 2011 omstreeks 10.40 uur gingen wij naar de Tweedweg te Rotterdam, alwaar eerder die dag omstreeks 01.29 uur een brand aan een vrachtwagen met aanhangwagen had gewoed. Op de vrachtwagen met aanhangwagen werden nieuwe personenauto’s vervoerd. Deze personenauto’s waren van het merk Kia. De Tweedweg te Rotterdam is een doodlopende weg gelegen tussen de westelijk gelegen Clydeweg en de oostelijk gelegen Rijksweg A15. Via de Clydeweg is de in noordelijke richting gelegen Tweedweg bereikbaar. Op de Tweedweg is een vrachtauto parkeerplaats gesitueerd.
De brand had gewoed aan personenauto’s, die op de vrachtwagen met aanhangwagen stonden. Op de vrachtwagen met aanhangwagen, die uit twee verdiepingen bestond, stonden op de onderste laag drie en op de bovenste laag vier personenauto’s. De brand had ten gevolge van de inwerking van hitte en vuur zes personenauto’s en de aanhangwagen vernield. De personenauto die gezien vanuit de richting van de achterzijde van de aanhangwagen als tweede op de onderste laag van de aanhangwagen stond, was ten gevolge van de inwerking van vuur en hitte het zwaarst vernield. Ten gevolge van de inwerking van hitte en vuur waren aan de aanhangwagen en de personenauto’s brandindicatoren zichtbaar. Deze brandindicatoren vormden de zogenaamde brand-V. De brand-V geeft als indicator de ontwikkeling en het verloop van de brand aan.
Het weer op 26 januari 2011 was gemiddeld: temperatuur 2 graden, geen neerslag (bron KNMI).
Op grond van het ingestelde onderzoek kan geconcludeerd worden dat de brand zeer waarschijnlijk is ontstaan aan de achterzijde van de personenauto, die gezien vanuit de richting van de achterzijde van de aanhangwagen, als tweede op de onderste laag van de aanhangwagen staat. Dit voertuig was ten gevolge van de inwerking van vuur en hitte aan de buitenzijde het zwaarst aangetast. Aan de achterzijde van deze personenauto werd geen technische installatie aangetroffen die de brand zou kunnen hebben veroorzaakt. Een technische oorzaak voor de brand lijkt niet aannemelijk. Het al dan niet opzettelijk achterlaten of bijbrengen van vuur in enigerlei vorm lijkt het meest aannemelijk.
7.
De verklaring van verbalisant [verbalisant 7] van de afdeling Forensische Opsporing van de politie, afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 22 oktober 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [21]
Aan de Tweedweg hebben we gekeken naar het brandbeeld. Op grond van de intensiviteit [het hof begrijpt: intensiteit] van de brand op een bepaalde plaats in vergelijking tot andere plaatsen zijn we tot de locatie van het mogelijk ontstaan van de brand gekomen. Ik ben tot de conclusie gekomen dat er waarschijnlijk sprake is geweest van brandstichting. Ik ben uitgekomen bij een achterwiel van een auto. Er was daar geen technische reden die de brand van de auto zou kunnen verklaren. Over het algemeen is het niet zo dat een auto spontaan gaat branden. Brand die voorkomt in auto’s vindt plaats als auto’s rijden of kort daarvoor geparkeerd zijn. Bij een auto die stilstaat op de trailer is de motor niet in werking of kort daarvoor in werking geweest. Het is daarom minder waarschijnlijk dat de oorzaak van de brand gelegen is in de auto zelf. Naar mijn oordeel is er zeer waarschijnlijk sprake geweest van brandstichting. Bij een wiel was er slechts de stalen constructie over. Het wiel was volledig weggebrand. Alleen de velg was aanwezig. Er zit geen elektronica bij de achterband, dat kan dus geen oorzaak van de brand zijn. Een band van een auto kan niet spontaan in brand vliegen bij een auto op transport. Voor een brand is een ontsteking, vaste stof en zuurstof nodig. Bij de band zelf zit er niet een dergelijke ontsteking. De elektronica die er eventueel zit in de buurt van de band wordt afgesloten bij het transport door het uitzetten van het contact. Bij afwezigheid van een technische oorzaak kom ik uit bij de waarschijnlijkheid van brandstichting. De brand is aan de buitenzijde bij het wiel ontstaan. Het feit dat de brand aan de buitenzijde is ontstaan draagt bij aan de conclusie dat de brand hoogstwaarschijnlijk door brandstichting is ontstaan. U vraagt mij of het wiel van de trailer door wrijving de brand kan hebben doen ontstaan. Dat kan niet. in dat geval krijg je een heel ander brandbeeld. Er was sprake van schade aan de bovenzijde van de banden van de trailer. Dat was schade veroorzaakt door stralingswarmte. De banden waren vrij van de trailer. Er was geen sprake van een vastgelopen band.
8.
De verklaring van verbalisant [verbalisant 4] van de afdeling Forensische Opsporing van de politie, afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 1 oktober 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [22]
Ik heb geen twijfel dat de brand aan de achterzijde van de auto is begonnen.
Hoe langer een auto stilstaat, des te kleiner is de kans dat een brand een technische oorzaak heeft. Het tijdsbestek waar het hier om gaat is een kwestie van uren. Als een auto uren stilstaat, is de kans dat hij nog om een technische reden in brand vliegt kleiner. Die kans wordt in de loop van de tijd steeds kleiner. Brand vanwege een technische oorzaak gebeurt veelal in een rijdende auto waar een chauffeur in zit. Het kan ook zijn dat er tijdens het rijden auto-onderdelen heet geworden zijn. Die koelen natuurlijk af als de auto afgezet is. Daarom wordt de kans op brand daardoor kleiner des te langer de auto uitgeschakeld is. De auto was op 24 januari geladen. De brand is op 26 januari ontstaan. De auto’s stonden dus al meer dan een dag op de trailer.
9.
De verklaring van getuige [getuige 2], bevelhebber van de brandweer, afgelegd bij de politie op 26 januari 2011, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [23]
Ik ben werkzaam als bevelhebber van de brandweer. Bij een spontane ontbranding van de auto, ontstaat de brand vaak bij het dashboard of achter het stuur.
10.
De verklaring van de getuige [getuige 3], technisch expert bij autofabrikant Kia, afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 22 oktober 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [24]
Vanaf 2007 is een beperkt aantal branddossiers bij Kia bekend en die heb ik doorgenomen om mogelijke oorzaken te achterhalen. Branddossiers zijn dossiers waarin brandschade in welke vorm dan ook aan een voertuig zijn neergelegd. Ik ben technisch expert bij Kia sinds oktober 2007. U vraagt mij of het voorkomt dat [een] Kia spontaan in brand vliegt. In een aantal gevallen is het product in gebreke gebleven. In die gevallen was de auto in bedrijf. Dat wil zeggen dat de auto reed of lopend was. In de periode dat ik expert geweest ben, heeft het zich niet voorgedaan dat een auto die niet liep of niet reed, in brand is gevlogen ten gevolge van een eigen gebrek. Brandschade bij een niet in bedrijf zijnde auto was steeds het gevolg van een externe oorzaak, bijvoorbeeld brandstichting of brand in een aangrenzende auto. U vraagt mij of het mogelijk is dat een auto in geparkeerde toestand in brand vliegt. In theorie is die kans aanwezig, maar er zitten zoveel beveiligingen in de auto dat dat niet waarschijnlijk is. In de periode dat ik bij Kia werkzaam ben, heeft zich dit niet voorgedaan. Bij nieuwe auto’s is het risico nog geringer. Wanneer auto’s op transport gaan worden er zekeringen met geheugendelen afgesloten. Er zit een minimale hoeveelheid brandstof in nieuwe auto’s. Tijdens het transport worden er transportzekeringen uit de auto gehaald. Wanneer een zekering wordt verwijderd, is het circuit doorbroken en valt de elektrische spanning weg. Dat wordt ook wel transportmodus genoemd. Op het opslagterrein van de fabriek staat een auto al in de transportmodus. Hij blijft daarop als hij de trailer opgaat.
11.
De verklaring van de getuige [getuige 9], afgelegd bij de politie op 28 januari 2011, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [25]
Ik heb een transportbedrijf. [verdachte] is bij mij in dienst. De afgelopen week, vanaf 19 januari 2011 tot 25 januari 2011 werkte hij alleen ’s nachts. Hij is op 25 januari 2011 om 18.00 uur begonnen met werken. [verdachte] is naar een containerterminal op de Maasvlakte bij Rotterdam gereden. Hij was omstreeks 04.00 uur op 26 januari 2011 in Etten-Leur waar onze voertuigen geparkeerd worden. Hij heeft met het voertuig voorzien van het kenteken [kenteken] [het hof begrijpt: [kenteken]] gereden.
Ik heb via track & trace gezien dat hij op 26 januari 2011 omstreeks 01.30 uur tussen twee afslagen in de buurt van de weg is geweest waar een vrachtwagen met auto’s is uitgebrand. Hij hoefde daar niet te zijn.
12.
De bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] van het Korps Landelijke Politiediensten, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [26]
Volgens de aanvrager van het onderzoek was de bestuurder van een vrachtauto, genaamd [verdachte], mogelijk betrokken bij brandstichtingen. Deze bestuurder zou tijdens reguliere ritten brand stichten. Er werd op 26 januari 2011 omstreeks 01.30 uur een brand gemeld op de parkeerplaats aan de Tweedweg te Rotterdam. Bij deze brand werd een vrachtautocombinatie geladen met personenauto’s in brand gestoken. Deze combinatie stond geparkeerd aan het uiteinde van de parkeerplaats. Op deze datum reed de vrachtauto met kenteken [kenteken] terug vanaf het Botlek gebied naar het transportbedrijf te Etten-Leur, waar hij omstreeks 04.00 uur aankwam. De tachograafschijf, welke zich die dag in de tachograaf van de vrachtauto bevond, werd door de aanvrager aan mij overhandigd.
We hebben de tachograafschijf afkomstig uit de vrachtauto met kenteken [kenteken] onderzocht en bemeten met een meetmicroscoop. De metingen van de snelheden zijn relatief ten opzichte van de opdruk op de tachograafschijf. Op basis van het snelheid- en tijdverloop is een afstandsverloop berekend, welke heeft gediend als basis van deze ritreconstructie. We hebben gepoogd de routes d.d. 26 januari 2011 vanaf het transportbedrijf te Etten-Leur tegengesteld aan de rijrichting van deze vrachtauto te reconstrueren. Dit is gedaan door uitsluiting van onmogelijke routes. De ritten zijn op 18 maart 2011 door ons met behulp van een auto met snelheid- en afstandmeetapparatuur nagereden. Alle door ons genoemde tijden betreffen op de tachograafschijf geregistreerde tijden. Na vergelijking van de snelheidregistratie met de door deze vrachtauto gereden route bleek dat de registratie betrouwbaar was. Uit de door aanvrager aan ons verstrekte informatie bleek dat de vrachtauto op 26 januari 2011 omstreeks 04.00 uur teruggekomen was bij het transportbedrijf in Etten-Leur. Ook hebben wij de locatie van de brand op de parkeerplaats aan de Tweedweg te Rotterdam van de aanvrager gekregen.
Omstreeks 00.40 uur reed de vrachtauto over de oostelijke rijbaan van de autosnelweg A16 in noordelijke richting en passeerde daar toen de Drechttunnel. De vrachtauto reed van de A16 naar de A15 via het verkeersplein Ridderkerk (omstreeks 00.47 uur) in westelijke richting. Na het passeren van de Botlektunnel (omstreeks 00.59 uur) nam de vrachtauto de afslag Spijkenisse/16. Boven aan de afslag sloeg de vrachtauto rechtsaf en reed via de N218 en de Botlekweg naar de Clydeweg. Via de Clydeweg werd er rechtstreeks naar de parkeerplaats aan de Tweedweg gereden. Op de parkeerplaats rijdt de vrachtauto door tot nagenoeg het einde van deze parkeerplaats, keert daar en rijdt terug in tegengestelde richting. Nog op de parkeerplaats wordt er weer gekeerd, maar nu gezien zijn rijrichting, voor het daar gevestigde restaurant [het hof begrijpt: Freddy’s]. De vrachtauto rijdt nu weer terug, maar nu helemaal tot aan het eind van de parkeerplaats om daar te keren. Tijdens het keren wordt de plaats gepasseerd waar later de in brand gestoken combinatie geladen met de personenauto’s wordt aangetroffen. Na het passeren, om 01.05 uur, stopt de vrachtauto op een afstand ongeveer 40 meter, vanaf de door de aanvrager aangegeven plaats van de verbrande combinatie. Hij staat daar tussen ongeveer 01.05 en 01.09 uur, op 26 januari 2011, stil op de parkeerplaats aan de Tweedweg. Omstreeks 01.09 uur vertrok de vrachtauto vanaf de parkeerplaats aan de Tweedweg te Rotterdam. Na het vertrek reed de vrachtauto rechtstreeks via de Clydeweg, de noordelijke toerit A15 en de autosnelweg A15 naar het terrein van de containerterminal aan de Coloradoweg.
Feit 4: brandstichting aan de autotrailer op de parkeerplaats te Hazeldonk
1.
