ECLI:NL:GHSHE:2014:1622

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
3 juni 2014
Zaaknummer
HD 200.099.450_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor slaapdiensten van een pandbeheerder in een asielzoekerscentrum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, aangeduid als [appellant], tegen zijn werkgever, POS Outsourcing Services B.V. De werknemer was werkzaam als pandbeheerder in een asielzoekerscentrum (AZC) en vorderde betaling van loon voor slaapdiensten die hij volgens hem had verricht. De arbeidsovereenkomst tussen de partijen was op 4 augustus 2009 ingegaan en op 16 april 2010 had de werknemer een beëindigingsovereenkomst ondertekend. De werknemer stelde dat hij onder druk had getekend en dat de beëindiging onregelmatig was. Het hof oordeelde dat de werknemer onvoldoende had aangetoond dat hij meer dan 40 uur per week reguliere werkzaamheden had verricht, maar dat hij wel recht had op een vergoeding voor de slaapdiensten die hij had gedraaid. Het hof wees de vordering tot betaling van € 10.842,60 bruto voor de slaapdiensten toe, evenals een vakantietoeslag van € 867,41. De kosten van het geding werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten moest dragen. Het hof verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.099.450/01
arrest van 3 juni 2014
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. B.J.F. Hofmans te Groesbeek,
tegen
POS Outsourcing Services B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als POS,
advocaat: mr. B.J. de Jong te Waalre,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 oktober 2011 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Boxmeer, van 19 juli 2011, gewezen tussen [appellant] als eiser en POS als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer CV.727708, rolnummer 10-1503)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het herstelexploot van 22 december 2011;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord met een productie.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
POS houdt zich onder meer bezig met het op projectbasis beheren van vastgoed ten behoeve van derden. POS werkt daartoe op een aantal (vastgoed)projecten samen met JOB Pand Exploitatie B.V., (hierna: Job Housing). Daarnaast houdt POS zich in belangrijke mate bezig met het in (onder)aanneming uitvoeren van productie- en in- en uitpakwerkzaamheden.
[appellant] is met ingang van 4 augustus 2008 voor de duur van 1 jaar, dus tot en met 3 augustus 2009, in dienst getreden van POS in de functie van pandbeheerder. [appellant] is als zodanig werkzaamheden gaan verrichten in [locatie 1]. Deze eerste arbeidsovereenkomst ontbreekt overigens in het door [appellant] aan het hof overgelegde procesdossier.
De arbeidsovereenkomst is met ingang van 4 augustus 2009 met een jaar verlengd tot 3 augustus 2010. Deze verlenging is neergelegd in een nieuwe arbeidsovereenkomst van 4 augustus 2009. Deze (verlenging van de) arbeidsovereenkomst had betrekking op werkzaamheden die [appellant] als pandbeheerder zou verrichten in het “cluster [cluster]”. Job Housing exploiteerde daar twee objecten en had deze uitbesteed aan POS. In een van die objecten heeft het COA een asielzoekerscentrum (AZC) gevestigd. De betrokkenheid van Job Housing beperkte zich in die periode met betrekking tot dat object tot, kort gezegd, pandbeheer.
Met het oog op de taken die Job Housing in dat AZC voor het COA zou gaan vervullen, heeft een medewerker van het COA bij e-mail van 6 juli 2009 het volgende meegedeeld:
“Ik zou je nog laten weten welke taken onder de beheerder van Job Housing vallen.
Belangrijk is dat er goede samenwerking tot stand komt tussen Job-Housing en COA. Als ons dat lukt komt het met de taakverdeling ook wel goed.
Werktijden COA: 8.30-17.00 uur.
Mogelijk dat we hier nog wat in aanpassen.
In ieder geval is het volgende afgesproken:

Beheerder Job-Housing is 24-uur per dag aanwezig op de locatie.

De beheerder is tot 23.00 uur “wakker”

Tussen 23.00 en 8.00 uur “slaapt” de beheerder. Bewoners kunnen, in geval van nood, de beheerder wel wakker maken.

Bij aanwezigheid COA-personeel is COA het aanspreekpunt voor de bewoners.
