Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.QMagic IT Professionals B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 2],
QMagic Uitzendbureau B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 3],
5.Het verdere verloop van de procedure
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord in het principaal appel, tevens houdende grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel, met producties
- een akte van de zijde van appellante in principaal appel.
Het incidenteel appel is voorwaardelijk ingesteld zodat de vraag of geïntimeerden in principaal appel hiertoe alsnog in de gelegenheid dienen te worden gesteld, wordt opgeschort in afwachting van de beslissing in het principaal appel.
6.De verdere beoordeling
- QMagic IT Professionals, hierna: QM ITP
- QMagic Uitzendbureau, hierna QM UZB
- Xcent ICT Services, hierna Xcent ICT (later gefuseerd met en opgegaan in QM ITP)
- Xcent Uitzendbureau, hierna Xcent UZB (oude naam van QM UZB)
- Informatie Technologie For You Projecten, hierna: IT4U
- Bureau voor Subsidiehulp, hierna: BvS
- [appellante], hierna: [appellante]
- [statutair directeur appellante]
Tussen partijen zijn overeenkomsten gesloten krachtens welke QM aan IT4U personeel zou uitlenen en dat IT4U een tegenprestatie zou leveren in de vorm van het ter beschikking stellen van programmatuur. Over en weer behoefde hiervoor (als uitgangspunt) geen geld te worden betaald. QM zou een in verband daarmee te ontvangen subsidie zelf (grotendeels) ontvangen en behouden. Tussen partijen staat vast dat QM personeel aan IT4U heeft uitgeleend; ook de omvang daarvan, en het feit dat IT4U daarvoor niet (in geld) heeft betaald, staan tussen partijen vast.
In het kader van de overeenkomst had IT4U in verband met een door haar geleverde of te leveren tegenprestatie recht op een met QM te verrekenen bedrag, overeenkomende met 85 % van de in het kader van de WBSO aan QM toegekende “subsidie” en dat bedrag werd door IT4U in rechte gevorderd, naar zij stelt verminderd met de in dat verband reeds door QM betaalde (resp. verrekende) bedragen, en vermeerderd met btw. Daartegen heeft QM zich verweerd eveneens met de stelling dat de overeenkomsten nietig, vernietigd of vernietigbaar waren. Dit was onderwerp van de procedure in reconventie.
Niet alle vorderingen van IT4U op QM waren verpand.
Inmiddels heeft de curator de vorderingen van IT4U op QM geheel gecedeerd aan [appellante], zodat deze daarvan de eigenares is geworden. Vervolgens heeft [appellante] haar vordering vermeerderd met het eerder niet door haar gevorderde, want niet aan haar verpande deel.
Opgemerkt dient te worden dat aldus niet enkel het onverpande deel van de vordering van IT4U op QM aan [appellante] is gecedeerd, maar ook het verpande deel waarvan [appellante] als pandhoudster tot aan de vermeerdering van eis in reconventie de betaling vorderde. Het gevolg daarvan is, naar QM terecht opmerkte, dat nu de eigendom en het pandrecht in één hand zijn gekomen, het pandrecht is teniet gegaan.
QM heeft haar hoedanigheid van pandhoudster ook niet “verloren” in die zin dat zij als gevolg van dat verlies minder rechten had dan voorheen (bijvoorbeeld doordat het pandrecht als accessoir recht teniet was gegaan omdat de vordering ter verzekering waarvan het pandrecht strekte geheel was voldaan), doch haar hoedanigheid van pandhoudster is opgegaan in de volle eigendom.
In reconventie vorderde IT4U betaling van diverse bedragen, tot betaling waarvan QM op grond van diezelfde overeenkomsten gehouden zou zijn. QM voerde daartegen diverse verweren, waaronder wederom het beroep op wilsgebreken en nietigheid wegens strijd met de openbare orde; daarnaast voerde zij diverse verrekeningsverweren welke deels ook weer voortvloeiden uit haar standpunt dat de overeenkomsten nietig of vernietigbaar waren (QM had namelijk al bedragen betaald en vorderde die terug; die terugvorderingen werden door QM ook in verrekening gebracht met de vorderingen van IT4U).
Voor het overige volstaat het hof in dit stadium met het vorenstaande; waar nodig verwijst het hof naar de weergave van de vaststaande feiten in het vonnis van 23 maart 2011 waarvan beroep, waarin uitgebreider aandacht wordt besteed aan het onderscheid tussen QM en Xcent.
