4.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
POS houdt zich onder meer bezig met het op projectbasis beheren van vastgoed ten behoeve van derden. POS werkt daartoe op een aantal (vastgoed)projecten samen met JOB Pand Exploitatie B.V., (hierna: Job Housing). Daarnaast houdt POS zich in belangrijke mate bezig met het in (onder)aanneming uitvoeren van productie- en in- en uitpakwerkzaamheden.
[appellant] is met ingang van 4 augustus 2008 voor de duur van 1 jaar, dus tot en met 3 augustus 2009, in dienst getreden van POS in de functie van pandbeheerder. [appellant] is als zodanig werkzaamheden gaan verrichten in [locatie 1]. Deze eerste arbeidsovereenkomst ontbreekt overigens in het door [appellant] aan het hof overgelegde procesdossier.
De arbeidsovereenkomst is met ingang van 4 augustus 2009 met een jaar verlengd tot 3 augustus 2010. Deze verlenging is neergelegd in een nieuwe arbeidsovereenkomst van 4 augustus 2009. Deze (verlenging van de) arbeidsovereenkomst had betrekking op werkzaamheden die [appellant] als pandbeheerder zou verrichten in het “cluster [cluster]”. Job Housing exploiteerde daar twee objecten en had deze uitbesteed aan POS. In een van die objecten heeft het COA een asielzoekerscentrum (AZC) gevestigd. De betrokkenheid van Job Housing beperkte zich in die periode met betrekking tot dat object tot, kort gezegd, pandbeheer.
Met het oog op de taken die Job Housing in dat AZC voor het COA zou gaan vervullen, heeft een medewerker van het COA bij e-mail van 6 juli 2009 het volgende meegedeeld:
“Ik zou je nog laten weten welke taken onder de beheerder van Job Housing vallen.
Belangrijk is dat er goede samenwerking tot stand komt tussen Job-Housing en COA. Als ons dat lukt komt het met de taakverdeling ook wel goed.
Werktijden COA: 8.30-17.00 uur.
Mogelijk dat we hier nog wat in aanpassen.
In ieder geval is het volgende afgesproken:
Beheerder Job-Housing is 24-uur per dag aanwezig op de locatie.
De beheerder is tot 23.00 uur “wakker”
Tussen 23.00 en 8.00 uur “slaapt” de beheerder. Bewoners kunnen, in geval van nood, de beheerder wel wakker maken.
Bij aanwezigheid COA-personeel is COA het aanspreekpunt voor de bewoners.
Taken beheerder Job-Housing:
Schoonmaak van de gebouwen
Onderhoud en oplossen van storingen (we moeten nog wel afspreken hoe COA de storingen het beste kan doorgeven)
Gezamenlijke taken Job-Housing / COA
Verstrekken van de maaltijden
Dagelijkse controle van de bewonerskamers
Waswissel
Mochten er nog zaken zijn die niet benoemd zijn, maar waar wel afspraken over gemaakt moeten gaan worden dan hoor ik dit graag.”
Job Housing heeft deze mail diezelfde dag ter kennisname doorgezonden aan de heer [personeelslid van POS] van POS.
Artikel 2 van de tussen POS en [appellant] gesloten arbeidsovereenkomst van 4 augustus 2009 luidt als volgt:
“Het betreft een functie met een gemiddelde werktijd van 40 uur. De arbeidsuren kunnen op weekbasis sterk afwijken. Deze afwijking kan worden veroorzaakt door de omvang van een project, vertraging bij de start van een nieuw project of problemen bij opdrachtgevers. In verband hiermee zal worden gewerkt met een systeem van spaaruren.”
Artikel 4 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
“De werkgever is gerechtigd, na overleg met de werknemer, de werktijden per opdrachtgever c.q. opdracht te wijzigen. Werknemer verplicht zich in voorkomende gevallen aan alle namens werkgever in redelijkheid gewijzigde werktijden te voldoen. Per opdrachtgever c.q. opdracht worden de werktijden vastgesteld.”
Op 16 april 2010 heeft [appellant] een door POS opgestelde beëindigingsovereenkomst ondertekend. In deze overeenkomst, waarin POS is aangeduid als werkgever en [appellant] als werknemer, staat onder meer het volgende:
“Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1.