Taken beheerder Job-Housing:

Schoonmaak van de gebouwen

Onderhoud en oplossen van storingen (we moeten nog wel afspreken hoe COA de storingen het beste kan doorgeven)
Gezamenlijke taken Job-Housing / COA

Verstrekken van de maaltijden

Dagelijkse controle van de bewonerskamers

Waswissel
Mochten er nog zaken zijn die niet benoemd zijn, maar waar wel afspraken over gemaakt moeten gaan worden dan hoor ik dit graag.”
Job Housing heeft deze mail diezelfde dag ter kennisname doorgezonden aan de heer [personeelslid van POS] van POS.
Artikel 2 van de tussen POS en [appellant] gesloten arbeidsovereenkomst van 4 augustus 2009 luidt als volgt:
“Het betreft een functie met een gemiddelde werktijd van 40 uur. De arbeidsuren kunnen op weekbasis sterk afwijken. Deze afwijking kan worden veroorzaakt door de omvang van een project, vertraging bij de start van een nieuw project of problemen bij opdrachtgevers. In verband hiermee zal worden gewerkt met een systeem van spaaruren.”
Artikel 4 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
“De werkgever is gerechtigd, na overleg met de werknemer, de werktijden per opdrachtgever c.q. opdracht te wijzigen. Werknemer verplicht zich in voorkomende gevallen aan alle namens werkgever in redelijkheid gewijzigde werktijden te voldoen. Per opdrachtgever c.q. opdracht worden de werktijden vastgesteld.”
Op 16 april 2010 heeft [appellant] een door POS opgestelde beëindigingsovereenkomst ondertekend. In deze overeenkomst, waarin POS is aangeduid als werkgever en [appellant] als werknemer, staat onder meer het volgende:
“Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1.
Werknemer en werkgever hebben per 04 augustus 2009 een overeenkomst voor bepaalde tijd met elkaar gesloten voor de duur van het project bij Job Housing te [locatie 2].
2.
Op eigen verzoek van de werknemer wil hij/zij thans de hierboven gesloten arbeidsovereenkomst eerder beëindigen en wel op 16 april 2010.
3.
Werkgever gaat akkoord met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer met ingang van de hierboven genoemde nieuwe einddatum.
4.
Werkgever en werknemer komen overeen, dat na de op te maken eindafrekening geen verplichtingen jegens elkaar zullen bestaan.”
Daarnaast heeft [appellant] op 16 april 2010 een brief van die datum, gesteld op briefpapier van Job Housing en gericht aan [appellant], voor ontvangst ondertekend. In die brief staat het volgende:
“Hierbij bevestigen:
Pos Outsourcing Services, gevestigd te [locatie 2] en Job Housing, gevestigd te [locatie 2] dat de arbeidsovereenkomst van de heer [appellant] (…) met de einddatum 13 augustus 2010 (bepaalde tijd) als huismeester wordt gewijzigd op verzoek van de heer [appellant] met ingang van 17 april 2010.
De heer [appellant] heeft op vrijdag 16 april aangegeven zijn werkzaamheden als huismeester per direct niet meer te willen uitvoeren en graag bij een andere opdrachtgever te willen gaan werken. Op vrijdag 16 april is hem werk aangeboden bij 2Sisters Holland BV, daarbij is er voor hem vervangende woonruimte ([woonplaats]) geregeld.”
De partner van [appellant], mevrouw [partner van appellant] (hierna: [partner van appellant]), heeft op 16 april 2010 een brief van die datum, gesteld op briefpapier van Job Housing en gericht aan [partner van appellant], voor ontvangst ondertekend. In die brief staat het volgende.
“Hierbij bevestigen:
Pos Outsourcing Services, gevestigd te [vestigingsplaats] en Job Housing, gevestigd te [vestigingsplaats] dat de arbeidsovereenkomst van mevrouw [partner van appellant] (…) met de einddatum 13 augustus 2010 (bepaalde tijd) als assistente pandbeheerder wordt gewijzigd op verzoek van de heer [appellant] in opdracht van [partner van appellant] met ingang van 17 april 2010.
