ECLI:NL:GHSHE:2014:1702

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 mei 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
HV 200.145.012_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de schuldsaneringsregeling na hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, hebben appellanten, [de man] en [de vrouw], hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin hun verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling was afgewezen. De mondelinge behandeling in hoger beroep vond plaats op 7 mei 2014, waarbij de appellanten werden bijgestaan door hun advocaat, mr. J.H. Smeets. De rechtbank had in haar vonnis van 1 april 2014 geoordeeld dat niet voldoende aannemelijk was dat de appellanten te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoek. De rechtbank had daarbij onder andere gewezen op de onduidelijkheid over de totale schuldenlast en de passieve houding van de appellanten tijdens de eerdere zitting.

In hoger beroep hebben [de man] en [de vrouw] echter nieuwe informatie gepresenteerd, waaronder de verkoop van hun woning voor € 51.000,00 en de opzegging van de huur van de standplaats van hun caravan. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten nu voldoende inzicht hebben gegeven in hun financiële situatie en dat de totale schuldenlast naar verwachting zal dalen. Het hof oordeelde dat de appellanten, nu zij ook stappen ondernemen om hun financiële situatie te verbeteren, voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de toekomst aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling kunnen voldoen.

Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de schuldsaneringsregeling alsnog toegewezen aan [de man] en [de vrouw]. De griffier van het hof is opgedragen om de rechtbank Limburg te informeren over deze uitspraak, zodat er een rechter-commissaris en bewindvoerder kunnen worden benoemd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 15 mei 2014
Zaaknummer: HV 200.145.012/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/186518 FT RK 13/1324 en C/03/186520 FT RK 13/1325
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
en
[de vrouw],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [de man] respectievelijk [de vrouw],
advocaat: mr. J.H. Smeets.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 april 2014, hebben appellanten ieder voor zich verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
2.2.
De mondelinge behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 7 mei 2014.
Bij die gelegenheid zijn [de man] en [de vrouw] gehoord, bijgestaan door mr. Smeets.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 maart 2014;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [de man] en [de vrouw] d.d. 28 april 2014.