De verklaring van aangever [aangever 3], afgelegd bij de politie op 23 augustus 2010, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [27]
Ik doe namens de benadeelde [bedrijf] aangifte ter zake brandstichting. Op 17 augustus 2010 heeft een chauffeur van ons bedrijf de autotransporter op de parkeerplaats bij de grensovergang Hazeldonk geparkeerd. Op de transporter stond een negental nieuwe personenauto’s van het merk Chevrolet en Mazda. Onze chauffeur zat in het restaurant te eten. Op een gegeven moment was een collega chauffeur aan komen rijden op de parkeerplaats. Toen deze stilstond zag hij plotseling een grote rookontwikkeling op de parkeerplaats. Vervolgens zag hij dat de transporter van zijn collega in brand stond. Diverse chauffeurs hebben nog getracht personenauto’s van de transporter af te halen. Dit is slechts bij één auto gelukt. Zeven andere auto’s zijn verbrand en één auto is licht beschadigd. Onze vrachtauto is ook door deze brand geheel verloren gegaan. Het betreft een vrachtauto van het merk Man met het kenteken [kenteken].
2.
De verklaring van de getuige [getuige 10], afgelegd bij de politie op 17 augustus 2010, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [28]
Op 17 augustus 2010 heb ik gewerkt. Ik ben werkzaam bij [bedrijf]. Dit is een autotransportbedrijf. Ik heb gereden met mijn vrachtwagen met het kenteken [kenteken]. Ik was om 17.00 uur in Antwerpen. Ik heb hier negen auto’s geladen. Hierna reed ik naar Hazeldonk. Hier kwam ik om 21.05 uur aan. Ik heb mijn vrachtwagen op de parkeerplaats gezet. Hierna ben ik naar restaurant Joost gegaan. Omstreeks 21.45 uur kreeg ik van mijn collega te horen dat er brand was in mijn vrachtwagen. Vervolgens ben ik naar buiten gerend. Hierna heb ik toe staan kijken hoe alles aan het afbranden was.
3.
De verklaring van de getuige [getuige 11], afgelegd bij de politie op 31 augustus 2010, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [29]
Op 17 augustus 2010, ’s avonds, heb ik mijn vrachtauto geparkeerd op een grote parkeerplaats nabij de grensovergang Hazeldonk nabij Breda. Ik heb bij Joost wat gegeten. Toen ik terugliep en vlakbij mijn vrachtauto was, zag ik tussen twee vrachtauto’s die daar ook geparkeerd stonden, een man. Dat was naast een vrachtwagen die allemaal personenauto’s op een oplegger vervoerde. Ik ben in de cabine geklommen. Kort daarop hoorde ik buiten een soort knal. Vrijwel direct daarop hoorde ik buiten een hoop tumult en rumoer. Ik zag toen buiten een aantal mensen heen en weer lopen. Er werd ook tegen mijn cabine aangetikt en er werd gezegd dat er brand was. Er werd mij gezegd dat ik daar weg moest gaan. Ik heb direct mijn vrachtauto gestart en ben daar weggereden. Tijdens het wegrijden zag ik dat er een vrachtauto, waar ik vlak bij had gestaan, brandde. Ik heb mijn vrachtauto ergens verderop geparkeerd. Ik ben uitgestapt en teruggelopen. Ik zag toen dat twee vrachtauto’s brandden. Een van deze vrachtauto’s was een oplegger waarop een aantal personenauto’s voor transport stond. De tweede vrachtauto die brandde stond er naast. Kort daarop kwam de brandweer die de beide brandende vrachtauto’s heeft geblust.
4.
De verklaring van de getuige [getuige 11], afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 3 mei 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [30]
Ik zag, nadat ik was uitgestapt, een beginnende brand aan een auto op de autotransporter waarop het gebeurd is. De voorkant van de auto brandde bij de voorwielen. De brand kwam boven de auto uit. Ik heb iemand tussen die twee vrachtwagens vandaan zien komen, tien minuten daarvoor of korter.
5.
De verklaring van de getuige [getuige 12], afgelegd bij de politie op 17 december 2010, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [31]
Ik ben als chauffeur werkzaam bij [bedrijf]. Op 17 augustus 2010 bestuurde ik een vrachtauto met daarachter gekoppeld een aanhangwagen. Die avond, zo rond 21.00 uur, kwam met deze combinatie aan op een groot parkeerterrein nabij grensovergang Hazeldonk nabij Breda. Ik heb deze combinatie daar geparkeerd tussen diverse andere vrachtauto’s. Ik ben daarna naar chauffeursrestaurant Joost gelopen. Kort daarop, dat was rond 21.40 uur, kwam een aantal collega chauffeurs het restaurant binnengerend en zij vroegen wie de chauffeur van [bedrijf] was, dit omdat de vrachtauto van dit bedrijf in brand stond. Ik ben toen direct gaan kijken en zag dat de vrachtwagencombinatie waarmee ik gekomen was in brand stond. Ik zag dat ook de vrachtwagencombinatie die naast mij stond, in brand stond. Deze combinatie vervoerde personenauto’s. Daarna is de brandweer gekomen die het allemaal geblust heeft. Van de vrachtauto waarmee ik was, is de lading grotendeels verband of beschadigd. Ook is de vrachtwagen zelf en de aanhangwagen gedeeltelijk verband.
6.
De verklaring van de getuige [getuige 13], afgelegd bij de politie op 18 augustus 2010, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [32]
Gisteravond, 17 augustus 2010, liep ik vanaf het chauffeurscafé Joost naar het parkeerterrein bij de grensovergang Hazeldonk te Breda. Ik zag toen dat er iets verderop, bij een vrachtauto die daar in het midden van het grote parkeerterrein geparkeerd stond, iets brandde. Dichterbij gekomen zag ik dat er een autotransporter brandde en dat op deze autotransporter een aantal personenauto’s stond. Ik zag dat een van de onderste personenauto’s brandde en dat bij de auto die er boven stond ook al vuur was. Naast en vlak bij de vrachtauto waar brand was stonden meerdere andere vrachtauto’s geparkeerd met een tussenruimte van één à twee meter. Ik heb ook gezien dat er vlakbij een tankauto geparkeerd stond. De afstand tussen deze tankauto en de auto die brandde was misschien maar 15 meter. Wij hebben toen zoveel als mogelijk was de chauffeurs, waarvan er enkelen in hun cabine sliepen, wakker gemaakt en gezegd dat er brand was en dat ze weg moesten rijden. Heel veel chauffeurs hebben hun vrachtwagens gestart en zijn weggereden. Ik zag op een gegeven moment een chauffeur aan komen lopen die nog een van de auto’s van de autotransporter af heeft kunnen krijgen. Als wij niet zoveel als mogelijk was de chauffeurs hadden gewaarschuwd was het een vuurzee geweest en waren meerdere vrachtauto’s uitgebrand. Nu is alleen de vrachtwagen die ernaast stond uitgebrand.
7.
De bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek van de politie, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [33]
Op 18 augustus 2010 te 00.30 uur werd door ons als forensisch onderzoekers een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een brandstichting gepleegd op 17 augustus 2010. Bij een onderzoek naar de oorzaak van een brand wordt getracht het brandbeeld te lezen. Hierbij wordt onder andere gelet op brandverloop indicatoren, zoals de aanwezigheid van de V-vormige aftekeningen bij brandhaarden en de aftekeningen als gevolg van de hitte opbouw. Het onderzoek is verricht op een parkeerplaats te Hazeldonk te Breda. Het betrof een vrachtwagenparkeerterrein. Ter plaatse zagen wij dat in het midden van het parkeerterrein twee vrachtauto’s naast elkaar geparkeerd stonden die door brand beschadigd waren. De autotransporter was geladen met personenauto’s. Gezien vanaf de voorzijde van het voertuig waren de eerste twee voortuigen van de onderste laag volledig uitgebrand en de derde was aan de binnenzijde geheel uitgebrand. Aan de buitenzijde van de voertuigen was over de breedte van de transporter een V-vormig verloop zichtbaar van de voorzijde van de tweede personenauto. Het verloop liep van de rechterzijde van de transporter breder uit naar de linkerzijde. Een V-vormig verloop was ook zichtbaar van beneden naar boven, met dien verstande dat naar boven toe het verloop breder werd. Gelet op het V-vormig verloop was de brand aan de naast de autotransporter geparkeerd staande vrachtauto gevolgschade. Gezien het bovenstaande kan door ons gesteld worden dat de brand vermoedelijk is ontstaan aan de linker voorzijde van de tweede personenauto op het onderste dek. Een technische oorzaak is niet geheel uit te sluiten, echter het is meer waarschijnlijk dat de brand is ontstaan door het al dan niet opzettelijk achterlaten of inbrengen van vuur, in welke vorm dan ook.
8.
De verklaring van getuige [getuige 2], bevelhebber van de brandweer, afgelegd bij de politie op 26 januari 2011, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [34]
Ik ben werkzaam als bevelhebber van de brandweer. Bij een spontane ontbranding van de auto, ontstaat de brand vaak bij het dashboard of achter het stuur.
9.
De verklaring van verbalisant [verbalisant 4] van de afdeling Forensische Opsporing van de politie, afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 1 oktober 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [35]
Als een auto uren stilstaat, is de kans dat hij nog om een technische reden in brand vliegt kleiner. Die kans wordt in de loop van de tijd steeds kleiner. Brand vanwege een technische oorzaak gebeurt veelal in een rijdende auto waar een chauffeur in zit. Het kan ook zijn dat er tijdens het rijden auto-onderdelen heet geworden zijn. Die koelen natuurlijk af als de auto afgezet is. Daarom wordt de kans op brand daardoor kleiner des te langer de auto uitgeschakeld is.
10.
De verklaring van de getuige [getuige 3], technisch expert bij een autofabrikant, afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 22 oktober 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [36]
Ik ben technisch expert bij Kia. U vraagt mij of het mogelijk is dat een auto in geparkeerde toestand in brand vliegt. In theorie is die kans aanwezig, maar er zitten zoveel beveiligingen in de auto dat dat niet waarschijnlijk is. Bij nieuwe auto’s is het risico nog geringer.
11.
De verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie op 22 januari 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [37]
Over Hazeldonk kan ik zeggen dat ik daar in het gebied gewerkt heb die dag [het hof begrijpt: 17 augustus 2010]. Ik ben daar regelmatig geweest die dag. Ik reed met een losse trekker terug naar Etten-Leur en dan is het einde dienst.
12.
De bevindingen van verbalisant [verbalisant 10] van de politie voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [38]
Ik bekeek de beelden, opgenomen door beveiligcamera’s van het bedrijventerrein van Hazeldonk. De door mij bekeken beelden werden opgenomen op 17 augustus 2010 tussen 21.14 en 21.24 uur. Camera 3 staat bij de rotonde aan de Belgische zijde De Mosten te Meer (Hoogstraten). Deze camera heeft zicht op de rotonde en kan zien wat er op het terrein van Hazeldonk rijdt. Camera 4 staat bij de rotonde aan de Nederlandse zijde Hazeldonk te Breda. Deze camera heeft zicht op de rotonde en kan zien wat er op het terrein van Hazeldonk rijdt en richting de oprit van de snelweg A16 richting Breda op rijdt.
Op camera 3 zag ik het volgende: 21.15 uur zag ik dat een [bedrijf] truck met oplegger erachter de rotonde op reed. Zag ik dat de [bedrijf] truck met oplegger rechtsaf sloeg.
Op camera 4 zag ik het volgende: 21.24 uur zag ik dat een truck van [bedrijf] zonder oplegger richting de oprit van de snelweg A16 richting Breda reed.
13.
Een dagstaat van [bedrijf] van 17 augustus 2010, waaruit volgt dat een chauffeur met de naam [verdachte] [het hof begrijpt: de verdachte] op die datum vervoerswerkzaamheden heeft verricht met de vrachtauto met kenteken [kenteken]. [39]
14.
De bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] van het Korps Landelijke Politiediensten, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende: [40]
Volgens de aanvrager van het onderzoek was de bestuurder van een vrachtauto, genaamd [verdachte], mogelijk betrokken bij brandstichtingen. Deze bestuurder zou tijdens reguliere ritten brand stichten. Op 17 augustus 2010 werd een brand gemeld op de oostelijke parkeerplaats van de grensovergang Hazeldonk in Nederland. Hier werd er een combinatie geladen met personenauto’s in brand gestoken, waarbij ook een daarnaast geparkeerde vrachtauto vlam vatte. Op die dag reed de vrachtauto met kenteken [kenteken] vanuit België via de parkeerplaats terug naar het transportbedrijf te Etten-Leur. De vrachtauto reed die dag naar een ontkoppelingsbedrijf gelegen aan de Riyadstraat, welke zich bevond aan de westelijke zijde van de grensovergang Hazeldonk in België. De data van 17 augustus 2010 uit de digitale tachograafschijf van de vrachtauto met kenteken [kenteken] werd aan mij aangeleverd.