De heer [appellant] heeft op vrijdag 16 april aangegeven dat zij haar werkzaamheden als assistente pandbeheerder per direct niet meer te willen uitvoeren en graag bij een andere opdrachtgever te willen gaan werken. Op vrijdag 16 april is via haar partner haar werk aangeboden bij 2Sisters Holland BV (16 april al werkzaamheden verricht), daarbij is er voor mevrouw [partner van appellant] en haar partner de heer [appellant] vervangende woonruimte ([woonplaats]) geregeld.”
i. Bij brief van 29 juni 2010 heeft de toenmalige advocaat van [appellant] aan POS onder meer meegedeeld dat POS bij de tewerkstelling van [appellant] in strijd heeft gehandeld met de Arbeidstijdenwet, dat [appellant] op 16 april 2010 de hem voorgelegde beëindigingsovereenkomst onder druk heeft ondertekend terwijl het voor POS duidelijk heeft moeten zijn dat de wil van [appellant] niet gericht was op beëindiging van de arbeidsovereenkomst, dat POS feitelijk de arbeidsovereenkomst op 16 april 2010 onregelmatig heeft opgezegd en dat [appellant] aanspraak op schadevergoeding ter hoogte van een maand loon wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. Verder heeft de advocaat in deze brief verzocht om toezending van het overzicht van spaaruren zoals bedoeld in artikel 2 van de arbeidsovereenkomst.
4.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [appellant] bij de inleidende dagvaarding in eerste aanleg veroordeling van POS tot betaling van, zakelijk weergegeven:
€ 1.436,40 bruto aan achterstallig regulier loon (exclusief vakantietoeslag) over de periode tot en met 15 april 2010 (uit alinea 11 van de dagvaarding blijkt dat het in het petitum van de dagvaarding bij vordering 1 genoemde bedrag van € 1.551,31 een bedrag inclusief vakantietoeslag betreft, terwijl de vakantietoeslag onder 7 nogmaals wordt gevorderd);
€ 16.868,25 bruto ter zake overuren in de periode van 4 augustus 2008 tot 16 april 2010;
€ 10.842,60 bruto als vergoeding voor 255 slaapdiensten in de periode van 4 augustus 2008 tot 16 april 2010;
€ 6.566,25 bruto ter zake toeslag wegens arbeid op zon- en feestdagen in de periode van 4 augustus 2008 tot 16 april 2010;
€ 4.989,60 bruto ter zake toeslag wegens arbeid op zaterdagen in de periode van 4 augustus 2008 tot 16 april 2010;
€ 4.706,10 bruto wegens niet genoten vakantiedagen;
€ 3.256,25 bruto ter zake 8% vakantietoeslag over het achterstallige salaris en de toeslagen zoals genoemd onder 1 tot en met 5;
€ 1.769,04 bruto aan schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van de dienstbetrekking;
de wettelijke rente en de wettelijke verhoging wegens vertraagde betaling van de onder 1 tot en met 8 genoemde bedragen, vanaf het moment van opeisbaarheid;
met veroordeling van POS in de proceskosten.
4.2.2.
Bij conclusie van repliek heeft [appellant] zijn eis in twee opzichten verminderd:
 het onder 1 genoemde bedrag is verminderd met € 907,20 bruto, dus tot € 529,20 bruto;
 het onder 6 genoemde bedrag is verminderd met € 625,97 bruto, dus tot € 4.080,13 bruto.
4.3.1.
In het vonnis van 19 juli 2011 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
4.3.2.
Het hof wijst er volledigheidshalve op dat de kantonrechter bij vonnis van diezelfde datum (zaaknummer CV.727707, rolnummer 10-1502) vorderingen van [partner van appellant] tegen POS heeft afgewezen. Het hof doet bij arrest van heden (zaaknummer HD 200.099.444/01) uitspraak in het hoger beroep dat [partner van appellant] tegen dat vonnis heeft ingesteld.
Ten aanzien van de inhoud van de vordering van [appellant]
4.4.1.
[appellant] heeft in zijn dagvaarding in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en, kort gezegd, tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen. Bij de weergave van de vorderingen in de dagvaarding in hoger beroep heeft [appellant] rekening gehouden met de zojuist onder 4.2.2. weergegeven eisvermindering.
