ECLI:NL:GHSHE:2014:1760

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
20-000013-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op winkel met afpersing en vrijspraak medeplegen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor medeplegen van afpersing en kreeg een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd. In hoger beroep heeft de verdachte zijn hoger beroep ingetrokken, maar de officier van justitie heeft het vonnis bestreden en een zwaardere straf geëist. Het hof heeft het beroep van de verdachte op vrijspraak voor het medeplegen van de afpersing gehonoreerd, omdat niet bewezen kon worden dat hij samen met een medeverdachte heeft samengewerkt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 juni 2013 in Reusel een gewapende overval heeft gepleegd op een winkel, waarbij hij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gebruikt om de slachtoffers te bedreigen. De rechtbank heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op drie jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000013-14
Uitspraak : 11 juni 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2013, parketnummer 01-839711-13, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot herroeping van een voorwaardelijke invrijheidstelling, v.i.zaaknummer 99-000075-49, in de strafzaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Roermond te Roermond.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van medeplegen van afpersing veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen.
Verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Verdachte heeft het door hem ingestelde hoger beroep weer ingetrokken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd en evenmin dat verdachte een BB-gun op aangeefster [slachtoffer 1] heeft gericht en dat verdachte in zoverre van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Ter zake van de op te leggen straf heeft de raadsvrouw een strafmaatverweer gevoerd. Ter zake van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechter in eerste aanleg.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juni 2013 te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan firma ‘[winkel]’, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (geboren [geboortedatum]) en/of [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
hij op of omstreeks 12 juni 2013 te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan firma ‘[winkel]’, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of diens mededader(s)
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben voorgehouden en/of dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben gericht en/of
- daarbij die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] (dwingend) heeft/hebben toegevoegd de woorden “dit is een overval, allemaal naar achteren” en/of “ik moet geld hebben” en/of “blijf in het magazijn en bel geen politie”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 juni 2013 te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan firma ‘[winkel]’, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft voorgehouden en
- daarbij die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] (dwingend) heeft toegevoegd de woorden “dit is een overval, allemaal naar achteren” en “ik moet geld hebben” en “blijf in het magazijn en bel geen politie”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op een bewuste en nauwe wijze hebben samengewerkt. Gebleken is dat [medeverdachte] voorafgaand aan de overval aan verdachte informatie heeft verstrekt. Ten tijde van de overval was zij aanwezig doch heeft zij geen rol gespeeld. Zij heeft, toen verdachte haar vragen stelde over het geld, niets gezegd en heeft ook niet met hem samengewerkt. Gebleken is voorts dat verdachte de buit niet met haar heeft gedeeld.
Op grond van het voorgaande acht het hof dan ook niet bewezen dat verdachte nauw en bewust met [medeverdachte] heeft samengewerkt zodat niet gesproken kan worden van het tezamen en in vereniging plegen van de overval.
Tevens is het hof met de raadsvrouw van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte het wapen daadwerkelijk heeft gericht op een of meer van de in de tenlastelegging genoemde personen. Mitsdien zal verdachte in zoverre van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Afpersing.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
Verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing en is te beschouwen als initiatiefnemer van dit misdrijf. Hij is, na informatie te hebben gekregen van medeverdachte [medeverdachte] en na een zorgvuldige voorbereiding, op 12 juni 2013 naar de winkel [winkel] te Reusel gegaan met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Tevens droeg hij een bivakmuts. In de winkel waren meerdere klanten aanwezig, waaronder een meisje van acht jaar oud. Verdachte heeft de klanten het op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorgehouden, waarna hij hen opdroeg naar het magazijn te gaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als het onderhavige ook lange tijd nadien nog kunnen kampen met gevoelens van onveiligheid. Het hof rekent verdachte zijn handelen zwaar aan, vooral nu er een jong slachtoffer bij betrokken was. Verdachte heeft zich op geen enkel moment bekommerd om de gevoelens en het welzijn van de slachtoffers en heeft slechts oog gehad voor zijn persoonlijk gewin.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met de zich in het dossier bevindende rapporten die omtrent de persoon van verdachte zijn opgemaakt.
Uit het rapport Psychologisch onderzoek pro justitia betreffende verdachte d.d. 31 oktober 2013, opgemaakt door drs. M.H.C.C. Nieuwhof, klinisch psycholoog, onder supervisie van drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, blijkt dat volgens de rapporteurs weliswaar sprake is geweest van enige doorwerking van de bij de verdachte aanwezige stoornis in het delict, doch dat verdachte op rationeel niveau goed doordrongen was van de wederrechtelijkheid van zijn handelen en dat hij dit besef naast zich heeft neergelegd. Geadviseerd wordt om verdachte volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen. Het hof neemt deze conclusie over.
Bij de straftoemeting heeft het hof voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
28 maart 2014, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor onder meer vermogensdelicten. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden om zich opnieuw aan een ernstig strafbaar feit schuldig te maken. Het hof rekent het verdachte bovendien aan dat hij het onderhavige feit heeft gepleegd binnen de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een eerder opgelegde gevangenisstraf.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Enerzijds kan niet worden volstaan met een straf als door de rechtbank opgelegd omdat daarin de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt en omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt dat verdachte reeds eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Anderzijds zal het hof niet een straf als gevorderd door de advocaat-generaal opleggen, omdat de hierna te noemen straf naar het oordeel van het hof voldoende recht doet aan de ernst van het gepleegde feit.
Een en ander in aanmerking genomen acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van
3
jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Bij vonnis van de rechtbank Maastricht van 3 september 2010 (parketnummer
03-702711-10) is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden. Voorts is de verdachte bij arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van
12 november 2010 (parketnummer 20-000974-10) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Op 4 juli 2012 is de verdachte op grond van de wettelijke regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich gedurende een proeftijd van 430 dagen niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder een aantal bijzondere voorwaarden.
Op 7 november 2013 heeft de officier van justitie in het arrondissement Limburg een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend op grond dat verdachte zich niet aan de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde heeft gehouden. De vordering strekt tot herroeping van de resterende periode van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 430 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof stelt het volgende voorop. Uit het verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 maart 2014 is gebleken dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling reeds onherroepelijk is toegewezen op grond van overtreding van de bijzondere voorwaarden. Het hof ziet hierin echter geen beletsel om de vordering toe te wijzen op grond van overtreding van de algemene voorwaarde dat verdachte binnen de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit.
Nu is gebleken dat verdachte zich gedurende de proeftijd van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling heeft schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, zal het hof de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen en bepalen dat het gedeelte van de gevangenisstraffen dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog moeten worden ondergaan. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof de beslissing van de rechtbank op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal bevestigen. De advocaat-generaal heeft daarmee gevorderd dat last wordt gegeven tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 420 dagen. Het hof zal deze vordering toewijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 15g, 15i, 15j, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toede vordering van de officier van justitie in het arrondissement Limburg van 7 november 2013 tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, betrekking hebbende op de bij vonnis van de rechtbank Maastricht van 3 september 2010 (parketnummer 03-702711-10) en de bij arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 12 november 2010 (parketnummer 20-000974-10) opgelegde gevangenisstraffen, in zoverre dat wordt bepaald dat het gedeelte van de gevangenisstraffen dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 420 dagen, alsnog moet worden ondergaan.
Aldus gewezen door
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. J.A. van Zon, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en op 11 juni 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.A. van Zon is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.