In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van een appellant, [de man], tegen [geïntimeerden c.s.], die in de hoofdzaak in hoger beroep zijn gekomen. De procedure is een vervolg op eerdere vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Limburg en de rechtbank Roermond. De appellant heeft de zaak in vrijwaring aanhangig gemaakt, waarbij de kantonrechter eerder vonnissen heeft gewezen. De kern van het geschil draait om de vraag of [X. B.V.] in opdracht van [geïntimeerden c.s.] reparatiewerkzaamheden heeft verricht aan een oplegger.
Tijdens de procedure heeft [geïntimeerden c.s.] een incidentele vordering tot voeging ingediend, waarbij zij de onderhavige vrijwaringszaak willen samenvoegen met de hoofdzaak die ook bij het hof aanhangig is. De appellant heeft zich niet verzet tegen deze vordering en refereert zich aan het oordeel van het hof. Het hof heeft geoordeeld dat de zaken met elkaar verknocht zijn en heeft de incidentele vordering tot voeging toegewezen.
De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol van 17 juni 2014 voor beraad van partijen, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Het arrest is gewezen door de rechters S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en is openbaar uitgesproken op 3 juni 2014.