4.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellante] is begin 1996 samen met [medevennoot Fitworld] (hierna: [medevennoot Fitworld]) een vof aangegaan met de naam Fit & Health Gym [Fit & Health Gym] (hierna: de vof).
Bij huurovereenkomst van 12 mei 1999 heeft de gemeente met ingang van 10 juli 1999 “de (…) sportzaal Apollo, bestaande uit de hoofdtoegang, sportzaal met materiaalberging, gang, 2 doucheruimtes en 2 kleedruimtes met toiletten, 2 bergingen, beheerdersruimte met douche en toilet en CV-ruimte” verhuurd. [medevennoot Fitworld] is in de huurovereenkomst aangeduid als huurder.
Het verhuurde maakt onderdeel uit van een grotere bouwkundige eenheid (een sportcomplex) en grenst daarin aan een zwembad. Dat zwembad met aanhorigheden wordt door [hoofdhuurder] BV gehuurd van de gemeente en door [hoofdhuurder] BV geëxploiteerd.
[hoofdhuurder] heeft op enig moment enige ruimtes van het door haar van de gemeente gehuurde deel van het complex, onderverhuurd aan de vof. Het gaat daarbij met name om een vergaderruimte die door de vof werd gebruikt als kantine. Daarnaast heeft [hoofdhuurder] in dit kader de benedenhallen en toiletten aan de vof ter beschikking gesteld.
Op enig moment (volgens [appellante] in de periode vanaf 2004) zijn de gemeente en de vof met elkaar in onderhandeling getreden over een verkoop van de sporthal. In verband met die onderhandelingen heeft op verzoek van de gemeente op 30 oktober 2008 een waardebepaling plaatsgevonden van de sporthal. In deze waardebepaling staat onder meer het volgende:
“Het betreft een sporthal die momenteel verhuurd is aan Fit & Health Gym [Fit & Health Gym] (…)
De onroerende zaak betreft de sporthal, 2 kleedruimtes met douches en toilet, c.v.-ruimte, personeelsruimte met douche en toilet, bergingsruimte, kantine, vergaderruimte en enkele kleedkamers met douche en toilet.”
De waarde is in deze waardebepaling gesteld op € 190.000,--.
Dit heeft geresulteerd in een op of omstreeks 17 november 2009 tussen de gemeente en de vof gesloten koopovereenkomst, waarbij de sporthal door de gemeente aan de vof is verkocht voor een koopprijs van € 190.000,-- kosten koper.
De tussen de gemeente en de vof gesloten huurovereenkomst is met ingang van 1 januari 2010 geëindigd.
Op 19 januari 2010 zou de sporthal aan de vof worden geleverd. De levering heeft echter niet plaatsgevonden. De gemeente stelde zich op het standpunt dat het niet haar bedoeling was geweest om de ruimtes die [hoofdhuurder] van de gemeente huurde en aan de vof onderverhuurde, in de verkoop te betrekken. Bij brief van 26 november 2010, gericht aan de vof, heeft de gemeente dit (nogmaals) uiteengezet.
In opdracht van de gemeente is de sporthal wederom getaxeerd, ditmaal exclusief de ruimtes die de vof van [hoofdhuurder] had ondergehuurd. Deze taxatie van 16 februari 2011 kwam uit op een waarde van de “sporthal met aparte dames en heren kleedruimten, doucheruimten en toiletten, ondergrond en verdere aanhorigheden” van € 170.000,--.
Bij e-mail van 29 april 2011 aan [medevennoot Fitworld] heeft de gemeente de sporthal voor € 170.000,-- kosten koper te koop aangeboden.
Bij e-mail van 3 mei 2011 heeft [medevennoot Fitworld] aan de gemeente onder meer het volgende meegedeeld:
“Ik wil onder voorbehoud (na juridisch overleg met mijn advocaat) akkoord gaan met uw voorstel en de aankoop van de sporthal apollo zoals afgesproken conform de laatste taxatie te weten 170.000 Euro KK.”.
[medevennoot Fitworld] heeft een CC van deze e-mal naar [appellante] verzonden.
Bij e-mail van 22 augustus 2011 is van de zijde van de gemeente aan [medevennoot Fitworld] en aan de heer [personeelslid] van [hoofdhuurder] BV onder meer het volgende meegedeeld:
“Voor de vakantie is een collegenota in omloop gebracht (…)
Deze nota is goedgekeurd door het college, dit besluit in combinatie met de reeds onderling gemaakte afspraken zorgen ervoor dat niets een verdere afronding van de verkoop in de weg staat.
In mijn beleving zijn nu de volgende stappen aan de orde.
1 daadwerkelijke verkoop van sporthal van gemeente Heerlen aan fitworld voor het overeengekomen bedrag. (…)
3 sluiten van contract tussen Fitworld en [hoofdhuurder] (onderlinge afspraken mbt onderhuur conform eerder afspraken) (…)”.
De vennootschapsverhouding tussen [medevennoot Fitworld] en [appellante] is op enig moment verstoord geraakt.
