ECLI:NL:GHSHE:2014:1723

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
10 juni 2014
Zaaknummer
HD 200.106.112_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaardering van afspraken over vakantiedagen bij beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van Brasserie Monopole B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de bewijswaardering van een mondelinge afspraak over het opnemen van vakantiedagen door de geïntimeerde, [de man], bij het einde van zijn arbeidsovereenkomst. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen op 19 maart 2013, waarin Monopole werd toegelaten te bewijzen dat er een afspraak was gemaakt over het opnemen van openstaande uren.

Tijdens de procedure heeft Monopole getuigen gehoord, waaronder de statutair directeur en de bedrijfsleider, die bevestigden dat de geïntimeerde had ingestemd met het opnemen van zijn openstaande uren. De geïntimeerde daarentegen stelde dat er geen afspraak was gemaakt en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat het gesprek enkel over zijn openstaande vakantie-uren ging. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen van Monopole als geloofwaardiger beoordeeld dan die van de geïntimeerde.

Uiteindelijk concludeert het hof dat Monopole is geslaagd in de bewijslevering. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de geïntimeerde af. Tevens wordt de geïntimeerde veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. De kosten worden gedetailleerd opgesomd, inclusief de wettelijke rente die verschuldigd is vanaf de datum van de uitspraak tot aan de dag van voldoening.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.106.112/01
arrest van 10 juni 2014
in de zaak van
Brasserie Monopole [vestigingsnaam] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. A.L. van den Bergh te Maastricht,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.H.J. van der Heijden te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 19 maart 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht onder zaaknummer 448166 CV EXPL 11-4612 gewezen vonnis van 4 april 2012.

6.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 19 maart 2013;
- het proces-verbaal van de enquête van 24 juni 2013;
- het proces-verbaal van de contra-enquête van 9 oktober 2013;
- het proces-verbaal van de voortzetting van de contra-enquête van 15 januari 2014;
  • de memorie na enquête en contra-enquête van Monopole met vier producties (genummerd 7 tot en met 10);
  • de antwoordmemorie na enquête en contra-enquête van [geïntimeerde].
Partijen hebben arrest gevraagd.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Bij genoemd tussenarrest is Monopole toegelaten te bewijzen dat partijen mondeling hebben afgesproken dat [geïntimeerde] in de periode van 24 januari 2011 tot en met 10 februari 2011 het door [geïntimeerde] in 2010 opgebouwde maar in dat jaar niet genoten of betaalde saldo van 114 over- en verlofuren volledig zou opnemen. Monopole heeft als getuigen doen horen dhr. [statutair directeur Monopole] (statutair directeur van Monopole), de heer [bedrijfsleider Monopole] (bedrijfsleider) en mevrouw [medewerker accountantskantoor] (de bij een accountantskantoor in dienst zijnde administrateur van Monopole). In contra-enquête zijn [geïntimeerde] en zijn levenspartner, mevrouw [levenspartner van geintimeerde], en de heer [voormalige collega van geintimeerde], een voormalig collega van [geïntimeerde] als getuigen gehoord.
7.2.
De verklaring van de getuige [statutair directeur Monopole] komt erop neer dat hij tijdens een gesprek - dat ging over het eindigen van het contract van [geïntimeerde] - op maandag 24 januari 2011 heeft voorgesteld dat [geïntimeerde] de openstaande uren zou opnemen en dat [geïntimeerde] daarmee heeft ingestemd. De getuige [statutair directeur Monopole] is statutair directeur van Monopole, die belast is met het leveren van bewijs, en derhalve partijgetuige. De door hem als getuige afgelegde verklaring kan daarom alleen bewijs in het voordeel van Monopole opleveren, indien aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het zijn verklaring voldoende geloofwaardig maakt. Het hof is van oordeel dat daarvan sprake is. Immers, zowel de getuige [bedrijfsleider Monopole] als de getuige [medewerker accountantskantoor] hebben die verklaring bevestigd. Ook zij hebben verklaard dat het voorstel is gedaan aan [geïntimeerde] om de openstaande uren op te nemen en dat [geïntimeerde] daar met instemming op heeft gereageerd.
7.3
In contra-enquête heeft [geïntimeerde] verklaard dat hij in de veronderstelling was dat het gesprek zou gaan over de nog openstaande vakantie-uren van 2010. Pas tijdens het gesprek is hem verteld dat het contract niet werd verlengd en dat het niet de bedoeling was dat hij zou uitwerken tot de einddatum. Een afspraak over de openstaande uren is volgens [geïntimeerde] niet gemaakt. Volgens [geïntimeerde] zijn die openstaande uren helemaal niet meer ter sprake geweest. Het hof acht deze verklaring minder geloofwaardig dan de verklaringen van [statutair directeur Monopole], [bedrijfsleider Monopole] en [medewerker accountantskantoor]. De getuigen [levenspartner van geintimeerde] en [voormalige collega van geintimeerde] zijn niet bij het gesprek aanwezig geweest, zodat zij niet uit eigen wetenschap kunnen verklaring over de inhoud van het gesprek. Daarbij komt nog het volgende. [geïntimeerde] heeft voorts verklaard dat het bewuste gesprek niet op maandag 24 januari 2011, maar een dag eerder, op zondag 23 januari 2011, heeft plaatsgevonden. Volgens [geïntimeerde] kunnen de verklaringen van [statutair directeur Monopole], [bedrijfsleider Monopole] en [medewerker accountantskantoor] daarom niet juist zijn. [geïntimeerde] tracht ondersteuning te vinden voor de juistheid van zijn verklaring over de dag waarop het gesprek heeft plaatsgevonden, door te verwijzen naar hetgeen de getuigen [levenspartner van geintimeerde] en [voormalige collega van geintimeerde] daarover hebben verklaard. Zowel [levenspartner van geintimeerde] als [voormalige collega van geintimeerde] hebben stellig verklaard dat zij op zondag 23 januari 2011 van [geïntimeerde] hebben gehoord dat zijn dienstverband met Monopole zou eindigen. Het hof acht die verklaringen onvoldoende geloofwaardig, mede gelet op de door Monopole overgelegde werkbriefjes van [voormalige collega van geintimeerde] in samenhang met het overgelegde rooster, de omzetgegevens en de kassabonnen, waaruit valt af te leiden, in tegenstelling tot hetgeen hij heeft verklaard, dat hij op die dag niet heeft gewerkt. [geïntimeerde] heeft weliswaar betoogd dat deze stukken ook niet alles zeggen, maar niet dat de betreffende stukken op zich beschouwd onjuist zijn.
7.4.
Het hof komt tot de slotsom dat Monopole is geslaagd in de bewijslevering. Bij deze stand van zaken komt het hof niet toe aan het aanbod van Monopole om nog een getuige ([getuige]) te doen horen. Diens schriftelijke verklaring behoeft geen nadere bespreking.
7.5.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog dienen te worden afgewezen. Het hof zal het bestreden vonnis dus vernietigen en [geïntimeerde] veroordelen in de kosten van beide instanties. De eventuele kosten voor de aanwezigheid van de getuige [medewerker accountantskantoor] zullen voor rekening van Monopole blijven nu de getuige ontkennend heeft geantwoord op de vraag van de raadsheer-commissaris of zij kosten heeft gemaakt.

8.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Monopole worden begroot in eerste aanleg op nihil voor verschotten en op € 375,- aan salaris gemachtigde en in hoger beroep op € 749,17 aan verschotten en op € 2.528,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, M.G.W.M. Stienissen en M. van Ham en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 juni 2014.