Wij hebben het aangeleverde tachograafbestand afkomstig uit de vrachtauto met kenteken [kenteken] onderzocht en uitgewerkt. Hierbij is rekening gehouden met het tijdsverschil tussen de in de tachograaf ingesteld GMT-tijd en de plaatselijke zomertijd (twee uur verschil). De uitwerking laat een snelhedenpatroon zien als functie van de tijd. Op basis van het snelheid- en tijdsverloop is een afstandsverloop berekend, welke heeft gediend als basis van deze ritreconstructie. We hebben gepoogd de routes d.d. 17 augustus 2010 vanaf het transportbedrijf te Etten-Leur tegengesteld aan de rijrichting van deze vrachtauto te reconstrueren. Dit is gedaan door uitsluiting van onmogelijke routes. De ritten zijn op 18 maart 2011 door ons met behulp van een auto met snelheid- en afstandmeetapparatuur nagereden. Alle door ons genoemde tijden betreffen in de tachograafdata geregistreerde snelheden. Na vergelijking van de snelheidsregistratie met de door deze vrachtauto gereden route bleek dat de registratie betrouwbaar was. Ons onderzoek richtte zich op het laatste deel van de registratie tussen 18.32 en 19.56 uur [het hof begrijpt: tussen 20.32 en 21.56 uur] d.d. 17 augustus 2010. Uit de door de aanvrager aan ons verstrekte informatie bleek dat de vrachtauto op 17 augustus 2010 omstreeks 19.56 uur [het hof begrijpt: 21.56 uur] teruggekomen was bij het transportbedrijf in Etten-Leur. Ook hebben wij de locatie van de brand bij de grensovergang Hazeldonk van de aanvrager gekregen. Deze locatie bevond zich op de grote parkeerplaats.
Omstreeks 19.10 uur [het hof begrijpt: 21.10 uur] reed de vrachtauto vanuit België over de oostelijke rijbaan van de autosnelweg A1(B) in noordelijke richting en nam daar de afslag Hazeldonk. Bovenaan de afrit, om 19.13 uur [het hof begrijpt: 21.13 uur], werd er via de rotonde linksaf geslagen (driekwart rond) en over de A1 naar de andere kant van de snelweg gereden. Er werd daar via de rotonde links afgeslagen (ook driekwart rond) en verder gereden via de Europastraat, Wenenstraat, driekwart rotonde en de Riyadstraat naar het ontkoppelingsbedrijf van DHL. De vrachtauto kwam daar omstreeks 19.17 uur [het hof begrijpt: 21.17 uur] aan. Omstreeks 19.20 uur [het hof begrijpt 21.20 uur] vertrok de vrachtauto na een stilstand van ongeveer drie minuten vanaf de Riyadstraat. De vrachtauto reed over de Riyadstraat, Wenenstraat, Europastraat, rotonde (éénkwart rond), naar de oostelijke zijde van de A1. Aan de oostelijke zijde van de autosnelweg A1 werd er via de rotonde linksaf geslagen (driekwart rond) en ongeveer 1600 meter over De Mosten in noordelijke richting gereden. Hierna werd er rechtsaf geslagen en na ongeveer 140 meter weer rechtsaf geslagen en naar de grote parkeerplaats ter plaatse gereden. Hij kwam daar omstreeks 19.26 uur [het hof begrijpt: 21.26 uur] aan, waarna er een stilstand volgde van ongeveer drie minuten. Na de stilstand vond er op de parkeerplaats tweemaal een snelheidsregistratie plaats, waarbij de snelheid niet hoger dan 26 km/u kwam. Hierbij werd er een totale geregistreerde afstand van ongeveer 575 meter afgelegd. Deze afstand kan worden afgelegd indien de vrachtauto een keer rond rijdt over de parkeerplaats. Hierna volgde er weer een stilstand. Hij stond daar stil op woensdag 17 augustus 2010 tussen ongeveer 19.31 en 19.34 uur [het hof begrijpt: tussen ongeveer 21.31 en 21.34 uur]. Na deze stilstand vertrok de vrachtauto vanaf ongeveer het midden gedeelte van de parkeerplaats en reed in noordelijke richting rechtstreeks terug naar de autosnelweg A16.
De autosnelweg A1 gaat in Nederland over de autosnelweg A16. Aansluitend werd er naar het bedrijf in Etten-Leur gereden.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

A. Rechtmatigheid van de bewijsgaring
De verdediging heeft betoogd dat de verdenking jegens de verdachte zoals geformuleerd in het rechtshulpverzoek van België aan Nederland, op basis waarvan door de Nederlandse politie een peilbaken in de auto van de verdachte is geplaatst en de verdachte is geobserveerd, niet heeft kunnen leiden tot een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Het van de dader gegeven signalement was daarvoor te vaag en niet eenduidig. Uit een in hoger beroep opgemaakt aanvullend proces-verbaal volgt dat het ‘grondige voorafgaande onderzoek’ van de Belgische autoriteiten alleen heeft bestaan uit het zoeken op de website ‘Google’, waarna de Nederlandse autoriteiten de naam van de verdachte hebben genoemd. Volgens de verdediging had de verdachte op basis hiervan niet als verdachte kunnen worden aangemerkt en hadden geen dwangmiddelen tegen de verdachte mogen worden ingezet. De verdediging heeft geconcludeerd dat de inzet van het peilbaken, de observatie van de verdachte en de uiteindelijke aanhouding van de verdachte onrechtmatig zijn en dat de daaruit voortvloeiende resultaten van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Bij gebrek aan voldoende overig bewijs dient de verdachte, aldus de verdediging, van de ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier volgt dat de Belgische onderzoeksrechter middels een (tweede) rechtshulpverzoek d.d. 21 januari 2011 de Nederlandse autoriteiten heeft verzocht om de verdachte en zijn voertuig met alle noodzakelijke technische middelen en alle visuele middelen te observeren. [41]
Met betrekking tot de jegens de verdachte gerezen verdenking ter zake van opzettelijke brandstichting is in het rechtshulpverzoek het volgende gerelateerd:
“Op 15 januari 2011 wordt tussen 19.00 en 23.30 uur op diverse plaatsen in Kalmthout, Essen en Kapellen brand gesticht in geparkeerde voertuigen;
Gelijkaardige feiten doen zich voor in dezelfde regio op 16.1.2011; De benadeelde meldde dat hij verwittigd werd door een manspersoon met Nederlands accent, ongeveer 40 jaar oud, drager van een bril en ±1m80 groot;
Nog gelijkaardige feiten deden zich voor in de nacht van 19 op 20 januari 2011;
Deze laatste brandstichtingen zijn des te gevaarlijker omdat de voertuigen alsdan vlak bij woningen staan en onder carports met het onmiddellijke risico dat de aangestoken brand overslaat op bewoonde panden;
Dezelfde nacht blijkt tenandere ook brand te zijn gesticht op dezelfde wijze op Nederlands grondgebied, nl. te Woensdrecht, waarvan het onderzoek uiteraard gevoerd wordt door de Nederlandse politiediensten;
De modus operandi is telkens dezelfde, m.n. de brand ontstaat op een voorwiel (meestal het linker) van de voertuigen;
Bij één der brandstichtingen wordt een manspersoon van aanzienlijke lengte (1m90) opgemerkt door getuigen;
Grondig voorafgaand onderzoek mede ingevolge goede politionele samenwerking met de Nederlandse politiediensten, geeft aanwijzingen naar een mogelijke verdachte, zijnde:
[verdachte], van Nederlandse nationaliteit, geboren op [geboortedatum]1962 en wonende te NL Roosendaal, [adres] dewelke het telefoonnummer (mobiel) [telefoonnummer] bezigt;
Deze verdachte betreft een persoon met gelijkaardige lichaamslengte dan door de getuige werd opgemerkt;
Bovendien heeft deze persoon een gerechtelijk verleden in Nederland voor brandstichting en wordt hij tevens in verband gebracht met brandstichting in een vrachtwagen op 26.7.2010 te Zonhoven: Deze vrachtwagen, geladen met auto’s stond op een parking waar ook verdachte [verdachte] met zijn vrachtwagen geparkeerd stond;
Verdachte [verdachte] is vrachtwagenchauffeur en heeft onregelmatige werkuren; Hij is werkzaam bij de firma [bedrijf] te [adres];
Reeds politioneel kon worden vernomen dat het privé-voertuig van deze verdachte[het hof begrijpt: in de nacht van 19 op 20 januari 2011]
werd opgemerkt te Roosendaal in de Willem Dreesweg komende van de Antwerpseweg, dus vanuit de richting België, omstreeks 03.30 uur terwijl de laatste brand een tiental minuten voordien te Essen (Kloosterstraat) – quasi op de Nederlandse grens – is ontstaan.”
Naar aanleiding van dit rechtshulpverzoek heeft de officier van justitie een bevel tot grensoverschrijdende stelselmatige observatie ex artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering verleend. [42]
Het hof stelt voorop dat op grond van het interstatelijke vertrouwensbeginsel in interstatelijke verhoudingen de aan de verzochte rechtshulp ten grondslag liggende verdenking slechts beperkt kan worden getoetst. Het hof gaat dan ook uit van de juistheid van de door de Belgische autoriteiten in het rechtshulpverzoek aan verdenking ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden. Naar het oordeel van het hof kon op grond van de in het rechtshulpverzoek weergegeven feiten en omstandigheden in België de verdenking bestaan dat de verdachte zich aan het misdrijf van opzettelijke brandstichting schuldig had gemaakt.
Blijkens het proces-verbaal is naar aanleiding van de uitgevoerde observaties bij het Nederlands onderzoeksteam de verdenking ontstaan dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een brandstichting, waarna verdachte is aangehouden. [43]
In hetgeen door de verdediging is aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Het hof acht de inzet van de stelselmatige observatie (inclusief de inzet van een technisch hulpmiddel, te weten het peilbaken) en de daaruit voortvloeiende aanhouding van de verdachte mitsdien rechtmatig, zodat de resultaten van het onderzoek die naar aanleiding hiervan zijn verkregen voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
B. Opzettelijke brandstichting
De verdediging heeft betoogd dat bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van brandstichting.
Ten aanzien van de brand aan de autobus te Zundert (feit 1) heeft de verdediging aangevoerd dat uit het proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] volgt dat wegens de destructie van de cabine van de autobus het niet mogelijk was de oorzaak van de brand vast te stellen en dat de brand zowel door een technische oorzaak als door brandstichting kan zijn ontstaan. De verklaring van de deskundige van Fiat dat er naar zijn weten bij een dergelijk type voertuig nooit spontaan brand is ontstaan, kan volgens de verdediging niet bijdragen tot het oordeel dat sprake is van brandstichting. De verdediging heeft geconcludeerd dat, nu de oorzaak van de brand niet kan worden vastgesteld, niet de conclusie kan worden getrokken dat sprake is van brandstichting.
Ten aanzien van de brand aan de autotrailer op de parkeerplaats aan de Tweedweg te Rotterdam (feit 3) heeft de verdediging aangevoerd dat op basis van het proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 7] geen duidelijke conclusie is te trekken voor wat betreft de oorzaak van de brand.
Het hof overweegt als volgt.
Brandstichting aan de autobus te Zundert (feit 1)
Uit de verklaring van de getuige [getuige 2], bevelhebber van de brandweer, volgt dat bij een spontane ontbranding van een auto, de brand vaak bij het dashboard of achter het stuur ontstaat. Blijkens het door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] verrichte forensisch technisch onderzoek is het meer waarschijnlijk dat de brand aan de autobus aan de rechterzijde van de autobus in of bij de cabine (volgens de verklaring van verbalisant [verbalisant 3] bij de raadsheer-commissaris aan de buitenzijde rechtsvoor bij het wiel van de auto) – en derhalve niet op een plek waar een technische oorzaak kan worden verwacht – is ontstaan. Door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zijn geen aanwijzingen gevonden voor een technische oorzaak van de brand.
Door verbalisant [verbalisant 4] van de afdeling Forensische Opsporing van de politie is verklaard dat brand vanwege een technische oorzaak veelal gebeurt in een rijdende auto. Door verbalisant [verbalisant 2] van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek van de politie is verklaard dat hoe langer een auto stilstaat, hoe minder waarschijnlijk het is dat er een brand door een technische oorzaak ontstaat. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de autobus in het onderhavige geval reeds geruime tijd op de oprit geparkeerd stond toen de brand aan de autobus plaatsvond. De autobus – een werkbus in gebruik bij aangever [aangever 1] – is de avond ervoor namelijk vermoedelijk tussen 18.00 en 19.00 uur op de oprit geparkeerd, terwijl de brand aan de autobus pas de volgende ochtend vroeg omstreeks 05.15 uur is ontdekt.
Door de getuige [getuige 3], technisch expert bij een autofabrikant, is verklaard dat het risico op spontane ontbranding, dat wil zeggen als gevolg van een technische oorzaak, nog geringer is bij nieuwe auto’s. Uit de verklaring van aangever [aangever 1] volgt dat de auto ongeveer twee jaar oud was en in onderhoud was bij de dealer. Door de getuige [getuige 4], manager technical services bij autofabrikant Fiat, is verklaard dat bij de fabrikant van de autobus, ook op grond van het Europese meldingensysteem, geen gevallen bekend zijn waarbij auto’s van het betreffende type spontaan brand vatten.
Het dossier bevat derhalve geen enkele aanwijzing dat sprake is geweest van een technische oorzaak van de brand.