[appellante] heeft met haar partner de heer [partner van appellante] op 10 oktober 2011 een bezoek gebracht aan de gemeente en mondeling een bod van € 120.000,-- uitgebracht op de sporthal.
Bij e-mail van 2 december 2011 heeft [medevennoot Fitworld] aan de gemeente onder meer het volgende geschreven:
“Ik ga akkoord als prive persoon en niet in de hoedanigheid als vennoot van de vennootschap onder firma Fit en Health Gym [Fit & Health Gym] (Fitworld) met het gestelde betreffende koop sporthal Apollo (€ 170.000,--) en de eerder besproken voorwaarden zoals hieronder beschreven. (…)”
[medevennoot Fitworld] en [appellante] zijn in 2012 een arbitrale procedure tegen elkaar gaan voeren. [medevennoot Fitworld] heeft daarin onder meer ontbinding van de vof gevorderd. [appellante] heeft in reconventie enkele vorderingen ingesteld.
Bij brief van 9 juli 2012 heeft de toenmalige advocaat van [appellante] aan de gemeente meegedeeld dat [medevennoot Fitworld] en [appellante] doende waren om de vof te ontbinden en te verdelen en dat [appellante] het scheidsgerecht zal verzoeken om de onderneming zelfstandig te mogen voortzetten. Namens [appellante] werd in deze brief om levering van de sporthal verzocht en het verzoek gedaan om verdere onderhandelingen via [appellante] te laten verlopen.
In de arbitrage tussen [medevennoot Fitworld] en [appellante] zijn bij uitspraak van op 7 januari 2013 de vorderingen van [medevennoot Fitworld] in conventie afgewezen. In reconventie hebben de arbiters, voor zover thans van belang, voor recht verklaard dat de vof per 31 december 2012 door opzegging is geëindigd, waarbij [medevennoot Fitworld] als opzeggende partij is opgehouden vennoot te zijn, alsmede dat [appellante] tijdig een beroep op haar voortzettingsrecht heeft gedaan.
Bij brief van 10 januari 2013 heeft de toenmalig advocaat van [appellante] aan de advocaat van de gemeente onder meer het volgende meegedeeld:
“Zoals eerder aangegeven, zou ik u informeren omtrent de arbitrage uitspraak en de gevolgen hiervan door de verkoop van het pand door de gemeente Heerlen. Op 7 januari 2013 hebben de arbiters uitspraak gedaan. Bijgaand zend ik u een kopie hiervan. (…)
Ik kan u berichten dat cliënte de vennootschap in een andere rechtsvorm zal voortzetten. (…) De rechtsopvolger (…) neemt alle rechten en plichten van de V.O.F. over.
Namens cliënte (…) benadruk ik dan ook nogmaals dat de gemeente Heerlen het verkochte pand aan de rechtsopvolger zal dienen te leveren, zulks voor de koopsom van € 170.000.”
Bij brief van 19 maart 2013 heeft de gemeente aan [appellante] onder meer het volgende meegedeeld:
“De verkoopprijs, het te verkopen object en de verkoopvoorwaarden, zijn bij u genoegzaam bekend en ik verzoek u dan ook dringenduiterlijk 10 april a.s.tot ondertekening van de betreffende koopovereenkomst over te gaan. (…)
Mocht uuiterlijk 10 april a.s.geen koopovereenkomst hebben getekend, dan ga ik ervan uit dat u verder geen interesse heeft sporthal Apollo aan te kopen en geldt de voormelde aangeboden koopovereenkomst als vervallen. De gemeente kan alsdan het object aan derden aanbieden.”
[appellante] heeft niet binnen de gestelde termijn op deze brief gereageerd. De advocaat van [appellante] heeft de gemeente bij brieven van 6 mei 2013 en 1 augustus 2013 gesommeerd om, kort gezegd, de koopovereenkomst van 17 november 2009 na te komen (levering van de sporthal inclusief de ruimtes die de vof van [hoofdhuurder] BV had ondergehuurd, voor een koopprijs van € 190.000,--).
[hoofdhuurder] BV is een procedure in kort geding gaan voeren tegen de vof, [medevennoot Fitworld] en [appellante]. Die procedure is uitgemond in een vonnis in kort geding van 23 augustus 2013. Bij dat vonnis is, voor zover thans van belang, [appellante] veroordeeld om de van [hoofdhuurder] BV gehuurde bedrijfsruimte (vergaderruimten) te ontruimen. Tevens is [appellante] bij dit vonnis veroordeeld tot betaling van een bedrag aan huurachterstand. De vordering tegen [medevennoot Fitworld] is afgewezen.
Sinds 1 januari 2010 is voor het gebruik van de sporthal geen huur meer betaald aan de gemeente.
Eind januari 2014 heeft [appellante] conservatoir beslag laten leggen op, kort gezegd, de sporthal met aanhorigheden. Op 4 februari 2014 heeft [appellante] de gemeente in een bodemprocedure doen dagvaarden. [appellante] vordert in die procedure primair, kort gezegd, veroordeling van de gemeente tot nakoming van de koopovereenkomst van 17 november 2009 door levering van het bij die overeenkomst verkochte aan [appellante].