In eerste aanleg is zo weinig inhoudelijk aandacht besteed aan wat deze EosX feitelijk was of inhield, dat bij de rechtbank de indruk kon ontstaan – en blijkens r.o. 4.2.2.1 en het slot van 4.2.2.4 mogelijk ook, althans voor een deel, is ontstaan – dat het bij deze EosX ging om een object zonder enige reële inhoud.
In hoger beroep is meer en beter uitgelegd wat deze EosX inhield, al bleef de uitleg noodzakelijkerwijze summier en aan de oppervlakte.
Daargelaten of het idee heel erg revolutionair was: het komt erop neer dat met behulp van deze robot bij het ontwikkelen van nieuwe software niet telkens opnieuw, vanaf nul, programmeercode geschreven behoeft te worden, maar dat uitgaande van bestaande software die bruikbare bestanddelen bevat, nieuwe software wordt geschreven waarvoor slechts op relevante onderdelen wijzigingen behoeven te worden aangebracht. Dat kan ook, zo begrijpt het hof de uitleg, als er verschillende programmeertalen worden gebruikt.
QM en haar vertegenwoordiger ter zitting in hoger beroep betrokken bij die gelegenheid ook niet het standpunt dat EosX in feite helemaal niets was; wel betwistten zij dat er ooit een zelfs maar bij benadering werkzame robot van de grond was gekomen.
Voorts hield het standpunt van QM in dat – zo niet binnen het bedrijf van QM zelf, dan wel binnen een zusterbedrijf dat deel uitmaakt van dezelfde moederorganisatie als waarvan QM deel uitmaakt – niet uitgesloten was dat de EosX, mits deugdelijk werkend, daadwerkelijk ingezet had kunnen worden.
QM had wel eigen personeel. Zij zou daarvan dus kunnen profiteren, als zij aan de voorwaarden daarvoor voldeed.
Volgens [appellante] heeft de rechtbank ten onrechte:
- overwogen dat BvS slechts had verwezen naar haar website (grief 1)
- het beroep op strijd met de openbare orde en goede zeden, alsmede de andere rechtsgronden, niet afgewezen (grief 2), doch integendeel gehonoreerd (grief 4)
- nagelaten de reconventionele vordering van IT4U te specificeren met de daartoe door IT4U aangedragen feiten en gronden (grief 3)
- de inhoud en reikwijdte van de afspraken tussen partijen verkeerd uitgelegd (grief 5)
- gemeend dat het EosX-project, kort gezegd, geen reële inhoud had (grief 6)
- overwogen dat het kennelijk niet de bedoeling was dat er daadwerkelijk veel S&O-uren zouden worden besteed (grieven 7, 8 en 9)
- de vorderingen in reconventie afgewezen (ongenummerde grief, randnummer 57)
Zakelijk weergegeven komt het hierop neer.
IT4U was op zoek naar een partner voor haar EosX project en zij heeft dat via haar website en/of advertenties kenbaar gemaakt. QM, die personeel detacheert, raakte daarmee bekend en heeft contact met IT4U opgenomen.
Van de zijde van IT4U is toen gewezen op het bestaan van de WBSO-regeling en is gezegd dat BvS, een bureau dat gespecialiseerd was in het doen van subsidieaanvragen ingeschakeld zou kunnen worden; aldus is geschied. BvS kreeg volmachten van QM om de aanvragen te doen en als tegenprestatie ontving BvS 15 % van de toe te kennen subsidie. Naar QM stelt – het hof komt daarop terug – wist zij toen niet dat BvS gelieerd was aan IT4U.
De tussen IT4U en QM gesloten overeenkomst hield, blijkens het citaat in het vonnis van de rechtbank, in:
- IT4U leent personeel in van QM om te werken aan de EosX voor een bepaald uurtarief;
- Maximaal kan tot een bedrag, overeenkomende met 85% van de toegekende subsidie worden gefactureerd aan IT4U
- Inzet vind plaats tijdens de periode waarvoor subsidie is toegekend
- (afspraak omtrent kosten van opleiding)
- IT4U verstrekt aan QM het recht om de EosX te gebruiken, waarvoor QM een bedrag overeenkomende met 85 % van de toegekende subsidie betaalt
- Maandelijks wordt door partijen eenzelfde bedrag aan elkaar gefactureerd, afhankelijk van de gerealiseerde uren, zodat beide facturen met elkaar verrekend kunnen worden (en er dus met gesloten beurzen wordt afgerekend)
- Het (eventuele) restant wordt verrekend na afloop van de subsidiabele periode.