Werknemer en werkgever hebben per 04 augustus 2009 een overeenkomst voor bepaalde tijd met elkaar gesloten voor de duur van het project bij Job Housing te [locatie 2].
2.
Op eigen verzoek van de werknemer wil hij/zij thans de hierboven gesloten arbeidsovereenkomst eerder beëindigen en wel op 16 april 2010.
3.
Werkgever gaat akkoord met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer met ingang van de hierboven genoemde nieuwe einddatum.
4.
Werkgever en werknemer komen overeen, dat na de op te maken eindafrekening geen verplichtingen jegens elkaar zullen bestaan.”
Daarnaast heeft [appellant] op 16 april 2010 een brief van die datum, gesteld op briefpapier van Job Housing en gericht aan [appellant], voor ontvangst ondertekend. In die brief staat het volgende:
“Hierbij bevestigen:
Pos Outsourcing Services, gevestigd te [locatie 2] en Job Housing, gevestigd te [locatie 2] dat de arbeidsovereenkomst van de heer [appellant] (…) met de einddatum 13 augustus 2010 (bepaalde tijd) als huismeester wordt gewijzigd op verzoek van de heer [appellant] met ingang van 17 april 2010.
De heer [appellant] heeft op vrijdag 16 april aangegeven zijn werkzaamheden als huismeester per direct niet meer te willen uitvoeren en graag bij een andere opdrachtgever te willen gaan werken. Op vrijdag 16 april is hem werk aangeboden bij 2Sisters Holland BV, daarbij is er voor hem vervangende woonruimte ([woonplaats]) geregeld.”
De partner van [appellant], mevrouw [partner van appellant] (hierna: [partner van appellant]), heeft op 16 april 2010 een brief van die datum, gesteld op briefpapier van Job Housing en gericht aan [partner van appellant], voor ontvangst ondertekend. In die brief staat het volgende.
“Hierbij bevestigen:
Pos Outsourcing Services, gevestigd te [vestigingsplaats] en Job Housing, gevestigd te [vestigingsplaats] dat de arbeidsovereenkomst van mevrouw [partner van appellant] (…) met de einddatum 13 augustus 2010 (bepaalde tijd) als assistente pandbeheerder wordt gewijzigd op verzoek van de heer [appellant] in opdracht van [partner van appellant] met ingang van 17 april 2010.
De heer [appellant] heeft op vrijdag 16 april aangegeven dat zij haar werkzaamheden als assistente pandbeheerder per direct niet meer te willen uitvoeren en graag bij een andere opdrachtgever te willen gaan werken. Op vrijdag 16 april is via haar partner haar werk aangeboden bij 2Sisters Holland BV (16 april al werkzaamheden verricht), daarbij is er voor mevrouw [partner van appellant] en haar partner de heer [appellant] vervangende woonruimte ([woonplaats]) geregeld.”
i. Bij brief van 29 juni 2010 heeft de toenmalige advocaat van [appellant] aan POS onder meer meegedeeld dat POS bij de tewerkstelling van [appellant] in strijd heeft gehandeld met de Arbeidstijdenwet, dat [appellant] op 16 april 2010 de hem voorgelegde beëindigingsovereenkomst onder druk heeft ondertekend terwijl het voor POS duidelijk heeft moeten zijn dat de wil van [appellant] niet gericht was op beëindiging van de arbeidsovereenkomst, dat POS feitelijk de arbeidsovereenkomst op 16 april 2010 onregelmatig heeft opgezegd en dat [appellant] aanspraak op schadevergoeding ter hoogte van een maand loon wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. Verder heeft de advocaat in deze brief verzocht om toezending van het overzicht van spaaruren zoals bedoeld in artikel 2 van de arbeidsovereenkomst.