4.4.2.
Aan het slot van de memorie van grieven heeft [appellant] nogmaals de vorderingen weergegeven die hij toegewezen wil zien. In die weergave van de vorderingen is echter geen rekening gehouden met de eisvermindering. Het hof gaat er vanuit dat dit op een kennelijke verschrijving berust (kopiëren en plakken uit de inleidende dagvaarding waarbij abusievelijk de eisvermindering over het hoofd is gezien). Uit de inhoud van de memorie van grieven blijkt immers niet dat [appellant] af wil zien van de eisvermindering. Ten aanzien van de vorderingen 1 en 6 gaat het hof dus uit van de in rechtsoverweging 4.2.2. genoemde bedragen.
4.4.3.
Verder bevat de weergave van vordering 2 aan het slot van de memorie van grieven een kennelijke verschrijving. Het hof leest het daar genoemde bedrag van € 18.868,25 bruto als € 16.868,25 bruto. Dat dit laatstgenoemde bedrag wordt bedoeld blijkt uit alinea 11 van de memorie van grieven en uit de stellingen van [appellant] in eerste aanleg.
Naar aanleiding van vordering 1
4.5.1.
Uit het vonnis blijkt niet waarom de kantonrechter vordering 1 heeft afgewezen. In het vonnis is daarover geen overweging opgenomen. [appellant] is echter niet met een grief opgekomen tegen de afwijzing van vordering 1 en tegen het ontbreken van een motivering voor die afwijzing. Dat brengt mee dat vordering 1 in dit hoger beroep niet ter beoordeling voor ligt.
4.5.2.
Overigens heeft [appellant] bij conclusie van repliek (punt 38) erkend dat hij het reguliere loon over de periode van 22 maart 2010 tot en met 15 april 2010 heeft ontvangen. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant], mede gelet op die erkenning, onvoldoende betwist dat al het in vordering 1 bedoelde reguliere loon over de periode tot en met 15 april 2010 aan hem is uitbetaald.
Naar aanleiding van de grieven I tot en met VI: de vorderingen 2 tot en met 5
4.6.1.
[appellant] heeft tien grieven aangevoerd tegen het vonnis. Het hof zal de grieven I tot en met VI gezamenlijk behandelen. Die grieven zijn gericht tegen de afwijzing van de vorderingen 2 tot en met 5.
4.6.2.
Aan vordering 2 – de vordering ter zake overuren in de periode van 4 augustus 2008 tot 16 april 2010 – heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat hij in de genoemde periode steeds gedurende 15 uren per dag werkzaamheden heeft verricht, althans in elk geval gedurende aanzienlijk meer dan 40 uren per week. POS heeft dat betwist. Volgens POS heeft [appellant] in de genoemde periode ongeveer 30 uur per week gewerkt en in elk geval niet meer dan 40 uur per week.
4.7.3.
Het hof stelt bij de beoordeling van vordering 2 voorop dat de vraag gedurende hoeveel uren [appellant] daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht (en waarvoor hij in beginsel in elk geval recht heeft op het reguliere loon), moet worden onderscheiden van de vraag of [appellant] slaapdiensten en/of andere bereikbaarheidsdiensten heeft gedraaid (waarvoor geen aanspraak bestaat op het reguliere uurloon maar op een lagere vergoeding). Die laatste vraag komt onder meer aan de orde bij vordering 3. Vordering 2 ziet uitsluitend op uren waarin [appellant] niet slechts oproepbaar moest zijn maar waarin hij daadwerkelijk werkzaamheden verrichtte. Dit blijkt onder meer uit alinea 37, 38 en 59 van de memorie van grieven.
4.7.4.