Aan het dossier, waaronder in het bijzonder de gegevens van het KNMI over het weer in de periode dat de brand heeft plaatsgevonden [44] en de verklaring van de getuige [getuige 1] [45] , zijn ook geen aanwijzingen te ontlenen dat een meteorologisch verschijnsel, bijvoorbeeld blikseminslag, een mogelijke oorzaak is geweest van het ontstaan van de brand aan de autobus.
Aan het dossier zijn voorts geen aanwijzingen te ontlenen dat sprake is geweest van een andere van buiten komende oorzaak in de zin van bijvoorbeeld een aanrijding waardoor de brand aan de autobus kan zijn veroorzaakt.
Op grond van het voorgaande, in het bijzonder:
(1) de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een technische oorzaak van de brand,
(2) de omstandigheid dat de brand niet is ontstaan op een plek waar een technische oorzaak kan worden verwacht,
(3) de omstandigheid dat de autobus op het moment van de ontdekking van brand al geruime tijd niet in werking was geweest waardoor een spontane ontbranding niet waarschijnlijk is,
(4) de omstandigheid dat het een betrekkelijk nieuw voertuig betrof dat onderhouden werd,
(5) de omstandigheid dat met betrekking tot het merk en type voertuig geen gevallen bekend zijn van het spontaan ontstaan van brand, en
(6) de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn voor een meteorologische of een andere van buiten komende oorzaak,
is het hof van oordeel dat een spontane of andere van buiten komende oorzaak van de brand, dat wil zeggen een oorzaak zonder direct menselijk handelen, niet aannemelijk is geworden. Bij uitsluiting van een spontane of andere van buiten komende oorzaak kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de brand is ontstaan door brandstichting waarbij opzettelijk (open) vuur in aanraking is gebracht met een brandbare stof.
Brandstichting aan de autotrailer op de parkeerplaats aan de Tweedweg te Rotterdam (feit 3)
Uit de verklaring van de getuige [getuige 2], bevelhebber van de brandweer, volgt dat bij een spontane ontbranding van een auto, de brand vaak bij het dashboard of achter het stuur ontstaat. Blijkens het door de verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 4] verrichte forensisch technisch onderzoek is de brand aan de autotrailer zeer waarschijnlijk aan de achterzijde van een op de autotrailer staande auto (volgens de verklaring van verbalisant [verbalisant 7] bij de raadsheer-commissaris aan de buitenzijde van het achterwiel van die auto) – en derhalve niet op een plek waar een technische oorzaak kan worden verwacht – ontstaan. Door de verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 4] zijn geen aanwijzingen gevonden voor een technische oorzaak van de brand. Aan de achterzijde van de auto werd geen technische installatie aangetroffen die de brand zou kunnen hebben veroorzaakt. Volgens de verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 4] lijkt het al dan niet opzettelijk achterlaten of bijbrengen van vuur in enigerlei vorm het meest aannemelijk.
Door verbalisant [verbalisant 4] van de afdeling Forensische Opsporing van de politie is verklaard dat brand vanwege een technische oorzaak veelal gebeurt in een rijdende auto. Door verbalisant [verbalisant 2] van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek van de politie is verklaard dat hoe langer een auto stilstaat, hoe minder waarschijnlijk het is dat er een brand door een technische oorzaak ontstaat. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de vervoerde auto’s in het onderhavige geval reeds geruime tijd op de autotrailer stonden toen de brand plaatsvond. De auto’s zijn namelijk op 24 januari 2011 in Slowakije opgeladen, terwijl de brand op 26 januari 2011 heeft plaatsgevonden. Door de getuige [getuige 3], technisch expert bij de fabrikant van de vervoerde auto’s, is bovendien verklaard dat voorafgaand aan het transport van de auto’s de zekeringen worden verwijderd waardoor het circuit wordt doorbroken en de elektrische spanning wegvalt.
Door voornoemde getuige [getuige 3] voorts is verklaard dat het risico op spontane ontbranding, dat wil zeggen als gevolg van een technische oorzaak, nog geringer is bij nieuwe auto’s. Uit de bewijsmiddelen volgt dat op de autotrailer nieuwe auto’s werden vervoerd. Volgens de getuige [getuige 3] heeft het zich in de periode dat hij als technisch expert werkzaam is (sinds oktober 2007) niet voorgedaan dat een auto die niet reed of die niet in bedrijf was, in brand is gevlogen ten gevolge van een eigen gebrek.
Het dossier bevat derhalve geen enkele aanwijzing dat sprake is geweest van een technische oorzaak van de brand.
Aan het dossier, waaronder in het bijzonder de gegevens van het KNMI over het weer in de periode dat de brand heeft plaatsgevonden [46] , zijn ook geen aanwijzingen te ontlenen dat een meteorologisch verschijnsel, bijvoorbeeld blikseminslag, een mogelijke oorzaak is geweest van het ontstaan van de brand aan de auto op de autotrailer.
Aan het dossier zijn voorts geen aanwijzingen te ontlenen dat sprake is geweest van een andere van buiten komende oorzaak in de zin van bijvoorbeeld een aanrijding waardoor de brand aan de auto op de autotrailer kan zijn veroorzaakt.
Op grond van het voorgaande, in het bijzonder:
(1) de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een technische oorzaak van de brand,
(2) de omstandigheid dat de brand niet is ontstaan op een plek waar een technische oorzaak kan worden verwacht,
(3) de omstandigheid dat de auto waar de brand is ontstaan op het moment van de ontdekking van brand al geruime tijd niet inwerking was geweest waardoor een spontane ontbranding niet waarschijnlijk is,
(4) de omstandigheid dat de auto waar de brand is ontstaan een nieuw voertuig betrof waarvan de zekeringen voor het transport waren verwijderd,
(5) de omstandigheid dat met betrekking tot het merk en type voertuig geen gevallen bekend zijn van het spontaan ontstaan van brand en
(6) de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn voor een meteorologische of een andere van buiten komende oorzaak,
is het hof van oordeel dat een spontane of andere van buiten komende oorzaak van de brand, dat wil zeggen een oorzaak zonder direct menselijk handelen, niet aannemelijk is geworden. Bij uitsluiting van een spontane of andere van buiten komende oorzaak kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de brand is ontstaan door brandstichting waarbij opzettelijk (open) vuur in aanraking is gebracht met een brandbare stof.
Brandstichting aan de autotrailer op de parkeerplaats te Hazeldonk (feit 4)
Uit de verklaring van de getuige [getuige 2], bevelhebber van de brandweer, volgt dat bij een spontane ontbranding van een auto, de brand vaak bij het dashboard of achter het stuur ontstaat. Blijkens het door de verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] verrichte forensisch technisch onderzoek is de brand aan de autotrailer vermoedelijk aan de linker voorzijde van een op de autotrailer staande auto – en derhalve niet op een plek waar een technische oorzaak kan worden verwacht – ontstaan. Volgens de verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] is het al dan niet opzettelijk achterlaten of bijbrengen van vuur in enigerlei vorm meer waarschijnlijk dan een technische oorzaak.
Door verbalisant [verbalisant 4] van de afdeling Forensische Opsporing van de politie is verklaard dat brand vanwege een technische oorzaak veelal gebeurt in een rijdende auto. Door verbalisant [verbalisant 2] van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek van de politie is verklaard dat hoe langer een auto stilstaat, hoe minder waarschijnlijk het is dat er een brand door een technische oorzaak ontstaat. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de vervoerde auto’s in het onderhavige reeds geruime tijd op de autotrailer geparkeerd stonden toen de brand plaatsvond. De auto’s zijn namelijk uiterlijk om 20.00 uur in Antwerpen opgeladen, terwijl de brand aan de auto omstreeks 21.40 uur is ontdekt.
Door de getuige [getuige 3], technisch expert bij een autofabrikant, is verklaard dat het risico op spontane ontbranding, dat wil zeggen als gevolg van een technische oorzaak, nog geringer is bij nieuwe auto’s. Uit de bewijsmiddelen volgt dat op de autotrailer nieuwe auto’s werden vervoerd.
Het dossier bevat derhalve geen enkele aanwijzing dat sprake is geweest van een technische oorzaak van de brand.
Aan het dossier, waaronder in het bijzonder de gegevens van het KNMI over het weer in de periode dat de brand heeft plaatsgevonden [47] , zijn ook geen aanwijzingen te ontlenen dat een meteorologisch verschijnsel, bijvoorbeeld blikseminslag, een mogelijke oorzaak is geweest van het ontstaan van de brand aan de auto op de autotrailer.
Aan het dossier zijn voorts geen aanwijzingen te ontlenen dat sprake is geweest van een andere van buiten komende oorzaak in de zin van bijvoorbeeld een aanrijding waardoor de brand aan de auto op de autotrailer kan zijn veroorzaakt.
Op grond van het voorgaande, in het bijzonder:
(1) de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een technische oorzaak van de brand,
(2) de omstandigheid dat de brand niet is ontstaan op een plek waar een technische oorzaak kan worden verwacht,
(3) de omstandigheid dat de auto waar de brand is ontstaan op het moment van de ontdekking van brand al geruime tijd niet inwerking was geweest waardoor een spontane ontbranding niet waarschijnlijk is,
(4) de omstandigheid dat de auto waar de brand is ontstaan een nieuw voertuig betrof en
(5) de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn voor een meteorologische of een andere van buiten komende oorzaak,
is het hof van oordeel dat een spontane of andere van buiten komende oorzaak van de brand, dat wil zeggen een oorzaak zonder direct menselijk handelen, niet aannemelijk is geworden. Bij uitsluiting van een spontane of andere van buiten komende oorzaak kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de brand is ontstaan door brandstichting waarbij opzettelijk (open) vuur in aanraking is gebracht met een brandbare stof.
C. Betrokkenheid van de verdachte
De verdediging heeft betoogd dat, mocht al kunnen worden vastgesteld dat sprake is geweest van brandstichting, bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs niet kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die de brand heeft aangestoken.
Ten aanzien van de brand aan de autobus te Zundert (feit 1) heeft de verdediging aangevoerd dat op basis van de waarnemingen van de leden van het observatieteam niet kan worden vastgesteld dat de verdachte kort voor de brand, dat wil zeggen enkele minuten, in de directe nabijheid van de plaats delict is geweest. Door de observanten is alleen gezien dat de verdachte over de Molenstraat in de richting van de Lijsterstraat liep en dat hij acht minuten later vanuit de richting van de Rutvenstraat op het Poteindplein liep. Het is, aldus de verdediging, onwaarschijnlijk dat de verdachte in de tussenliggende periode de brand heeft aangestoken omdat het dan 13 minuten zou moeten hebben geduurd voordat de brand tot ontwikkeling is gekomen en de observanten op zijn minst enige rookontwikkeling zouden hebben moeten waarnemen. Voorts zijn bij de verdachte, die tenminste tien minuten na de brand door de politie is aangehouden, geen bijzonderheden geconstateerd die gerelateerd zouden kunnen worden aan de brand. De verdachte heeft een verklaring gegeven over zijn aanwezigheid te Zundert, namelijk dat hij die nacht een man die nabij Etten-Leur met pech langs de kant van de weg stond een lift naar Zundert heeft gegeven. Dat deze man ondanks naspeuring niet is kunnen worden achterhaald betekent volgens de verdediging geenszins dat de man niet bestaat.
Ten aanzien van de brand aan de autotrailer op de parkeerplaats aan de Tweedweg te Rotterdam (feit 3) heeft de verdediging aangevoerd dat op basis van de gegevens van het track & trace systeem en de tachograaf geen eenduidig beeld kan worden gecreëerd over de door de verdachte gereden route. Volgens de verdediging blijkt uit de gegevens van de tachograaf dat het, gelet op de gereden snelheden, onmogelijk is dat de verdachte met de door hem bestuurde vrachtauto op de parkeerplaats aan de Tweedweg is geweest. De verdediging heeft betoogd dat het door verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] verrichte ritreconstructie op basis van de gegevens van tachograaf onbetrouwbaar is. Door de verbalisanten is, aldus de verdediging, slechts onderzocht welke route achteraf bezien logisch is en binnen de gegevens van de tachograaf past, hetgeen niet betekent dat deze route ook daadwerkelijk door de verdachte is gereden. In dat verband heeft de verdediging het voorwaardelijke verzoek gedaan om, mocht het hof bij de bewijsvoering gebruik willen maken van het onderzoek van de verbalisant [verbalisant 11] en [verbalisant 12], de volledige digitale gegevens van de tachograaf – dat wil zeggen de gegevens die op basis van microscopisch onderzoek van de tachograafschijf zijn verkregen en vervolgens in een digitaal bestand zijn opgeslagen – aan het dossier toe te voegen teneinde de verdediging in de gelegenheid te stellen om de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] te toetsen. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat uit de gegevens van het track & trace systeem blijkt dat de verdachte niet op de parkeerplaats aan de Tweedweg is geweest. Uit deze gegevens blijkt slechts dat de verdachte op de Clydeweg is geweest, maar niet dat de verdachte op enige moment heeft stilgestaan. Zelfs indien de verdachte zijn vrachtauto op de Clydeweg heeft stilgezet, was het gezien de situatie ter plaatse niet mogelijk om vanaf daar naar de parkeerplaats aan de Tweedweg te lopen, aldus de verdediging. Volgens de verdediging bestaan er dermate grote en wezenlijke verschillen tussen het onderzoek op basis van het track & trace systeem en het onderzoek op basis van de tachograaf, dat de verdachte op basis daarvan niet op de plaats delict kan worden geplaatst. Bovendien kan de enkele omstandigheid dat de verdachte in de buurt van de plaats delict is gestopt niet bijdragen tot enig bewijs of de overtuiging dat de verdachte degene is geweest die de brand heeft aangestoken. Dat de verdachte niet meer weet of hij aldaar is gestopt en, zo ja, wat de reden daarvoor is geweest, is volgens de verdediging niet opmerkelijk omdat de verdachte als beroepschauffeur 180.000 kilometer per jaar rijdt en tijdens een rit meermalen over op- en afritten rijdt en meermalen een stop maakt.