4.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [appellant] bij de inleidende dagvaarding in eerste aanleg veroordeling van POS tot betaling van, zakelijk weergegeven:
€ 1.436,40 bruto aan achterstallig regulier loon (exclusief vakantietoeslag) over de periode tot en met 15 april 2010 (uit alinea 11 van de dagvaarding blijkt dat het in het petitum van de dagvaarding bij vordering 1 genoemde bedrag van € 1.551,31 een bedrag inclusief vakantietoeslag betreft, terwijl de vakantietoeslag onder 7 nogmaals wordt gevorderd);
€ 16.868,25 bruto ter zake overuren in de periode van 4 augustus 2008 tot 16 april 2010;
€ 10.842,60 bruto als vergoeding voor 255 slaapdiensten in de periode van 4 augustus 2008 tot 16 april 2010;
€ 6.566,25 bruto ter zake toeslag wegens arbeid op zon- en feestdagen in de periode van 4 augustus 2008 tot 16 april 2010;
€ 4.989,60 bruto ter zake toeslag wegens arbeid op zaterdagen in de periode van 4 augustus 2008 tot 16 april 2010;
€ 4.706,10 bruto wegens niet genoten vakantiedagen;
€ 3.256,25 bruto ter zake 8% vakantietoeslag over het achterstallige salaris en de toeslagen zoals genoemd onder 1 tot en met 5;
€ 1.769,04 bruto aan schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van de dienstbetrekking;
de wettelijke rente en de wettelijke verhoging wegens vertraagde betaling van de onder 1 tot en met 8 genoemde bedragen, vanaf het moment van opeisbaarheid;
met veroordeling van POS in de proceskosten.
4.2.2.Bij conclusie van repliek heeft [appellant] zijn eis in twee opzichten verminderd:
het onder 1 genoemde bedrag is verminderd met € 907,20 bruto, dus tot € 529,20 bruto;
het onder 6 genoemde bedrag is verminderd met € 625,97 bruto, dus tot € 4.080,13 bruto.
4.3.1.In het vonnis van 19 juli 2011 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
4.3.2.Het hof wijst er volledigheidshalve op dat de kantonrechter bij vonnis van diezelfde datum (zaaknummer CV.727707, rolnummer 10-1502) vorderingen van [partner van appellant] tegen POS heeft afgewezen. Het hof doet bij arrest van heden (zaaknummer HD 200.099.444/01) uitspraak in het hoger beroep dat [partner van appellant] tegen dat vonnis heeft ingesteld.
Ten aanzien van de inhoud van de vordering van [appellant]
4.4.1.[appellant] heeft in zijn dagvaarding in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en, kort gezegd, tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen. Bij de weergave van de vorderingen in de dagvaarding in hoger beroep heeft [appellant] rekening gehouden met de zojuist onder 4.2.2. weergegeven eisvermindering.
4.4.2.Aan het slot van de memorie van grieven heeft [appellant] nogmaals de vorderingen weergegeven die hij toegewezen wil zien. In die weergave van de vorderingen is echter geen rekening gehouden met de eisvermindering. Het hof gaat er vanuit dat dit op een kennelijke verschrijving berust (kopiëren en plakken uit de inleidende dagvaarding waarbij abusievelijk de eisvermindering over het hoofd is gezien). Uit de inhoud van de memorie van grieven blijkt immers niet dat [appellant] af wil zien van de eisvermindering. Ten aanzien van de vorderingen 1 en 6 gaat het hof dus uit van de in rechtsoverweging 4.2.2. genoemde bedragen.
4.4.3.Verder bevat de weergave van vordering 2 aan het slot van de memorie van grieven een kennelijke verschrijving. Het hof leest het daar genoemde bedrag van € 18.868,25 bruto als € 16.868,25 bruto. Dat dit laatstgenoemde bedrag wordt bedoeld blijkt uit alinea 11 van de memorie van grieven en uit de stellingen van [appellant] in eerste aanleg.
Naar aanleiding van vordering 1
4.5.1.Uit het vonnis blijkt niet waarom de kantonrechter vordering 1 heeft afgewezen. In het vonnis is daarover geen overweging opgenomen. [appellant] is echter niet met een grief opgekomen tegen de afwijzing van vordering 1 en tegen het ontbreken van een motivering voor die afwijzing. Dat brengt mee dat vordering 1 in dit hoger beroep niet ter beoordeling voor ligt.
4.5.2.Overigens heeft [appellant] bij conclusie van repliek (punt 38) erkend dat hij het reguliere loon over de periode van 22 maart 2010 tot en met 15 april 2010 heeft ontvangen. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant], mede gelet op die erkenning, onvoldoende betwist dat al het in vordering 1 bedoelde reguliere loon over de periode tot en met 15 april 2010 aan hem is uitbetaald.