Nu [appellant] vordering 2 baseert op de stelling dat hij gemiddeld meer dan 40 uur daadwerkelijk werkzaamheden in de zojuist bedoelde zin heeft verricht, rust op hem als gevolg van artikel 150 Rv de plicht om die stelling voldoende te onderbouwen en, als de stelling voldoende onderbouwd maar door POS gemotiveerd betwist is, daarvan bewijs te leveren. POS heeft gemotiveerd betwist dat [appellant] gemiddeld gedurende meer dan 40 uren per week werkzaamheden heeft verricht. [appellant] heeft op dit punt zijn stellingen niet geconcretiseerd. Het hof tekent daarbij aan dat [appellant] in zijn stellingen het verrichten van werkzaamheden (waarvoor het reguliere salaris verschuldigd is) en de bereikbaarheidsdiensten (waarvoor geen aanspraak bestaat op het reguliere uurloon maar op een lagere vergoeding) als het ware “op een hoop gooit”. [appellant] lijkt dit zelf ook te onderkennen in alinea 59 van de memorie van grieven. Verder geeft [appellant] zijn stellingen in hoger beroep vrijwel geheel toegesneden op de werkzaamheden die hij vanaf 4 augustus 2009 als pandbeheerder in het AZC heeft verricht. Dat brengt mee dat aan verklaringen als die van [getuige] (prod. 5 bij inleidende dagvaarding) geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. Die verklaring heeft immers betrekking op een geheel andere taak (kort gezegd het beheer van twee tot drie gebouwen met arbeidsmigranten, vaak op meer dan 100 km afstand van elkaar gelegen, waarbij geen sprake was van COA-personeel).
Al met al komen de stellingen van [appellant] er wel op neer dat hij in feite 24 uur per dag bereikbaar moest zijn, maar dat hij in het AZC (of op een van de locaties waar hij eerder werkte) tevens gedurende meer dan 40 uur per week daadwerkelijk reguliere werkzaamheden heeft verricht (anders dan het draaien van bereikbaarheidsdiensten) is uit zijn stellingen niet af te leiden. [appellant] heeft daarmee de stelling van POS, dat [appellant] niet gedurende meer dan 40 uur per week daadwerkelijk werkzaam is geweest (anders dan het vervullen van bereikbaarheidsdiensten), onvoldoende gemotiveerd betwist. Dit brengt mee dat bewijslevering op dit onderdeel niet aan de orde komt. Het hof concludeert dat niet is komen vast te staan dat [appellant] in de periode van 4 augustus 2008 tot 16 april 2010 gedurende meer dan 40 uren per week reguliere werkzaamheden (anders dan bereikbaarheids- of slaapdiensten) voor POS heeft verricht. Vordering 2 is daarom niet toewijsbaar.
4.8.
De vorderingen 4 en 5 strekken tot betaling van toeslagen wegens op zaterdagen, zondagen en feestdagen verrichte werkzaamheden (anders dan bereikbaarheids- of slaapdiensten). POS heeft gemotiveerd betwist dat [appellant] op zaterdagen, zondagen en feestdagen reguliere werkzaamheden heeft verricht die nog niet zijn uitbetaald. Het hof is van oordeel dat [appellant] zijn stellingen ook op dit punt niet voldoende heeft geconcretiseerd. Het hof verwijst naar rechtsoverweging 4.7.4 van dit arrest. [appellant] heeft daarmee de stelling van POS, dat [appellant] niet gedurende meer dan 40 uur per week daadwerkelijk werkzaam is geweest (anders dan het vervullen van bereikbaarheidsdiensten), onvoldoende gemotiveerd betwist. De vorderingen 4 en 5 zijn daarom niet toewijsbaar.
4.9.1.
Vordering 3 van [appellant] strekt tot veroordeling van POS tot betaling van € 10.842,60 bruto als vergoeding voor 255 slaapdiensten van negen uren per nacht in de periode van 4 augustus 2008 tot 16 april 2010. Ter onderbouwing van deze vordering heeft [appellant] gesteld dat hij op grond van de arbeidsovereenkomst met POS ’s-nachts als pandbeheerder in het AZC aanwezig moest zijn, zodat hij beschikbaar was bij incidenten. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [appellant] allereerst gewezen op de hiervoor in rechtsoverweging 4.1 sub d genoemde e-mail van het COA van 6 juli 2009. Verder heeft [appellant] verklaringen overgelegd van, onder meer, voormalige werknemers van POS. In die verklaringen is steun te vinden voor de stelling van [appellant] dat hij in zijn functie van pandbeheerder ’s-nachts in het AZC, kort gezegd, elke nacht slaapdiensten moest draaien.