Ten aanzien van de brand aan de autotrailer op de parkeerplaats te Hazeldonk (feit 4) heeft de verdediging aangevoerd dat er een groot aantal getuigen is dat wijst op een mogelijke andere verdachte, waarvan kan worden vastgesteld dat dit niet de verdachte betreft. Volgens de verdediging is het opvallend dat er sprake is van een zeer korte periode tussen het zien van een verdachte bij de autotrailer waar brand is geweest en het ontstaan van de brand. Voorts volgt uit het dossier dat de brand rond 21.50 uur is ontstaan, terwijl de verdachte daar reeds om 21.34 uur is vertrokken, hetgeen volgens de verdediging zou betekenen dat het 16 minuten zou moeten hebben geduurd voordat de brand tot ontwikkeling is gekomen. De verdediging heeft geconcludeerd dat onder deze omstandigheden te veel twijfel bestaat dat de verdachte degene is geweest die de brand heeft aangestoken.
Ten aanzien van alle ten laste gelegde brandstichtingen heeft de verdediging voorts nog betoogd dat de feiten bewijsrechtelijk individueel dienen te worden beoordeeld en dat geen gebruik dient te worden gemaakt van zogenaamd schakelbewijs. Volgens de verdediging is een dergelijke schakelbewijsconstructie in strijd met de wet en het recht zoals neergelegd in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 7 van het EVRM en de jurisprudentie daaromtrent van de Hoge Raad en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Voorts heeft de verdediging opgemerkt dat er verschillen bestaan tussen de ten laste gelegde branden zodat er geen steunbewijs kan worden gevonden in de modus operandi.
Het hof overweegt als volgt.
Brandstichting aan de autobus te Zundert (feit 1)
Op grond van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de waarnemingen en bevindingen van de leden van het observatieteam van de politie, in samenhang bezien met de via openbare bron ‘Google Maps’ geraadpleegde kaart van Zundert [48] welke ter zitting aan verdachte is getoond en met hem besproken, stelt het hof vast dat:
- de verdachte op 26 januari 2011 om 04.08 uur na zijn dienst vanaf het vestigingsadres van zijn werkgever te Etter-Leur via een omweg – namelijk via Sprundel, Rucphen, Schijf en Achtmaal – naar Zundert is gereden, alwaar hij omstreeks 04.36 uur is aangekomen;
- de verdachte vervolgens gedurende een periode van ongeveer 45 minuten in Zundert heeft rondgereden en rondgelopen, waarbij de verdachte opmerkelijke routes heeft gevolgd en zich opvallend heeft gedragen. Zo is de verdachte onder meer langs een afscheidingshek het terrein van een autobedrijf opgelopen en in een doodlopende brandgang [49] achter woningen geweest. Door de observanten is gezien dat de verdachte tijdens het lopen constant om zich heen keek;
- de verdachte om 05.06 uur – derhalve kort voor het tijdstip dat de brand aan de in de Rutvenstraat geparkeerde autobus door de bewoners is ontdekt, te weten omstreeks 05.15 uur – in de richting van de Lijsterstraat is gelopen, zijnde de straat waar de woning waarbij de autobus stond geparkeerd is gelegen (de woning is gesitueerd op de hoek van de Lijsterstraat met de Rutvenstraat en heeft een oprit gelegen aan de Rutvenstraat), waarna de verdachte gedurende een periode van acht minuten uit het zicht van de observanten is geweest;
- de verdachte vervolgens om 5.14 uur vanuit de richting van de Rutvenstraat kwam gelopen, waarbij is gezien dat de verdachte meermalen om keek in de richting van de Rutvenstraat waar hij vandaan kwam;
- de getuige [getuige 1], de partner van aangever [aangever 1], om 05.16 of 05.17 uur wakker is geworden van het alarm en dat zij om 05.19 uur het alarmnummer 112 heeft gebeld om de brand aan de witte Fiat autobus te melden;
- de verdachte om 05.21 uur over het Poteindplein in de richting van de Lijsterstraat en om 05.23 uur over de Molenstraat vanuit de richting van de Lijsterstraat is gereden, op welk moment door een observant is gezien dat er verderop in de Rutvenstraat vuur en rook was, naar later bleek afkomstig van de in de Rutvenstraat geparkeerde autobus;
- na de aanhouding van de verdachte een aansteker bij hem is aangetroffen.
Naar het oordeel van het hof levert het voorgaande het ernstige vermoeden op dat de verdachte degene is geweest die aan de in de Rutvenstraat geparkeerde autobus opzettelijk brand heeft gesticht.
De verdachte heeft met betrekking tot de reden van zijn aanwezigheid in Zundert verklaard dat hij onderweg een man heeft meegenomen die met pech langs de kant van de weg stond en dat hij deze man naar Zundert heeft gebracht. Het hof stelt vast dat de verdachte hieromtrent op belangrijke onderdelen inconsistent en tegenstrijdig heeft verklaard.
Bij de politie heeft de verdachte aanvankelijk verklaard dat toen hij vanaf zijn werkgever naar huis reed bij de eerste rotonde een man met een auto met de motorkap omhoog stond, dat deze auto er nog niet stond toen hij kort daarvoor naar zijn werkgever reed, dat hij samen met de man de auto van de rotonde heeft geduwd en in een parkeervak aan de kant van de weg heeft gezet, dat hij vervolgens samen met de man naar Zundert is gereden, waar de man woonde, dat hij in Zundert gedurende vijf tot tien minuten bij een garagebedrijf heeft gestaan en daar samen met de man een sigaret heeft gerookt, dat hij niet bij zijn auto is weggeweest en dat hij vervolgens in de richting van Rucphen is gereden, waarna hij door de politie werd aangehouden. [50]
Geconfronteerd met de resultaten van het onderzoek die niet overeenkwamen met de verklaring van de verdachte, heeft de verdachte zich vervolgens bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. [51]
In hoger beroep heeft de verdachte, opnieuw gehoord bij de politie en ter terechtzitting van het hof, echter verklaard dat hij de auto bij de rotonde reeds zag staan toen hij naar zijn werkgever reed, dat hij de auto niet meer zag staan toen hij later weer bij de rotonde kwam, dat hij in Zundert bij het garagebedrijf waar hij is gestopt twee mannen heeft gezien die bij het garagebedrijf onder de auto’s keken, dat hij het niet vertrouwde en daarop in zijn auto is gestapt en verder is gereden, dat hij vervolgens op een andere plaats uit zijn auto is gestapt en vanaf daar heeft rondgelopen en een sigaret heeft gerookt, dat hij op een gegeven moment weer bij zijn auto is uitgekomen en in zijn auto is gestapt en dat hij daarna in de richting van Rucphen is gereden, waarna hij door de politie werd aangehouden. [52] Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte voorts nog verklaard dat hij de auto van de man die hij naar Zundert heeft gebracht bij de rotonde niet naar de kant van de weg heeft geduwd. [53]
Voorts blijkt uit de verklaring van de echtgenote van verdachte dat verdachte tegen haar moeder heeft gezegd dat hij die nacht een collega moest wegbrengen in Zundert. [54] Uit het proces-verbaal van 14 februari 2011 blijkt evenwel dat alle collega’s van verdachte zijn gehoord en geen van deze collega’s in de betreffende nacht met verdachte is meegereden. [55]
De verklaring van de verdachte over het onderweg meenemen en naar Zundert brengen van een man die met pech langs de kant van de weg stond komt voorts niet overeen met hetgeen door de leden van het observatieteam van de politie is waargenomen.
Uit het observatieverslag blijkt dat op verschillende momenten door de observanten is gezien dat de verdachte alleen in zijn auto zat en dat de verdachte in Zundert gedurende een periode van ongeveer 45 minuten heeft rondgereden en rondgelopen, waarbij de verdachte op geen enkel moment in gezelschap van een andere man is gezien. [56]
De verklaring van de verdachte over de auto die bij de rotonde langs de kant van de weg stond vindt bovendien geen steun in de resultaten van het sporenonderzoek ter plaatse. Uit een op 31 januari 2011 door de politie op de locatie van de rotonde verricht onderzoek is gebleken dat zowel op de rotonde als op de wegen naar de rotonde toe geen parkeervakken aanwezig zijn, dat de rijbaan van de rotonde door middel van een ongeveer 20 centimeter hoge stoeprand van de naastgelegen groenstrook is gescheiden en dat op de groenstrook geen sporen van een aldaar geparkeerde auto zijn waargenomen. [57]
Gelet op het voorgaande hecht het hof geen geloof aan de door de verdachte met betrekking tot zijn aanwezigheid en zijn doen en laten in Zundert gegeven verklaringen en zal het hof deze verklaringen ter zijde schuiven. Daarbij betrekt het hof dat verdachte een volkomen onlogische en onverklaarde route heeft gereden door in plaats van ’s nachts om 4.08 uur na zijn werk vanaf Etten-Leur niet naar het westen te rijden naar zijn woning in Roosendaal maar naar het zuidoosten naar Zundert. Bij het ontbreken van een redelijke de redengevendheid ontzenuwende verklaring voor zijn aanwezigheid in de nabijheid van de plaats van de brand kort voorafgaand aan het tijdstip dat de brand is ontdekt, gaat het hof ervan uit dat de verdachte degene is geweest die opzettelijk brand heeft gesticht aan de autobus.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat, gelet op de aard van de brand, het tijdstip waarop de brand plaatsvond en de plaats waar de autobus waaraan brand is gesticht stond, gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de nabijgelegen woning te duchten was.
Mitsdien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor bewezen verklaard.
Brandstichting aan de autotrailer op de parkeerplaats aan de Tweedweg te Rotterdam (feit 3)
Het hof stelt voorop dat het voor wat betreft de brand aan de autotrailer op de parkeerplaats aan de Tweedweg bij het vaststellen van de door de verdachte gereden route zal uitgaan van de ritreconstructie welke door de verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] is verricht op basis van de gegevens van de tachograaf uit de door de verdachte bestuurde vrachtauto. Anders dan door verdediging is betoogd, ziet het hof geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van het door de verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] verrichte onderzoek te twijfelen. Het hof heeft daarbij in aanmerkingen genomen dat verbalisant [verbalisant 11] ter terechtzitting van het hof als deskundige is gehoord, waarbij hij uitleg heeft gegeven over de methode en de bewijswaarde van het onderzoek. Het hof merkt daarbij op dat verbalisant [verbalisant 11] – in tegenstelling tot wat de raadsman daaromtrent in zijn verweer heeft betoogd – ter terechtzitting niet heeft verklaard dat hij de meest logische route heeft gereconstrueerd maar de enige mogelijke route aan de hand van de vaststaande gegevens zoals de genoteerde tijdstippen en de afgelegde afstanden.
Voorts zijn de resultaten van ritreconstructie voor wat betreft de gereden route niet strijdig met de gegevens van het in de vrachtauto aanwezige track & trace systeem. Uit deze gegevens blijkt namelijk dat de verdachte via afslag 16 de autosnelweg A15 heeft verlaten en via de Botlekweg naar de Clydeweg is gereden [58] , hetgeen eveneens volgt uit de ritreconstructie. Dat uit de gegevens van het track & trace systeem niet blijkt dat het voertuig op de parkeerplaats aan de Tweedweg is geweest betekent naar oordeel van het hof niet dat de ritreconstructie van de verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] onjuist is, nu bij een track & trace systeem niet voortdurend een plaatsbepaling (fix) plaatsvindt. Voorts blijkt uit het dossier dat in het onderhavige geval bij de coördinaten van de plaatsbepalingen in het track & trace systeem de zogenaamde ‘seconden’ ontbreken, als gevolg waarvan de exacte plaats enkele meters tot enkele tientallen meters kan afwijken van de markeringen. [59] Ook in de omstandigheid dat de tijdstippen van het track & trace systeem niet overeenkomen met de tijdstippen van de ritreconstructie op basis van de tachograaf gegevens, ziet het hof geen aanleiding om aan de juistheid van de ritreconstructie te twijfelen, nu de juistheid van de tijdnotering van het track & trace systeem niet is gecontroleerd [60] , terwijl met betrekking tot de op de tachograafschijf geregistreerde tijden op basis van onderzoek is vastgesteld dat deze registratie betrouwbaar is [61] . Gelet op het voorgaande gaat het hof dan ook uit van de juistheid van de op basis van de door de verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] verrichte ritreconstructie vastgestelde route van de verdachte in de omgeving van de Tweedweg te Rotterdam.
