In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, voor medeplegen van afpersing. In hoger beroep heeft de verdachte vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde, namelijk het medeplegen van een gewapende overval op een winkel. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte tijdens de overval, waardoor de verdachte van het primair ten laste gelegde is vrijgesproken.
Het hof heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte medeplichtig was aan de afpersing. De medeverdachte heeft de overval gepleegd, waarbij de verdachte informatie had verstrekt die hem hielp bij het plegen van het delict. Het hof heeft de rol van de verdachte als ondersteunend beschouwd, maar heeft ook de ernst van het feit in acht genomen, vooral gezien de impact op de slachtoffers, waaronder een jong meisje.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder haar kwetsbaarheid en het feit dat zij niet eerder was veroordeeld. Het hof heeft besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden op te leggen, samen met een taakstraf van 240 uren. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.