- BvS krijgt 15 % van de subsidie voor haar inspanningen
- QM krijgt en behoudt 85 % van de subsidie
- QM stelt personeel ter beschikking van IT4U, wat QM loon kost maar waarvoor zij niet van IT4U betaald krijgt
- IT4U krijgt gratis personeel ter beschikking gesteld
- IT4U en QM betalen elkaar geen bedragen in geld.
Dat de EosX geen reële waarde vertegenwoordigde kan echter zonder nader onderzoek niet worden vast gesteld.
Prod. 45 houdt in een controlerapport betreffende de aanvragen, genoemd in het vonnis waarvan beroep, r.o. 2.5 sub 1 en 2; het voornemen wordt geuit deze aanvragen geheel te corrigeren. Prod. 46 ziet op daadwerkelijke correcties – tot nihil – ten aanzien van de aanvragen, genoemd in het vonnis waarvan beroep, r.o. 2.5 sub 3, 4 en 5.
Prod. 47 betreft de daadwerkelijke correcties van de aanvragen 1 en 2.
Hiermee zijn, afgezien van eventuele boetes, alle toegekende subsidies uiteindelijk op nihil gesteld.
- de administratie omtrent aard, inhoud en voortgang van de S&O werkzaamheden niet aanwezig was,
- het aantal S&O uren bij lange na niet was gehaald,
- er geen sprake was van eigen S&O-werkzaamheden.
QM stelt hier tegenover dat de EosX feitelijk geheel onbruikbaar was, zodat daarmee niet gewerkt kon worden; zie r.o. 6.11.5.
Het hof kan zulks zonder dat het hof over nadere gegevens beschikt, niet beoordelen en gaat hieraan in dit stadium dus voorbij; zie eveneens r.o. 6.11.5. Waar nodig dient hierop later te worden terug gekomen.
Naar het voorlopige oordeel van het hof gaat dat in elk geval op voor het eerste verwijt: de onvoldoende administratie, te meer nu door BvS meermaals is gewezen op de verplichtingen dienaangaande.
Het tweede verwijt, inhoudende dat er te weinig S&O-uren zijn gemaakt, loopt voor een groot deel parallel met het verwijt dat het de eigen keuze was van QM om minder werk in de ontwikkeling van de EosX te verrichten. QM voert hiertegen verweer als hiervoor omschreven.
Voor dit verwijt van IT4U en verweer van QM geldt, vooralsnog, hetzelfde als het in de voorgaande rechtsoverweging overwogene.
IT4U stelt daar tegenover dat QM tegen die beslissing van SenterNovem had kunnen en moeten opkomen, welke actie zeer succesrijk geweest zou zijn in het licht van eerdere uitspraken van het CBB in gelijksoortige gevallen, zie CBB 20 mei 1997, ECLI:NL:CBB:1997:ZG0187 en CBB 24 oktober 2001, ECLI:NL:CBB:2001:AD 6785.
Voor de goede orde zij in dit verband opgemerkt dat als gevolg van wetswijzigingen in de loop der jaren diverse vernummeringen hebben plaats gevonden: in de uitspraak van 1997 is sprake van art. 1 lid 1 onder h, in 2001 van art. 1 lid 1 onder l, en in de onderhavige zaak is aan de orde art. 1 lid 1 onder n. Het gaat telkens om inhoudelijk (min of meer) dezelfde bepaling. Het hof heeft hieronder niet alleen onderdeel n, maar ook onderdeel l weer.
Uitgaande van de wettekst zoals die kenbaar is uit www.overheid.nl constateert het hof dat lid 1 sub n grondig is aangepast. De terugwerkende kracht brengt met zich dat deze bepaling gold in de periode dat de onderhavige overeenkomsten tussen partijen werden gesloten.
“door QM als S&O-inhoudingsplichtige, systematisch georganiseerde en in Nederland verrichte werkzaamheden”[cursivering en aanhalingstekens hof], direct en uitsluitend gericht op:
- technisch-wetenschappelijk onderzoek,
- de ontwikkeling van voor haar (QM) technisch nieuwe producten, processen, of programma’s, dan wel onderdelen daarvan,
- het uitvoeren van een systematisch opgezette analyse van de technische haalbaarheid van zodanig zelf uit te voeren onderzoek en ontwikkeling.