3.De beoordeling

3.1.
[de man] en [de vrouw] hebben de rechtbank verzocht om ten aanzien van ieder van hen de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van beiden blijkt een totale schuldenlast van € 192.982,93. Daaronder bevinden zich een schuld aan ASR Hypotheken van € 135.000,00 en een schuld aan de DSB Bank van € 39.578,64. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat niet alle schuldeisers akkoord zijn gegaan met het aangeboden percentage.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verzoeken van [de man] en [de vrouw] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b en c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [de man] en [de vrouw] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest en dat [de man] en [de vrouw] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen kunnen nakomen en zich zullen kunnen inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“De rechtbank is van oordeel dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van de schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw zijn geweest. Daarbij is gebleken dat de schuldenlast niet vaststaat nu het huis nog niet is verkocht en niet bekend is of de huur van de standplaats van de caravan is opgezegd. Voorts zijn verzoekers van mening dat de schuld van DSB is overgenomen door ASR en de vordering van de DSB derhalve ten onrechte op de lijst van schuldeisers terecht is gekomen. Ter zitting is naar voren gekomen dat verzoekers zeer onwetend zijn ten aanzien van het ontstaan van de schulden en zelfs niet kunnen aangeven of er nog nieuwe schulden bij komen. (…)
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verzoekers niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen nakomen en zich zullen inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Verzoekers hebben ter zitting een zeer passieve maar tevens een enigszins wanhopige houding laten zien. Zij informeren niet naar de stand van zaken omtrent de verkoop van de woning, de inbeslaggenomen caravan, dan wel de al dan niet opgezegde huur van de standplaats van die caravan.”
[de man] en [de vrouw] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
[de man] en [de vrouw] hebben in hun beroepschrift - kort samengevat - aangevoerd dat zij nimmer hebben gesteld dat de schuld aan de DSB Bank zou zijn overgenomen door de Direktbank en dat de vordering van de DSB Bank derhalve onterecht op de schuldenlijst terecht zou zijn gekomen. Zij hebben verklaard dat zij de rentebetalingen aan de DSB Bank niet meer konden betalen en dat vervolgens de Direktbank op 2 juli 2013 de hypothecaire lening heeft opgeëist en executoriale maatregelen heeft aangekondigd.
Daarnaast stellen zij dat het onjuist is dat zij niet zouden weten of er nog een huurovereenkomst is voor de standplaats van de caravan: die is er niet meer.
Voorts stellen [de man] en [de vrouw] dat zij voldoende in staat zijn om hun financiën te beheren. Zo hebben zij ook in eerste instantie getracht om zelf met de schuldeisers afspraken
te maken over een betalingsregeling en hebben zij zich om te komen tot schuldhulpbemiddeling gewend tot het Maatschappelijk Werk. Hier kregen zij evenwel te horen dat er, omdat zij nog in het bezit waren van een eigen woning, geen schuldhulpbemiddelingstraject kon worden gestart. Tot slot stellen zij dat de wanhopige houding die zij gedurende de mondelinge behandeling in eerste aanleg wellicht hebben laten zien te wijten was aan het feit dat zij zeer gespannen waren, waardoor zaken wellicht anders naar voren zijn gekomen dan zij in werkelijkheid zijn. Van een passieve houding is echter in het geheel geen sprake.
3.4.1.
Hieraan hebben [de man] en [de vrouw] ter zitting in hoger beroep - kort samengevat - toegevoegd dat hun woning inmiddels is verkocht voor een bedrag van € 51.000,00. Een opgave van de eindafrekening, met daarin onder andere opgenomen de hoogte van de restschuld, hebben zij evenwel nog niet ontvangen. Tevens zal een polis worden afgekocht en dit, verrekend met de nog verschuldigde rente van ongeveer één jaar, maakt volgens [de man] en [de vrouw] dat hun totale schuldenlast naar verwachting met een bedrag van ongeveer € 45.000,00 zal afnemen. Daarnaast heeft [de man] aangegeven dat hij, zij het op uitzendbasis, weer aan het werk zal gaan per 1 juni 2014 bij zijn voormalige werkgever en dat ook de zorgtoeslag en de huurtoeslag inmiddels worden uitgekeerd, zij het via verrekening. Ten aanzien van [de vrouw] blijkt voorts uit een verzekeringsgeneeskundige rapportage van 10 december 2013 dat zij als doorlopend, volledig en duurzaam arbeidsongeschikt kan worden beschouwd. Tot slot heeft [de vrouw] medegedeeld dat zij om dit moment bezig is met het inschakelen van maatschappelijk werk en budgetbeheer zodat zij een eventuele toelating tot de schuldsaneringsregeling met vertrouwen tegemoet ziet.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal kunnen nakomen en zich zal kunnen inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.5.2.
Anders dan in eerste aanleg het geval was hebben [de man] en [de vrouw] thans gedurende de mondelinge behandeling in hoger beroep uitsluitsel kunnen geven met betrekking tot de verkoop van hun woning. Deze woning is verkocht, naar eigen zeggen voor een bedrag van € 51.000,00. Tevens hebben [de man] en [de vrouw], eveneens anders dan in eerste aanleg, thans verklaard dat de huur van de standplaats van hun caravan is opgezegd. Dat [de man] en [de vrouw], nu zij met betrekking tot de verkoop van hun woning nog in afwachting zijn van de eindafrekening, vooralsnog niet in staat zijn om de exacte hoogte van hun totale schuldenlast aan te geven valt hen naar het oordeel van het hof niet te verwijten. Het hof acht het voldoende aannemelijk dat de totale schuldenlast als gevolg van de verkoop van de woning zal dalen en de door [de man] en [de vrouw] in dit verband genoemde verlaging van om en nabij € 45.000,00 komt het hof daarbij niet als onaannemelijk voor. Het hof is derhalve van oordeel dat [de man] en [de vrouw] hun schuldenlast thans voldoende inzichtelijk hebben weten te maken en daarmee ook voldoende aannemelijk hebben weten te maken dat zij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw zijn geweest.
3.5.3.
Voorts is het hof van oordeel dat, nu [de man] op uitzendbasis weer bij zijn oude werkgever aan de slag zal kunnen gaan, de zorgtoeslag en de huurtoeslag inmiddels zijn aangevraagd en er door hen zowel maatschappelijk werk als budgetbeheer wordt ingeschakeld, het voldoende aannemelijk is dat [de man] en [de vrouw] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen kunnen nakomen en zich zullen kunnen inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.5.4.
Het vonnis waarvan beroep zal derhalve worden vernietigd en het verzoek [de man] en [de vrouw] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal alsnog worden toegewezen. Nu de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor het eerst in hoger beroep wordt uitgesproken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 292 lid 9 Fw.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van:
[de man] en [de vrouw]
[woonadres]
[postcode] [woonplaats];
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, kennis geeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, R.R.M. de Moor en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2014.