4.2.1.In de onderhavige procedure vorderde de gemeente in eerste aanleg in conventie, na haar eis te hebben vermeerderd, samengevat weergegeven:
I. veroordeling van [appellante] om de sporthal en aanhorigheden aan de [perceel] te [plaats] met het hare en de haren te ontruimen en de onroerende zaak leeg en bezemschoon aan de gemeente op te leveren, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
II. veroordeling van [appellante] tot opheffing van het conservatoir beslag dat zij heeft gelegd op de onroerende zaak aan de [perceel] te [plaats], op straffe van verbeurte van een dwangsom;
met veroordeling van [appellante] in de proceskosten met inbegrip van nakosten en vermeerderd met wettelijke rente.
4.2.2.Aan deze vordering heeft de gemeente, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De huurovereenkomst die de gemeente ter zake de sporthal in 1999 met [medevennoot Fitworld] heeft gesloten, is met ingang van 1 januari 2010 geëindigd. In de koopovereenkomst van november 2009 tussen de vof en de gemeente was het te verkopen object onbedoeld te ruim omschreven en deze overeenkomst is vervolgens in minnelijk overleg tussen partijen ontbonden. De gemeente heeft de vof daarna in het kader van de onderhandelingen over de verkoop van de sporthal toegestaan om, gedurende die onderhandelingen, om niet gebruik te blijven maken van de sporthal. De vof is inmiddels beëindigd per 31 december 2012. De onderhandelingen die de gemeente met [appellante] heeft gevoerd over verkoop van de sporthal zijn stukgelopen. [appellante] heeft daarom geen recht meer om nog langer van de sporthal gebruik te maken. De gemeente heeft er een spoedeisend belang bij dat [appellante] de sporthal op korte termijn ontruimt. De gemeente wil de sporthal op korte termijn te koop aanbieden en verkopen en leveren aan een derde. Het door [appellante] gelegde conservatoir beslag moet daarom worden opgeheven.
4.2.3.[appellante] heeft als verweer naar de kern genomen aangevoerd dat zij als rechtsopvolger van de vof recht heeft op levering van de sporthal inclusief de ruimten die de vof in het verleden van [hoofdhuurder] BV heeft ondergehuurd, op de voorwaarden zoals neergelegd in de koopovereenkomst van 17 november 2009. Volgens [appellante] is er dus geen sprake van dat zij zonder recht of titel in de sporthal haar onderneming uitoefent.
4.2.4.[appellante] heeft in eerste aanleg een eis in voorwaardelijke reconventie ingesteld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de voorwaarde waaronder die eis is ingesteld, niet in vervulling is gegaan. De voorzieningenrechter heeft de eis in reconventie daarom niet behandeld. [appellante] heeft in hoger beroep niet geconcludeerd tot het alsnog toewijzen van de voorwaardelijke eis in reconventie. Die eis is in dit hoger beroep dus verder niet aan de orde.
4.3.1.In het vonnis van 20 februari 2014 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld, kort gezegd:
dat de gemeente voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verkoop op de voorwaarden zoals neergelegd in de koopovereenkomst van 17 november 2009 niet meer aan de orde was en dat de vof en beide vennoten daarvan op de hoogte waren;
dat [appellante] met de gemeente definitief geen overeenstemming heeft bereikt over een nieuwe koopovereenkomst;
dat [appellante] slechts gedurende de onderhandelingen de sporthal met kleedruimtes mocht blijven gebruiken en dat, nu de onderhandelingen geëindigd zijn, [appellante] zonder recht of titel gebruik maakt van de sporthal en kleedruimtes;
dat het voorgaande meebrengt dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering waarop het beslag is gegrond.
Op grond van deze oordelen heeft de voorzieningenrechter:
I. [appellante] veroordeeld om de sporthal en aanhorigheden aan de [perceel] te [plaats] met het hare en de haren te ontruimen en de onroerende zaak leeg en bezemschoon aan de gemeente op te leveren, zulks binnen twee maanden na de datum van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag met een maximum van € 25.000,--;
II. het door [appellante] gelegde conservatoir beslag op de onroerende zaak aan de [perceel] te [plaats] opgeheven.
De voorzieningenrechter heeft [appellante] in de proceskosten met inbegrip van nakosten en vermeerderd met wettelijke rente veroordeeld, het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
4.3.2.De gemeente heeft bij memorie van antwoord van 6 mei 2014 gesteld dat de ontruiming inmiddels (omstreeks 20 april 2014) heeft plaatsgevonden. Omdat [appellante] nadien niet meer aan het woord is geweest in deze procedure, weet het hof niet of die stelling juist is. In elk geval heeft [appellante] uit hoofde van de proceskosten een voldoende belang bij de beoordeling van haar grieven tegen het vonnis.