Hierbij dient bedacht te worden dat – het kwam hiervoor reeds aan de orde – het ter beschikking stellen van geschoold personeel de kern van de bedrijfsuitoefening van QM uit maakt. Die bedrijfsuitoefening bestaat niet in het uitvoeren en zelfs niet in het organiseren van ICT-projecten en evenmin in de aansturing van de medewerkers. Kortom, van enige
“door QM als S&O-inhoudingsplichtige, systematisch georganiseerde en in Nederland verrichte werkzaamheden”blijkt niets.
IT4U stelt dat er sprake was van een duidelijk herkenbare inhoudelijke bemoeienis met de S&O-werkzaamheden van de zijde van QM bijvoorbeeld doordat deze zelf sturing heeft gegeven aan het werk dat door de uitgeleende werknemers werd georganiseerd, en dat IT4U dat meermalen heeft onderbouwd.
Dat IT4U dat meermalen zou hebben onderbouwd is echter onjuist, in zoverre dat IT4U enkel – cva blz. 13 en 14 – onder verwijzing naar de ook hiervoor aangehaalde uitspraken van het CBB heeft gesteld dat in casu sprake zou zijn van werkzaamheden verricht door werknemers van QM, welke werkzaamheden volledig zelfstandig en door middel van een eigen systematische organisatie van de werkzaamheden door haar medewerkers werden verricht. Ten onrechte, aldus IT4U te aangehaalder plaatse, stelde SenterNovem dan ook dat er geen sprake was van eigen S&O-werkzaamheden, althans werkzaamheden die niet voor subsidie in aanmerking komen.
De formulering in de eerste geciteerde volzin is rechtstreeks ontleend aan de uitspraak van het CBB 2001, zonder dat IT4U daar enige verdere concrete invulling aan gaf. In zoverre gaat het hof hieraan voorbij.
In de toelichting bij grief 8 vervolgt IT4U met te stellen dat er sprake was van een duidelijk herkenbare bemoeienis met de S&O-werkzaamheden waardoor de detacherings- en uitzendwerkzaamheden toch voor de tegemoetkoming in aanmerking moesten komen. [appellante] laat echter na om op wat voor wijze dan ook met concrete gegevens uit te leggen waarin die aansturing en duidelijk herkenbare bemoeienis bestond. Zij stelt wel dat [Z.] en [A.] konden verklaren over hoe die “subsidiabele” aansturing door QM en/of organisatie van het werk door de betreffende heren werd verzorgd (en kennelijk biedt zij daarvan getuigenbewijs aan), maar nog steeds stelt [appellante] hier niet zelf hoe een en ander was vorm gegeven.
Volgens IT4U gaat ook het argument dat de overeenkomst voorzag in verrekening met gesloten beurzen niet op; niet voor niets bepaalt de overeenkomst dat een eventueel restant dat na verrekening overblijft (waarop de ene of de andere partij recht heeft) betaald zal moeten worden.
Daar staat tegenover datgene wat hiervoor werd overwogen onder r.o. 6.14.2, waarin besloten ligt dat tegen de achtergrond van de omstandigheden van het geval een redelijke uitleg van de overeenkomst met zich bracht dat niet alleen de toekenning, maar ook het mogen behouden van de subsidie voor QM cruciaal was en dat IT4U dat ook moet hebben begrepen. Overigens kan de vraag hoe de overeenkomst moet worden uitgelegd niet los worden gezien van de constatering, zoals hierboven weergegeven, dat de gehele constructie op drijfzand berustte.
Bovendien heeft te gelden dat indien de overeenkomst op grond van dwaling wordt vernietigd, de vraag hoe een onderdeel van die overeenkomst moet worden uitgelegd, van ondergeschikt belang is.
En dan kan worden geconstateerd dat:
- BvS door IT4U is opgericht ten behoeve van het aanvragen van subsidies voor de zakelijke relaties van IT4U (cva pag. 3, zesde alinea)
- BvS en IT4U zustermaatschappijen zijn die uiteindelijk beide worden gecontroleerd door de heer [statutair directeur appellante]
- QM onbetwist heeft gesteld dat zij daarvan niet op de hoogte is gesteld
- het de heer [statutair directeur appellante] is geweest die BvS bij QM heeft aangedragen
- in de door IT4U geredigeerde overeenkomst tussen QM en IT4U ook een rol aan BvS wordt toegekend.