Naar aanleiding van de grieven I tot en met VI: de vorderingen 2 tot en met 5
4.6.1.[appellant] heeft tien grieven aangevoerd tegen het vonnis. Het hof zal de grieven I tot en met VI gezamenlijk behandelen. Die grieven zijn gericht tegen de afwijzing van de vorderingen 2 tot en met 5.
4.6.2.Aan vordering 2 – de vordering ter zake overuren in de periode van 4 augustus 2008 tot 16 april 2010 – heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat hij in de genoemde periode steeds gedurende 15 uren per dag werkzaamheden heeft verricht, althans in elk geval gedurende aanzienlijk meer dan 40 uren per week. POS heeft dat betwist. Volgens POS heeft [appellant] in de genoemde periode ongeveer 30 uur per week gewerkt en in elk geval niet meer dan 40 uur per week.
4.7.3.Het hof stelt bij de beoordeling van vordering 2 voorop dat de vraag gedurende hoeveel uren [appellant] daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht (en waarvoor hij in beginsel in elk geval recht heeft op het reguliere loon), moet worden onderscheiden van de vraag of [appellant] slaapdiensten en/of andere bereikbaarheidsdiensten heeft gedraaid (waarvoor geen aanspraak bestaat op het reguliere uurloon maar op een lagere vergoeding). Die laatste vraag komt onder meer aan de orde bij vordering 3. Vordering 2 ziet uitsluitend op uren waarin [appellant] niet slechts oproepbaar moest zijn maar waarin hij daadwerkelijk werkzaamheden verrichtte. Dit blijkt onder meer uit alinea 37, 38 en 59 van de memorie van grieven.
4.7.4.Nu [appellant] vordering 2 baseert op de stelling dat hij gemiddeld meer dan 40 uur daadwerkelijk werkzaamheden in de zojuist bedoelde zin heeft verricht, rust op hem als gevolg van artikel 150 Rv de plicht om die stelling voldoende te onderbouwen en, als de stelling voldoende onderbouwd maar door POS gemotiveerd betwist is, daarvan bewijs te leveren. POS heeft gemotiveerd betwist dat [appellant] gemiddeld gedurende meer dan 40 uren per week werkzaamheden heeft verricht. [appellant] heeft op dit punt zijn stellingen niet geconcretiseerd. Het hof tekent daarbij aan dat [appellant] in zijn stellingen het verrichten van werkzaamheden (waarvoor het reguliere salaris verschuldigd is) en de bereikbaarheidsdiensten (waarvoor geen aanspraak bestaat op het reguliere uurloon maar op een lagere vergoeding) als het ware “op een hoop gooit”. [appellant] lijkt dit zelf ook te onderkennen in alinea 59 van de memorie van grieven. Verder geeft [appellant] zijn stellingen in hoger beroep vrijwel geheel toegesneden op de werkzaamheden die hij vanaf 4 augustus 2009 als pandbeheerder in het AZC heeft verricht. Dat brengt mee dat aan verklaringen als die van [getuige] (prod. 5 bij inleidende dagvaarding) geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. Die verklaring heeft immers betrekking op een geheel andere taak (kort gezegd het beheer van twee tot drie gebouwen met arbeidsmigranten, vaak op meer dan 100 km afstand van elkaar gelegen, waarbij geen sprake was van COA-personeel).
Al met al komen de stellingen van [appellant] er wel op neer dat hij in feite 24 uur per dag bereikbaar moest zijn, maar dat hij in het AZC (of op een van de locaties waar hij eerder werkte) tevens gedurende meer dan 40 uur per week daadwerkelijk reguliere werkzaamheden heeft verricht (anders dan het draaien van bereikbaarheidsdiensten) is uit zijn stellingen niet af te leiden. [appellant] heeft daarmee de stelling van POS, dat [appellant] niet gedurende meer dan 40 uur per week daadwerkelijk werkzaam is geweest (anders dan het vervullen van bereikbaarheidsdiensten), onvoldoende gemotiveerd betwist. Dit brengt mee dat bewijslevering op dit onderdeel niet aan de orde komt. Het hof concludeert dat niet is komen vast te staan dat [appellant] in de periode van 4 augustus 2008 tot 16 april 2010 gedurende meer dan 40 uren per week reguliere werkzaamheden (anders dan bereikbaarheids- of slaapdiensten) voor POS heeft verricht. Vordering 2 is daarom niet toewijsbaar.