Het hof ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen teneinde de digitale opslag van de gegevens van de tachograafschijf aan het dossier toe te voegen, zoals door de verdediging in voorwaardelijke zin is verzocht. Het hof overweegt daartoe dat het onderzoek aan de hand van de gegevens van de tachograafschijf is uitgevoerd door verbalisant [verbalisant 11] en geschaduwd door verbalisant [verbalisant 12]. Ter terechtzitting van het hof is verbalisant [verbalisant 11] als deskundige gehoord en is de verdediging in de gelegenheid gesteld om verbalisant [verbalisant 11] te bevragen over de methode van het onderzoek en de resultaten van het onderzoek te toetsen. Het hof is van oordeel dat, gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd, de noodzaak om daarnaast de digitale opslag van de gegevens van de tachograaf aan het dossier toe te voegen niet is gebleken. Het hof wijst dit verzoek dan ook af.
Op grond van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de door de verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] verrichte ritreconstructie, in samenhang bezien met de via openbare bron ‘Google Maps’ geraadpleegde kaart van de omgeving van de Tweedweg te Rotterdam [62] welke ter zitting aan verdachte is getoond en met hem besproken, stelt het hof vast dat:
- de verdachte op 26 januari 2011 via een niet voor de hand liggende route vanaf de autosnelweg A15 naar de parkeerplaats aan de Tweedweg is gereden. Uit de ritreconstructie blijkt immers dat de verdachte, komende vanuit de richting van de Botlektunnel, bij afslag 16 de A15 heeft verlaten en vervolgens via de parallel aan de A15 gelegen Botlekweg naar de Clydeweg en vervolgens de Tweedweg is gereden. Op basis van Google Maps kan worden vastgesteld dat de snelste en meest voor de hand liggende route vanaf de A15 naar de parkeerplaats aan de Tweedweg via afslag 15 direct naar de Clydeweg voert. Het valt daarbij op dat de verdachte met de door hem gereden route langs de parkeerplaats aan de Tweedweg waar uiteindelijk brand is gesticht is gereden, terwijl zulks niet het geval was geweest indien de verdachte via de snelste en meest voor de hand liggende route naar de parkeerplaats zou zijn gereden;
- de verdachte op de parkeerplaats aan de Tweedweg tot nagenoeg het einde van de parkeerplaats is gereden, aldaar is gekeerd en vervolgens in tegengestelde richting is teruggereden;
- de verdachte vervolgens nog op de parkeerplaats is gekeerd en teruggereden tot aan het einde van de parkeerplaats, alwaar de verdachte andermaal is gekeerd;
- de verdachte bij het keren de autotrailer is gepasseerd waaraan later brand bleek te zijn gesticht;
- de verdachte na het passeren van de autotrailer is gestopt op een afstand van ongeveer 40 meter van de autotrailer;
- de verdachte aldaar tussen 01.05 en 01.09 uur – derhalve kort voor het tijdstip dat de brand aan de op de autotrailer staande auto is ontdekt, te weten omstreeks 01.30 uur – heeft stilgestaan, waarna de verdachte van de parkeerplaats is vertrokken;
- na de aanhouding van de verdachte later die nacht een aansteker bij hem is aangetroffen, waarvan bij onderzoek is gebleken dat deze voor meer dan 75% gevuld was met gas en dat deze functioneerde [63] .
Het hof acht de tijd die is gelegen tussen het tijdstip dat verdachte daar ter plaatse is en het ontdekken van de brand ook niet dusdanig lang dat kan worden uitgesloten dat verdachte de brand gesticht heeft. Daarbij neem het hof in aanmerking de verklaring van verbalisant [verbalisant 4] van de afdeling Forensische Opsporing van de politie, die heeft verklaard dat het soms voldoende is om een aansteker bij bepaalde onderdelen van een auto te houden. [64] Verbalisant [verbalisant 2] van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek heeft verklaard dat bijna alle moderne auto’s kunststof binnenspatschermen hebben en dat een brand hiervan zich langzaam ontwikkelt en pas na 5 of 10 minuten zichtbaar is. [65]
Voorts kan de verdachte in verband worden gebracht met een brandstichting gepleegd op 17 augustus 2010 (feit 4), waarbij sprake is van een modus operandi die overeenkomt met het onderhavige feit. In beide gevallen is namelijk op een parkeerplaats vlakbij de autosnelweg op heimelijke wijze brand gesticht aan een autotrailer die voor de nacht op de parkeerplaats stond geparkeerd, waarbij de brand is ontstaan aan een nieuwe auto die op de onderste laag van de autotrailer werd vervoerd.
Naar het oordeel van het hof levert het voorgaande het ernstige vermoeden op dat de verdachte degene is geweest die op parkeerplaats aan de Tweedweg aan een op de autotrailer staande auto opzettelijk brand heeft gesticht.
Het hof stelt vast dat de verdachte met betrekking tot zijn aanwezigheid op de parkeerplaats aan de Tweedweg wisselend en op momenten aantoonbaar onjuist heeft verklaard.
Bij de politie heeft de verdachte zich met betrekking tot de brand aan de Tweedweg aanvankelijk beroepen op zijn zwijgrecht. [66] Later heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij mogelijk op de parkeerplaats is gestopt om aldaar te plassen maar dat hij dat niet zeker weet. Tijdens datzelfde verhoor heeft de verdachte vervolgens evenwel verklaard dat hij de betreffende parkeerplaats kent maar dat hij daar toen niet is geweest en dat hij er ook niet voorbij is gereden, hetgeen in strijd is met het resultaat van de ritreconstructie. Daarna heeft de verdachte ten aanzien van verdere vragen gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. [67] Ook ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht. Tijdens de procedure in hoger beroep heeft de verdachte, opnieuw door de politie gehoord, verklaard dat hij niet op de parkeerplaats aan de Tweedweg is geweest. [68]
Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte evenwel verklaard dat hij niet meer weet of hij op de Tweedweg is geweest en of hij aldaar heeft stilgestaan, terwijl alles wat daar is gelegen (een café en een tankstation) dan gesloten is. [69]
Dat de verdachte geen duidelijke en eenduidige verklaring heeft kunnen gegeven voor zijn aanwezigheid op de parkeerplaats aan de Tweedweg en het gegeven dat hij op de parkeerplaats twee rondjes heeft gereden, klemt des te meer nu de verdachte van zijn route is afgeweken om naar deze parkeerplaats te rijden en aldaar vervolgens gedurende enkele minuten heeft stilgestaan, waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte welbewust en kennelijk met een bepaald doel naar de parkeerplaats is gereden.
Onder die omstandigheden ligt het naar het oordeel van het hof niet in de rede dat de verdachte – ondanks het tijdsverloop en ondanks de omstandigheid dat de verdachte als beroepschauffeur werkzaam was – zich niets meer zou kunnen herinneren over (de reden van) zijn aanwezigheid op de parkeerplaats. Dit geldt des te meer nu de rit van 26 januari 2011 voor de verdachte de laatste rit was voordat hij door de politie werd aangehouden.
Het hof acht niet geloofwaardig dat verdachte zich van het laatste gedeelte die rit niet kan herinneren dat en waarom hij over de parkeerplaats aan de Tweedweg is gereden, terwijl daar volgens zijn zeggen op dat moment alles gesloten was, en verdachte zich nog wel kan herinneren dat hij 7 kilometer verderop ter hoogte van Pernis bij een Shell tankstation is gestopt, de eerste die open was om daar volgens eigen zeggen een kop koffie te drinken en zijn rusttijd te nemen. [70]
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de reden van zijn aanwezigheid op de parkeerplaats aan de Tweedweg. Bij het ontbreken van een redelijke de redengevendheid ontzenuwende verklaring voor zijn aanwezigheid in de nabijheid van de plaats van de brand kort voorafgaand aan het tijdstip dat de brand is ontdekt, gaat het hof ervan uit dat de verdachte degene is geweest die opzettelijk brand heeft gesticht aan een op de autotrailer staande auto.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat, gelet op de aard van de brand, het tijdstip waarop de brand plaatsvond, de omstandigheid dat op het moment van het ontstaan van de brand de chauffeur en de bijrijder van de autotrailer in de cabine lagen te slapen en de omstandigheid dat in de directe nabijheid van de autotrailer andere vrachtauto’s stonden geparkeerd, gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de chauffeur en de bijrijder van de autotrailer te duchten was.
Mitsdien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor bewezen verklaard.
Brandstichting aan de autotrailer op de parkeerplaats te Hazeldonk (feit 4)
Het hof stelt voorop dat het ook voor wat betreft de brand aan de autotrailer op de parkeerplaats te Hazeldonk bij het vaststellen van de door de verdachte gereden route uit zal gaan van de ritreconstructie welke door de verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] is verricht op basis van de gegevens van de tachograaf uit de door de verdachte bestuurde vrachtauto. Zoals hiervoor reeds overwogen ziet het hof, anders dan door verdediging is betoogd, geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van het door de verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] verrichte onderzoek te twijfelen. Het hof voegt daaraan toe dat het resultaat van de ritreconstructie en de daarbij vermelde tijden bevestiging vinden in de beelden van beveiligingscamera’s ter plaatse. Volgens de ritreconstructie zou de verdachte omstreeks 21.10 uur vanaf de autosnelweg A1 naar een ontkoppelingsbedrijf op het bedrijventerrein aan de Belgische zijde van Hazeldonk zijn gereden, alwaar hij omstreeks 21.17 uur aan kwam. Dit wordt bevestigd door de beelden van een beveiligingscamera bij een rotonde aan de Belgische zijde van Hazeldonk, waarop is te zien dat de vrachtauto van de verdachte daar om 21.15 uur langsrijdt. Voorts zou de verdachte volgens de ritreconstructie omstreeks 21.20 uur bij het ontkoppelingsbedrijf zijn vertrokken en naar de grote parkeerplaats aan de Nederlandse zijde van Hazeldonk zijn gereden, alwaar hij omstreeks 21.26 uur aan kwam. Dit wordt bevestigd door de beelden van een beveiligingscamera bij een rotonde aan de Nederlandse zijde van Hazeldonk, waarop is te zien dat de vrachtauto van de verdachte daar om 21.24 uur langsrijdt. Het hof gaat dan ook uit van de juistheid van de op basis van de door de verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] verrichte ritreconstructie vastgestelde route van de verdachte in de omgeving van Hazeldonk.
Op grond van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de door de verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] verrichte ritreconstructie, in samenhang bezien met de via openbare bron ‘Google Maps’ geraadpleegde kaart van de omgeving van de parkeerplaats bij de grensovergang te Hazeldonk [71] welke ter zitting aan verdachte is getoond en met hem besproken, stelt het hof vast dat:
- de verdachte op 17 augustus 2010, komende vanuit België, vanaf de Belgische autosnelweg A1 naar een ontkoppelingsbedrijf op het bedrijventerrein aan de Belgische zijde van Hazeldonk is gereden, alwaar de verdachte gedurende enkele minuten heeft stilgestaan, kennelijk om aldaar een oplegger te ontkoppelen;
- de verdachte vervolgens naar de grote parkeerplaats [72] aan de Nederlandse zijde van Hazeldonk is gereden;
- de verdachte op de parkeerplaats tussen 21.26 en 21.34 uur – derhalve kort voor het tijdstip dat de brand aan de op de autotrailer staande auto is ontdekt, te weten omstreeks 21.40 uur – tweemaal gedurende een periode van drie respectievelijk vier minuten heeft stilgestaan. Tussen de twee stops heeft er op de parkeerplaats tweemaal een snelheidsregistratie plaatsgevonden, waarbij een totale geregistreerde afstand is afgelegd die ongeveer gelijk is aan die wanneer één keer rondgereden wordt over de parkeerplaats;
- de verdachte vervolgens vanaf ongeveer het middengedeelte van de parkeerplaats in de richting van de autosnelweg is gereden, waarna de verdachte naar het bedrijf in Etten-Leur is gereden.
Het hof acht de tijd die is gelegen tussen het tijdstip dat verdachte daar ter plaatse is en het ontdekken van de brand ook niet dusdanig lang dat kan worden uitgesloten dat verdachte de brand gesticht heeft. Daarbij neem het hof in aanmerking de verklaring van verbalisant [verbalisant 4] van de afdeling Forensische Opsporing van de politie, die heeft verklaard dat het soms voldoende is om een aansteker bij bepaalde onderdelen van een auto te houden. [73] Verbalisant [verbalisant 2] van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek heeft verklaard dat bijna alle moderne auto’s kunststof binnenspatschermen hebben en dat een brand hiervan zich langzaam ontwikkelt en pas na 5 of 10 minuten zichtbaar is. [74]
Voorts kan de verdachte in verband worden gebracht met een brandstichting gepleegd op 26 januari 2011 (feit 3), waarbij sprake is van een modus operandi die overeenkomt met het onderhavige feit. In beide gevallen is namelijk op een parkeerplaats vlakbij de autosnelweg op heimelijke wijze brand gesticht aan autotrailer die voor de nacht op de parkeerplaats stond geparkeerd, waarbij de brand is ontstaan aan een nieuwe auto die op de onderste laag van de autotrailer werd vervoerd.