4.9.2.
Naar het oordeel van het hof heeft POS de stellingen van [appellant] op dit punt onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het hof neemt daarbij allereerst in aanmerking dat
POS niet heeft bestreden dat Job Housing zich er jegens het COA toe had verbonden om ervoor te zorgen dat de pandbeheerder 24-uur per dag aanwezig zou zijn op de locatie, terwijl het COA-personeel uitsluitend tussen 8.30 uur en 17.00 uur aanwezig zou zijn. Verder heeft POS ook niet bestreden dat tussen Job Housing en het COA overeengekomen is dat de beheerder tussen 23.00 en 8.00 uur zou “slapen” maar dat de bewoners dan, in geval van nood, de beheerder wakker zouden mogen maken. POS stelt weliswaar dat na verzending van de mail van 6 juli 2009, waar deze afspraken is zijn vastgelegd, nog enkele wijzigingen hebben plaatsgevonden, maar als voorbeelden van die wijzigingen noemt zij slechts kwesties zoals de waswissel en de inspectie van bewonerskamers. Dat over de nachtelijke beschikbaarheid van de beheerder afwijkende afspraken zijn gemaakt is door POS niet gesteld. Verder staat vast dat POS [appellant] als pandbeheerder in het AZC voor Job Housing heeft laten werken. Dat in de in geding zijnde periode naast [appellant] ook nog een andere pandbeheerder in het pand heeft gewerkt om deze slaapdiensten te vervullen is door POS niet gesteld. POS stelt wel dat er in het cluster [cluster] twee pandbeheerders werkzaam waren maar zij stelt tevens dat er daar twee panden waren, dus uit de werkzaamheid van twee pandbeheerders is niet af te leiden dat er behalve [appellant] een andere beheerder in het AZC sliep.
4.9.3.
Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat POS de gemotiveerde en met meerdere producties onderbouwde stelling van [appellant], dat hij als de enige pandbeheerder in het AZC elke nacht slaapdiensten draaide, onvoldoende heeft bestreden. Vordering 3 is daarom in beginsel toewijsbaar. Alleen over de hoogte van het toe te wijzen bedrag moet nog een beslissing worden genomen. [appellant] heeft met betrekking tot de slaapdiensten aanspraak gemaakt op een vergoeding ter grootte van 50% van het tussen POS en [appellant] voor de reguliere werkzaamheden overeengekomen uurloon. [appellant] heeft die maatstaf ontleend aan de CAO Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening die van toepassing is op het COA-personeel in het AZC. POS heeft als reactie daarop uitsluitend aangevoerd dat die CAO niet van toepassing is op [appellant]. Dat heeft [appellant] echter ook niet gesteld. POS heeft de bruikbaarheid van de aan die CAO ontleende maatstaf – 50% van het uurloon per uur voor slaapdiensten – niet betwist en ook niet gesteld welke maatstaf dan in volgens haar voor een slaapdienst wel juist zou zijn. Nu POS de door [appellant] gehanteerde maatstaf niet inhoudelijk heeft bestreden, zal het hof van diezelfde maatstaf uitgaan. Het enkele feit dat POS aan [appellant] gratis huisvesting heeft verschaft, voert niet tot een ander oordeel. POS heeft erkend dat dit mede in haar eigen belang was. Tussen partijen is niet overeengekomen dat vanwege het verstrekken van die huisvesting enig bedrag op het loon in mindering zou worden gebracht.
4.9.4.
POS heeft in haar conclusie van antwoord nog aangevoerd dat partijen in de beëindigingsovereenkomst van 16 april 2010 zijn overeengekomen dat na de op te maken eindafrekening geen verplichtingen jegens elkaar zullen bestaan. Naar het oordeel van het hof kan het betreffende artikel (artikel 4) van de beëindigingsovereenkomst zonder nadere toelichting, die door POS niet is gegeven, echter niet worden opgevat als een kwijting voor eventuele nog bestaande loonaanspraken. Die zouden immers in de eindafrekening moeten worden meegenomen.
4.9.5.
Het voorgaande brengt mee dat ter zake vordering 3 het door [appellant] genoemde bedrag van € 10.842,60 bruto kan worden toegewezen. POS heeft dat bedrag of de berekening ervan niet op andere wijze bestreden.