De overige grieven van IT4U, wat daar verder van zij, kunnen dus geen van alle tot vernietiging van het vonnis en een andere uitkomst van de procedure leiden. Daaraan doet niet af dat het hof weliswaar tot hetzelfde resultaat komt als de rechtbank, doch op grond van een andere redenering welke met zich brengt dat sommige van die grieven geheel of ten dele gegrond zouden kunnen zijn.
Bewijsaanbod b) is niet relevant. Het hof wil aannemen dat IT4U een en ander heeft laten uitzoeken door genoemde advocaten; daarvoor is geen bewijs nodig. En of de constructie geldig was of niet is ter beoordeling door de rechter. Daarom is ook het bewijsaanbod in eerste aanleg, om de heer [vertegenwoordiger SenterNovem] van SenterNovem te laten bevestigen dat de constructie niet onrechtmatig was, niet relevant (cva blz. 19).
De bewijsaanbiedingen c), o) en p) zijn niet relevant. Op zijn best leiden deze immers tot het oordeel dat het EosX-project als zodanig niet bij voorbaat insubsidiabel is. Daar gaat het hof ook niet van uit.
Bewijsaanbod f) betreft grotendeels een rechtsoordeel. De beslissing van SenterNovem is een gegeven. Hiervoor is aan de orde gekomen of QM daartegen had moeten opkomen. Voor het overige heeft [appellante] onvoldoende met voor bewijs vatbare feiten onderbouwd dat ook als er geen of onvoldoende sturing vanuit QM was, desondanks aanspraak op subsidie bestond. Voor het horen van een deskundige ter beoordeling van de vraag of de werkzaamheden subsidiabel hadden kunnen zijn is dus geen plaats.
Wat bewijsaanbiedingen g) en h) betreft: vooralsnog is er geen aanleiding om te veronderstellen dat [Z.] en [A.] geen S&O-werk bij IT4U ten behoeve van de EosX zouden hebben verricht. Daarvoor is dus geen bewijs nodig. Bewijsaanbod m) valt in twee delen uiteen: ten eerste een deel dat inhoudt dat er S&O-werkzaamheden zijn verricht. Daarvoor geldt hetzelfde als voor bewijsaanbiedingen g) en h). Ten tweede een deel dat inhoudt dat die werkzaamheden ook subsidiabel waren. Dat is een rechtsoordeel dat zich niet leent voor getuigenbewijs, en overigens gaat dit op in onder meer bewijsaanbod f).
Bewijsaanbod j): of kennis bij IT4U bestond acht het hof minder relevant, aangezien het hof om redenen als hiervoor vermeld kennis van BvS in zoverre, en in dit geval, aan IT4U toerekent.
Bewijsaanbod l) wordt door het hof gepasseerd. BvS was deskundige op het gebied van subsidies. Zij moet hebben geweten dat als het louter ging om uitlening van personeel door QM aan IT4U, waarbij de feitelijke aansturing geheel vanuit IT4U plaats vond, er feitelijk geen sprake was van “door” QM verricht S&O-werk.
Bewijsaanbod q) wordt eveneens gepasseerd. In de beoordeling van het hof komt in het geheel niet aan de orde of door of van de zijde van IT4U, [appellante] of [statutair directeur appellante] een garantie is gegeven.
Bewijsaanbod n) zou eveneens relevant kunnen zijn als de overeenkomsten in stand zouden blijven, doch dat is niet het geval.
Bewijsaanbod i) kwam reeds aan de orde in r.o. 6.14.18
Bewijsaanbod k): in het licht van hetgeen het hof hiervoor overwoog in verband met het bewijsaanbod sub i) is de enkele stelling dat Sysock bij het aangaan van de relatie had gezegd dat QM voorschriften zou opstellen, onvoldoende om aan te nemen dat daarmee het gehele project subsidiabel werd.
Nu het principaal beroep faalt behoeft het voorwaardelijk ingestelde incidenteel beroep geen behandeling en heeft [appellante] er dus ook geen belang bij om alsnog in de gelegenheid te worden gesteld een memorie van antwoord in het incidenteel appel te nemen. Voor zover – de tekst van sommige grieven geeft daartoe aanleiding – het incidenteel appel deels als onvoorwaardelijk ingesteld moet worden aangemerkt, constateert het hof dat het daarbij telkens gaat om grieven tegen beslissingen inzake de door QM tegen IT4U ingestelde vorderingen. Die vallen echter onder de schorsing van het geding in conventie.