Naar het oordeel van het hof levert het voorgaande het ernstige vermoeden op dat de verdachte degene is geweest die op de grote parkeerplaats aan de Nederlandse zijde van de grensovergang Hazeldonk aan de op de autotrailer staande auto opzettelijk brand heeft gesticht.
Het hof stelt vast dat de verdachte met betrekking tot zijn aanwezigheid op de parkeerplaats te Hazeldonk wisselend en op momenten aantoonbaar onjuist heeft verklaard.
Bij de politie heeft de verdachte met betrekking tot de brand te Hazeldonk gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. [75] Ook ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht. Tijdens de procedure in hoger beroep heeft de verdachte, opnieuw gehoord bij de politie, verklaard dat hij denkt dat hij de betreffende dag omstreeks 20.30 uur bij het bedrijf in Etten-Leur was [76] , hetgeen in strijd is met het resultaat van de ritreconstructie en de beelden van de beveiligingscamera’s ter plaatse, waaruit blijkt dat de verdachte pas omstreeks 21.34 uur van de grote parkeerplaats aan de Nederlandse zijde van Hazeldonk is vertrokken. Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij niet meer weet of hij toen op de grote parkeerplaats aan de Nederlandse zijde van Hazeldonk is geweest en aldaar heeft stilgestaan. Met betrekking tot de door hem gereden route heeft de verdachte ter terechtzitting van het hof verklaard dat, om vanaf het ontkoppelingsbedrijf op het bedrijventerrein aan de Belgische zijde van Hazeldonk terug naar de autosnelweg te rijden, via de Nederlandse zijde van Hazeldonk moet worden gereden. [77] Op basis van Google Maps kan evenwel worden vastgesteld dat de snelste en meest voor de hand liggende route vanaf het ontkoppelingsbedrijf terug naar de autosnelweg niet via de Nederlandse zijde van Hazeldonk voert nu dit geen doorgaande weg betreft.
Dat de verdachte geen duidelijke en eenduidige verklaring heeft kunnen geven voor zijn aanwezigheid op de grote parkeerplaats aan de Nederlandse zijde van de grensovergang Hazeldonk klemt des te meer nu de verdachte van zijn route is afgeweken om naar deze parkeerplaats te rijden en aldaar vervolgens tot tweemaal toe gedurende enkele minuten heeft stilgestaan, waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte welbewust en kennelijk met een bepaald doel naar de parkeerplaats is gereden. Onder die omstandigheden ligt het naar het oordeel van het hof niet in de rede dat de verdachte – ondanks het tijdsverloop en ondanks de omstandigheid dat de verdachte als beroepschauffeur werkzaam was – zich niets meer zou kunnen herinneren over (de reden van) zijn aanwezigheid op de parkeerplaats.
Bovendien ligt het naar het oordeel van het hof ook niet voor de hand om vanaf het ontkoppelingsbedrijf op het bedrijventerrein aan de Belgische zijde van Hazeldonk naar de grote parkeerplaats aan de Nederlandse zijde van Hazeldonk te rijden en aldaar gedurende korte tijd stil te staan nu de verdachte reeds daarvoor bij het ontkoppelingsbedrijf gedurende enige tijd had stilgestaan. Dit geldt des te meer nu de dienst van de verdachte na het ontkoppelen van zijn oplegger bij het ontkoppelingsbedrijf ten einde was en het terrein van zijn werkgever in Etten-Leur op ongeveer een half uur rijden van Hazeldonk is gelegen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de reden van zijn aanwezigheid op de grote parkeerplaats aan de Nederlandse zijde van de grensovergang Hazeldonk. Bij het ontbreken van een redelijke de redengevendheid ontzenuwende verklaring voor zijn aanwezigheid in de nabijheid van de plaats van de brand kort voorafgaand aan het tijdstip dat de brand is ontdekt, gaat het hof ervan uit dat de verdachte degene is geweest die opzettelijk brand heeft gesticht aan de op de autotrailer staande auto.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat, gelet op de aard van de brand, het tijdstip waarop de brand plaatsvond en de omstandigheid dat op het moment van het ontstaan van de brand in de directe nabijheid van de autotrailer andere vrachtauto’s stonden geparkeerd waarbij in ieder geval bij een vrachtauto de chauffeur in de cabine aanwezig was, gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de chauffeur van de andere vrachtauto te duchten was.
Mitsdien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor bewezen verklaard.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde levert telkens op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
en
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straf of maatregel

Strafoplegging
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie brandstichtingen terwijl daarvan telkens gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Op 17 augustus 2010 heeft de verdachte ’s avonds op een drukke parkeerplaats bij de grensovergang te Hazeldonk opzettelijk brand gesticht aan een auto die op een autotrailer stond. Als gevolg daarvan zijn de autotrailer en een groot deel van de daarop staande nieuwe auto’s geheel of gedeeltelijk verbrand. Ook een naast de autotrailer geparkeerd staande vrachtauto is als gevolg van de brandstichting verbrand. In de directe nabijheid van de autotransporter stonden ook nog andere vrachtauto’s geparkeerd die als gevolg van de brand gevaar hebben gelopen. In ieder geval in één van deze vrachtauto’s was de chauffeur in de cabine aanwezig. Hij is door anderen gewaarschuwd, waardoor hij zichzelf en zijn vrachtauto tijdig in veiligheid heeft kunnen brengen.
Op 26 januari 2011 heeft de verdachte ’s nachts allereerst op een drukke parkeerplaats aan de Tweedweg te Rotterdam andermaal opzettelijk brand gesticht aan een auto die op een autotrailer stond. Op het moment van de brand lagen de chauffeur en zijn bijrijder in de cabine van de autotrailer te slapen. Zij mogen van geluk spreken dat zij tijdig wakker zijn geworden en de brand hebben ontdekt, waardoor zij de cabine konden verlaten. Als gevolg van de brand zijn de autotrailer en een groot deel van de daarop staande nieuwe auto’s geheel of gedeeltelijk verbrand. In de directe nabijheid van de autotransporter stonden ook nog andere vrachtauto’s geparkeerd waarin chauffeurs in de cabine lagen te slapen waarbij de gordijnen van hun cabine gesloten waren. Zij zijn veelal door anderen gewaarschuwd voor de brand. In ieder geval één chauffeur heeft zijn vrachtauto moeten verplaatsen om te voorkomen dat deze ook in brand zou gaan.
Diezelfde nacht – nog geen vier uur later – heeft de verdachte nogmaals brand gesticht, ditmaal aan een autobus die bij een garage in de nabijheid van een woning te Zundert stond geparkeerd. Op dat moment lagen de twee bewoners in de woning te slapen. Ook zij mogen van geluk spreken dat zij tijdig door het alarm zijn gewekt en de brand hebben ontdekt, waardoor zij de brandweer hebben kunnen waarschuwen. De brandweer heeft voorkomen dat de brand zou overslaan naar de woning. Als gevolg van de brand zijn de autobus en de garage met de daarin opgeslagen goederen volledig verband. De aanbouw van de woning is als gevolg van de brand beschadigd geraakt. Blijkens de zich in het dossier bevindende slachtofferverklaring van een van de bewoners heeft de brand een grote impact gehad op hun leven.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij met de heimelijke wijze waarop hij telkens brand heeft gesticht de levens en de gezondheid van anderen ernstig in gevaar heeft gebracht. De gevolgen van een brandstichting zijn doorgaans niet te overzien omdat vuur zich onvoorspelbaar gedraagt. Er mag dan ook van geluk worden gesproken dat geen van de branden uiteindelijk tot dodelijke slachtoffers of gewonden heeft geleid. Wel hebben de feiten zeer aanzienlijke financiële schade tot gevolg gehad. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat brandstichtingen als in de onderhavige zaak aan de orde, zeker daar waar het een brand bij een woning betreft, leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Daar komt nog bij dat de verdachte heeft ontkend de ten laste gelegde feiten te hebben begaan en dat hij zich gedurende het onderzoek grotendeels heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Voorts heeft de verdachte geweigerd om zijn medewerking te verlenen aan een psychologisch en psychiatrisch onderzoek in het Pieter Baan Centrum, waardoor de deskundigen de vraag of bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens of een ziekelijke stoornis niet hebben kunnen beantwoorden.
Hoewel de verdachte hiermee heeft gekozen voor een processuele houding die hem volgens de wet toekomt, brengt dit met zich dat het hof geen enkel inzicht heeft kunnen verkrijgen in de achtergronden van de brandstichtingen, de beweegredenen van de verdachte en eventueel op de persoon van de verdachte betrekking hebbende factoren die op de strafmaat van invloed kunnen zijn. Dit klemt des te meer nu de verdachte zich aan drie brandstichtingen heeft schuldig gemaakt. Gelet hierop en gezien de eerdere veroordeling voor een brandstichting op 3 september 2010, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte zich opnieuw aan brandstichting schuldig zal maken. Dit leidt er toe dat het hof bij het bepalen van de op te leggen straf uitdrukkelijk zoekt naar een modaliteit waardoor de maatschappij tegen de verdachte wordt beschermd.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor langere duur met zich brengt als enige passende straf kan worden beschouwd en dat niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die door de verdachte in voorarrest is doorgebracht, zoals door de verdediging is verzocht. In het tijdsverloop en hetgeen door de verdediging omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht ziet het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Een en ander in aanmerking genomen acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren passend en geboden.
Het hof komt tot een gevangenisstraf voor een langere duur dan de rechtbank omdat het hof van oordeel is dat met de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en het belang van de beveiliging van de maatschappij onvoldoende tot uitdrukking wordt gebracht. Anderzijds komt het hof tot een lagere gevangenisstraf dan door de advocaat-generaal is gevorderd omdat het hof, anders dan de advocaat-generaal bij de formulering van zijn strafeis tot uitgangspunt heeft genomen, verdachte zal vrijspreken van de onder 2 ten laste gelegde brandstichting te Oudenbosch.
Beroep op vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering
De verdediging heeft nog verzocht dat het hof in het kader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering bij het bepalen van de strafmaat rekening zal houden met de wijze waarop de verdachte door de politie is aangehouden. Volgens de verdediging blijkt uit het dossier dat bij de aanhouding van de verdachte het nodige geweld is toegepast, terwijl niet is gebleken dat dit noodzakelijk was.
Het hof volgt de verdediging hierin niet. In hoger beroep is door de verbalisanten van de politie die betrokken waren bij de aanhouding van de verdachte middels aanvullende proces-verbaal gerelateerd over de reden en de mate van het toegepaste geweld. [78] Hieruit volgt dat de verdachte op het moment van zijn aanhouding in zijn auto was gezeten en zijn autogordel droeg en dat de benen van de verdachte onder het stuur van de auto weinig ruimte hadden. Door de verbalisanten is op luide toon tegen de verdachte gezegd dat hij was aangehouden. Vervolgens is meerdere malen op luide toon tegen de verdachte gezegd dat hij uit zijn auto moest komen en dat hij moest meewerken. Volgens de verbalisanten maakte de verdachte geen aanstalten om uit zijn auto te stappen. Vervolgens heeft een van de verbalisanten de autogordel van de verdachte losgemaakt en is de verdachte daarop nogmaals meerdere keren gezegd dat hij uit de auto moest komen. De verdachte gaf hieraan echter geen gehoor en bleef passief in zijn auto zitten. Vervolgens is de verdachte door twee andere verbalisanten aan zijn pols en aan zijn kleding uit de auto getrokken en buiten de auto naar de grond gebracht en op zijn buik op de grond afgeboeid. Het hof ziet geen aanleiding om aan de juistheid van het relaas van de verbalisanten te twijfelen. Gelet op de niet-meewerkende houding van de verdachte en de omstandigheden waaronder de aanhouding is verricht, kan het handelen van de verbalisanten en het toegepaste geweld naar het oordeel van het hof als noodzakelijk en proportioneel worden beschouwd, zodat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de duur van de gevangenisstraf te matigen.

Beslag

De hierna volledig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven aansteker, blijkens het dossier aan de verdachte toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het bewezen verklaarde met behulp van deze aansteker is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Ten aanzien van de hierna volledig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven tachograafschijven, ritgegevens en dagstaten zal de teruggave aan [bedrijf] worden gelast, zijnde degene die op grond van het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende van de voorwerpen kan worden aangemerkt. Ten aanzien van de overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]

De benadeelde partij [aangever 1] heeft in eerste aanleg ter zake van feit 1 een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 159.195,70, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit een bedrag van € 158.695,70 aan materiële schade en een bedrag van € 500,- aan immateriële schade.
Bij vonnis waarvan beroep is deze vordering volledig toegewezen. De vordering duurt van rechtswege voort in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [aangever 1] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden zoals door de benadeelde partij is gevorderd. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. Anders dan door de verdediging is betoogd, acht het hof de vordering niet van zodanige aard dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Naar het oordeel van het hof is de vordering, mede gelet op de bij het voegingsformulier gevoegde bijlagen, voldoende onderbouwd. De omvang van de schade is als zodanig ook niet door de verdediging betwist. Mitsdien is de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] volledig toewijsbaar.