4.10.
Min of meer verscholen in de alinea’s 37, 38 en 59 van de memorie van grieven heeft [appellant], voor het geval het hof de vordering van [appellant] ter zake overuren niet toewijst, aanspraak gemaakt op een vergoeding voor het oproepbaar zijn gedurende die uren van het etmaal waarop [appellant] geen regulier loon én geen vergoeding voor slaapdienst toekomt. Naar het hof begrijpt gaat het hier met name om de periode van 17.00 tot 23.00 uur en om de periode van 8.00 tot 9.00 uur. [appellant] heeft hieraan echter niet de vordering van een concreet bedrag gekoppeld. In de conclusie van de memorie van grieven komt deze vordering in het geheel niet voor, ook niet in de vorm van een subsidiaire vordering. Daarom was naar het oordeel van het hof voor POS niet voldoende duidelijk dat [appellant] op dit punt een subsidiaire vordering heeft willen formuleren. POS is er verder ook niet inhoudelijk op ingegaan, waarbij het hof overigens opmerkt dat de vordering met betrekking tot het uur in de ochtend zich slecht laat verenigen met het feit dat het COA-personeel vanaf 08.30 uur het aanspreekpunt voor de bewoners zou zijn en bovendien voor de hand ligt dat [appellant] voor de periode vanaf dat tijdstip zijn reguliere loon zal hebben ontvangen. Hoe dat verder ook zij, nu een voldoende duidelijke vordering op dit punt niet is ingesteld, kan ter zake de beschikbaarheid in de genoemde uren geen vergoeding worden toegewezen.
Naar aanleiding van vordering 6
4.11.1.
Vordering 6 heeft betrekking op niet genoten vakantiedagen. [appellant] vorderde dienaangaande bij de inleidende dagvaarding een bedrag van € 4.706,10 bruto. Bij de berekening van dat bedrag is er in de inleidende dagvaarding vanuit gegaan dat [appellant] in de periode van 4 augustus 2008 tot 16 april 2010 geen enkele vakantiedag heeft genoten.
POS heeft bij conclusie van antwoord onder verwijzing naar de als productie 5 bij die conclusie overgelegde loonspecificatie over week 14 van 2010 gesteld dat [appellant] bij de beëindiging van zijn dienstverband per 16 april 2010 nog aanspraak had op 66,24 niet genoten vakantie-uren en dat die uren bij gelegenheid van de beëindiging van het dienstverband aan hem zijn uitbetaald (€ 625,97 bruto).
[appellant] heeft vervolgens bij conclusie van repliek zijn eis ten aanzien van vordering 6 verminderd met laatstgenoemd bedrag.
4.11.2.
De kantonrechter heeft de vordering ter zake niet genoten vakantiedagen afgewezen.
[appellant] is tegen die beslissing niet opgekomen met een voldoende duidelijke grief. In de toelichting op de grieven I tot en met VI is [appellant] alleen ingegaan op, kort gezegd, het volgens hem verrichte overwerk en op de volgens hem gedraaide bereikbaarheidsdiensten. De door [appellant] al dan niet genoten vakanties en het aan [appellant] nog toekomende saldo aan vakantiedagen zijn in deze grieven niet duidelijk aan de orde gesteld. Reeds om deze reden kan vordering 6 in hoger beroep niet worden toegewezen.
Naar aanleiding van grief VII en vordering 7
4.12.
Onder 7 vordert [appellant] € 3.256,25 bruto ter zake 8% vakantietoeslag over het achterstallige salaris en de toeslagen zoals genoemd in de vorderingen 1 tot en met 5.
Uit hetgeen het hof in het voorgaande heeft overwogen volgt dat de vorderingen 1, 2, 4 en 5 niet toewijsbaar zijn. Ter zake vordering 3 zal € 10.842,60 bruto worden toegewezen. Nu POS niet heeft betwist dat daarover ook 8% vakantiebijslag toewijsbaar is zal het hof op vordering 7 een bedrag van (€ 10.842,60 maal 8% is) € 867,41 toewijzen.