Het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2011, zijnde de dag waarop het strafbare feit waardoor de schade is veroorzaakt heeft plaatsgevonden, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte voorts verwijzen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. Het hof begroot deze kosten tot op heden op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht

Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte – ter meerdere zekerheid van de betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partij [aangever 1] – de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht telkens aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder 4 en 5 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te weten voor wat betreft het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart
niet bewezendat de verdachte het
onder 2 ten laste gelegdeheeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen
bewezendat de verdachte het
onder 1, 3 en 4 ten laste gelegdeheeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp:
- een aansteker, kleur rood (452495).
Gelast de
teruggave aan [bedrijf]van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
- drie tachograafschijven (454426);
- een bon met uitdraai van ritgegevens (454427);
- vijf dagstaten [bedrijf] (454429).
Gelast de
teruggave aan verdachtevan de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
- een jas, kleur blauw (452488);
- een trui, kleur zwart (452489);
- een broek met leren riem (452490);
- een blouse, kleur grijs (452491);
- schoeisel, kleur zwart (452492);
- een horloge, kleur grijs (452493);
- twee sokken, kleur zwart (452494);
- drie pasfoto's (454413);
- twee kassabonnen (454414);
- een mobiele telefoon, merk Nokia, kleur grijs (460455);
- een poststuk (460459).
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [aangever 1]ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 159.195,70 (honderdnegenenvijftigduizend honderdvijfennegentig euro en zeventig cent)bestaande uit € 158.695,70 (honderdachtenvijftigduizend zeshonderdvijfennegentig euro en zeventig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de
wettelijke rentevanaf 26 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken
kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de
verplichtingop om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 1], een bedrag te betalen van
€ 159.195,70 (honderdnegenenvijftigduizend honderdvijfennegentig euro en zeventig cent)bestaande uit € 158.695,70 (honderdachtenvijftigduizend zeshonderdvijfennegentig euro en zeventig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. K. van der Meijde, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. R.R. Everaars-Katerberg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. F. Gerritsen, griffier,
en op 17 juni 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Voor zover hierna in de voetnoten wordt verwezen naar bijlagen, zijn deze afkomstig uit het dossier van Regiopolitie Midden en West Brabant, Districtsrecherche Bergen op Zoom, proces-verbaalnummer 2011018669, sluitingsdatum 26 juni 2011. Het bijlagenummer is in dit dossier telkens weergegeven rechts bovenaan de pagina.
2.Ambtsedig proces-verbaal van aangifte van 27 januari 2011, bijlage 10.1, inhoudende de verklaring van aangever [aangever 1].
3.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige van 3 februari 2011, bijlage 10.3, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1].
4.Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 30 januari 2011, bijlage 10.60, inhoudende het relaas van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3].
5.Proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, van 1 oktober 2013, inhoudende de verklaring van getuige [verbalisant 2].
6.Proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, van 1 oktober 2013, inhoudende de verklaring van getuige [verbalisant 3].
7.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige van 27 januari 2011, bijlage 8.2, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2].
8.Proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, van 1 oktober 2013, inhoudende de verklaring van de getuige [verbalisant 4].
9.Proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, van 22 oktober 2013, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 3].
10.Proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, van 24 mei 2013, inhoudende de verklaring van getuige [aangever 1].
11.Proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, van 1 oktober 2013, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 4].
12.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte van 27 januari 2011, bijlage 11.2, inhoudende de verklaring van de verdachte [verdachte].
13.Ambtsedige processen-verbaal van 27 januari 2011 en 7 februari 2011 met bijbehorend activiteitenjournaals, bijlage 10.21 en bijlage 10.22, inhoudende het relaas van de leden van het observatieteam van de politie. Ten behoeve van de leesbaarheid zijn de waarnemingen van de observanten weergegeven in de twee activiteitenjournaals in chronologische volgorde geplaatst.
14.Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 27 januari 2011, (de tweede) bijlage 10.9, inhoudende het relaas van de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6].
15.Ambtsedig proces-verbaal van aangifte van 17 maart 2011, bijlage 9.1, inhoudende de verklaring van aangever [aangever 2].
16.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige van 26 januari 2011, bijlage 9.3, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 5].
17.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige van 17 maart 2011, bijlage 9.6, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 6].
18.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige van 2 maart 2011, bijlage 9.7, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 7].
19.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige van 27 januari 2011, bijlage 9.4, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 8].
20.Ambtsedig proces-verbaal relaterende een technisch onderzoek in verband met een vermoedelijke brandstichting van 9 februari 2011, bijlage 9.21, inhoudende het relaas van de verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 4].
21.Proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, van 22 oktober 2013, inhoudende de verklaring van de getuige [verbalisant 7].
22.Proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, van 1 oktober 2013, inhoudende de verklaring van de getuige [verbalisant 4].
23.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige van 27 januari 2011, bijlage 8.2, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2].
24.Proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, van 22 oktober 2013, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 3].
25.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige van 28 januari 2011, bijlage 10.5, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 9].
26.Ambtsedig proces-verbaal van tachograafschijf- en data onderzoek van 3 mei 2011, bijlage 12.28, inhoudende het relaas van de verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12].
27.Ambtsedig proces-verbaal van aangifte van 23 augustus 2010, bijlage 14.1, inhoudende de verklaring van aangever [aangever 3].
28.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige van 17 augustus 2010, bijlage 14.2, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 10].
29.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige van 31 augustus 2010, bijlage 14.5, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 11].
30.Proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, van 3 mei 2013, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 11].
31.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige van 19 december 2010, bijlage 15.2, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 12].
32.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige van 18 augustus 2010, bijlage 14.4, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 13].
33.Ambtsedig proces-verbaal van sporenonderzoek van 18 augustus 2010, bijlage 14.15, inhoudende het relaas van de verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9].
34.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige van 27 januari 2011, bijlage 8.2, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2].
35.Proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, van 1 oktober 2013, inhoudende de verklaring van de getuige [verbalisant 4].
36.Proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, van 22 oktober 2013, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 3].
37.Een geschrift, te weten een verslag van een verhoor van de verdachte bij de politie op 22 januari 2013, dossierpagina’s 137 tot en met 139 van het ambtelijk verslag ‘vervolgonderzoek’ van 29 januari 2013, inhoudende de verklaring van de verdachte [verdachte].
38.Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 28 februari 2011, bijlage 14.12, inhoudende het relaas van de verbalisant [verbalisant 10].
39.Een geschrift, te weten een dagstaat van [bedrijf] van 18 augustus 2010, bijlage 14.14A.
40.Ambtsedig proces-verbaal van tachograafschijf- en data onderzoek van 3 mei 2011, bijlage 12.28, inhoudende het relaas van de verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12].
41.Een rechtshulpverzoek d.d. 21 januari 2011 van de onderzoeksrechter bij de rechtbank te Antwerpen (België), gericht aan de officier van justitie bij het IRC Zuid te Veldhoven, bijlage 12.2.
42.Ambtsedig proces-verbaal ‘Aanvraag bevel onderzoek van stelselmatige observatie ex artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering’ van 28 januari 2011, bijlage 13.2; bevel grensoverschrijdende stelselmatige observatie van 25 januari 2011 van de officier van justitie mr. G. Oosterveld.
43.Ambtsedig proces-verbaal ‘Onderzoek brandstichtingen VLAM’ van 26 juni 2011, bijlage 4 (in het bijzonder het hoofdstuk ‘Ontstaan verdenking verdachte [verdachte]’ op pagina’s 62 en 63 van het proces-verbaal); ambtsedig proces-verbaal van aanhouding verdachte van 26 januari 2011, bijlage 5.1.
44.Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2013, dossierpagina’s 20 tot en met 22 van het ambtelijk verslag ‘vervolgonderzoek’ van 29 januari 2013, inhoudende het relaas van de verbalisant [verbalisant 13].
45.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige van 3 februari 2011, bijlage 10.3, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1].
46.Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2013, dossierpagina’s 20 tot en met 22 van het ambtelijk verslag ‘vervolgonderzoek’ van 29 januari 2013, inhoudende het relaas van de verbalisant [verbalisant 13].
47.Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 25 januari 2013, dossierpagina’s 117 en 118 van het ambtelijk verslag ‘vervolgonderzoek’ van 29 januari 2013, inhoudende het relaas van de verbalisant [verbalisant 13].
48.Zie: https://maps.google.nl.
49.Dat de brandgang doodlopend is volgt uit het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 1 februari 2011, bijlage 10.36, inhoudende het relaas van de verbalisanten [verbalisant 14] en [verbalisant 15].
50.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte van 27 januari 2011, bijlage 11.2, inhoudende de verklaring van de verdachte [verdachte].
51.Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 7 februari 2011, bijlage 11.7, inhoudende de verklaring van de verdachte [verdachte].
52.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte van 22 januari 2013, dossierpagina’s 137 tot en met 139 van het ambtelijk verslag ‘vervolgonderzoek’ van 29 januari 2013, inhoudende de verklaring van de verdachte [verdachte]; verklaring van de verdachte [verdachte], afgelegd op de terechtzitting van het hof van 20 mei 2014.
53.Verklaring van de verdachte [verdachte], afgelegd op de terechtzitting van het hof van 20 mei 2014
54.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige van 8 februari 2011, bijlage 10.65 (in het bijzonder blad 13 van het proces-verbaal), inhoudende de verklaring van getuige [getuige 14].
55.Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 14 februari 2011, bijlage 10.45, inhoudende het relaas van de verbalisant [verbalisant 1].
56.Ambtsedige processen-verbaal van 27 januari 2011, 7 februari 2011 en 28 februari 2011 met bijbehorende activiteitenjournaals, bijlage 10.21, bijlage 10.22 en bijlage 10.23, inhoudende het relaas van de leden van het observatieteam van de politie.
57.Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 1 februari 2011, bijlage 10.36, inhoudende het relaas van de verbalisanten [verbalisant 14] en [verbalisant 15].
58.Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2011, bijlage 9.18, inhoudende het relaas van de verbalisant [verbalisant 13].
59.Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 19 november 2013 (‘uitwerking track & trace gegevens’), inhoudende het relaas van de verbalisant [verbalisant 16]. Dit proces-verbaal is los gevoegd in het dossier.
60.Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2011, bijlage 9.18, inhoudende het relaas van de verbalisant [verbalisant 13]
61.Ambtsedig proces-verbaal van tachograafschijf- en data onderzoek van 3 mei 2011, bijlage 12.28, inhoudende het relaas van de verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12].
62.Zie: https://maps.google.nl.
63.Ambtsedige processen-verbaal sporenonderzoek van 30 januari 2011 en 2 februari 2011, bijlagen 10.63 en 10.64, inhoudende het relaas van de verbalisant [verbalisant 2].
64.Proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, van 1 oktober 2013, inhoudende de verklaring van getuige [verbalisant 4].
65.Proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, van 1 oktober 2013, inhoudende de verklaring van getuige [verbalisant 2].
66.Zie in het bijzonder de ambtsedige processen-verbaal van verhoor verdachte van 4 maart 2011, bijlagen 11.8 en 11.9, inhoudende de verklaring van de verdachte [verdachte].
67.Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 27 juni 2011, bijlage 11.11, inhoudende de verklaring van de verdachte [verdachte].
68.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte van 22 januari 2013, dossierpagina’s 137 tot en met 139 van het ambtelijk verslag ‘vervolgonderzoek’ van 29 januari 2013, inhoudende de verklaring van de verdachte [verdachte].
69.Verklaring van de verdachte [verdachte], afgelegd op de terechtzitting van het hof van 20 mei 2014.
70.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte van 22 januari 2013, dossierpagina’s 137 tot en met 139 van het ambtelijk verslag ‘vervolgonderzoek’ van 29 januari 2013, inhoudende de verklaring van de verdachte [verdachte].
71.Zie: https://maps.google.nl.
72.De exacte locatie van de grote parkeerplaats aan de Nederlandse zijde van de grensovergang Hazeldonk is weergegeven op een fotografisch bovenaanzicht, welke als bijlage 4 is gevoegd bij het ambtsedig proces-verbaal van tachograafschijf- en data onderzoek van 3 mei 2013 van de verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12], bijlage 12.28.
73.Proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, van 1 oktober 2013, inhoudende de verklaring van getuige [verbalisant 4].
74.Proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, van 1 oktober 2013, inhoudende de verklaring van getuige [verbalisant 2].
75.Zie in het bijzonder het ambtsedige proces-verbaal van verhoor verdachte van 4 maart 2011, bijlage 11.9, inhoudende de verklaring van de verdachte [verdachte].
76.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte van 22 januari 2013, dossierpagina’s 137 tot en met 139 van het ambtelijk verslag ‘vervolgonderzoek’ van 29 januari 2013, inhoudende de verklaring van de verdachte [verdachte].
77.Verklaring van de verdachte [verdachte], afgelegd op de terechtzitting van het hof van 20 mei 2014.
78.Zie: ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 9 juli 2013 van de verbalisanten [verbalisant 17] en [verbalisant 5]; ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 26 augustus 2013 van verbalisant [verbalisant 6]; ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 4 april 2013 van verbalisant [verbalisant 18].