Naar aanleiding van de grieven VIII en IX: vordering 8
4.13.1.
Het hof zal de grieven VIII en IX gezamenlijk behandelen. Die grieven zijn gericht tegen de afwijzing van vordering 8: veroordeling van POS tot betaling van € 1.769,04 bruto aan schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van de dienstbetrekking.
4.13.2.
[appellant] heeft aan die vordering, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellant] had op 16 april 2010 een gesprek met POS gevoerd. In dat gesprek heeft [appellant] zich onder meer beklaagd over zijn lange werktijden, zijn lage salaris en het feit dat zijn partner, mevrouw [partner van appellant], door POS naar een vleesverwerkende fabriek in [vestigingsplaats] werd gestuurd om daar in de productie te gaan werken terwijl zij daarvoor, naast haar salaris als assistent pandbeheerder, geen extra loon zou ontvangen. Tijdens dit gesprek heeft POS de door haar opgestelde beëindigingsovereenkomst aan [appellant] voorgelegd en op [appellant] druk uitgeoefend om deze overeenkomst te ondertekenen. Hoewel [appellant] de overeenkomst ondertekende, heeft het aan POS duidelijk moeten zijn dat de wil van [appellant] niet gericht was op beëindiging van de arbeidsovereenkomst maar op respectering van zijn rechten als werknemer. Gelet daarop heeft POS in feite de arbeidsovereenkomst van [appellant] op 16 april 2010 per direct opgezegd zonder de wettelijke bepalingen omtrent opzegging in acht te nemen. [appellant] heeft daarom recht op een vergoeding ter hoogte van één maandsalaris in verband met deze onregelmatige opzegging.
4.13.3.
POS heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens haar heeft [appellant] in het gesprek van 16 april 2010 uitdrukkelijk verzocht om zijn dienstverband per direct te beëindigen en wilde [appellant] zijn pijlen richten op werkzaamheden elders. Volgens POS heeft zij nog getracht [appellant] ertoe te bewegen niet per direct te vertrekken, zodat POS enige tijd zou hebben om een vervangend pandbeheerder te regelen, maar was [appellant] daar niet toe bereid. Volgens POS was
geen sprake van omstandigheden op grond waarvan het aan haar duidelijk had moeten zijn dat de wil van [appellant] niet gericht was op beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
4.13.4.
Het hof stelt voorop dat de beëindiging van een arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden grote gevolgen kan hebben voor een werknemer, onder meer met betrekking tot de mogelijkheid om aansluitend een uitkering te verkrijgen. Daarom worden in vaste rechtspraak strenge eisen gesteld aan de totstandkoming van een overeenkomst die strekt tot beëindiging van een arbeidsovereenkomst. Er moet onder meer sprake zijn van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer, de werkgever moet zo nodig onderzoeken of de werknemer begrijpt dat zijn instemming met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt gevraagd en de werkgever moet nagaan of de werknemer de gevolgen van de beëindigingsovereenkomst begrijpt. Met inachtneming van die uitgangspunten moet worden onderzocht of de werkgever er gelet op de concrete feiten en omstandigheden van het concrete geval op heeft mogen vertrouwen dat de werknemer daadwerkelijk de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wenste.
4.13.5.
Bij de in dit kader te verrichten afweging is ook van belang wat er kort na het sluiten van de beëindigingsovereenkomst is gebeurd. Als een werknemer na het ondertekenen van de beëindigingsovereenkomst zijn werkzaamheden daadwerkelijk staakt en zich vervolgens gedurende langere tijd niet meldt, kan dat voor de werkgever de indruk bevestigen dat de werknemer de beëindiging van de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk wilde. In het onderhavige geval acht het hof dat een belangrijke factor. [appellant] heeft de beëindigings-overeenkomst op 16 april 2010 ondertekend. Hij heeft een schriftelijke bevestiging hiervan meegekregen en zijn werkzaamheden gestaakt. Gelet daarop moet voor [appellant] volstrekt duidelijk zijn geweest dat de beëindigingsovereenkomst ertoe strekte dat zijn arbeidsovereenkomst per direct zou eindigen. Vervolgens heeft [appellant] pas tweeëneenhalve maand later, bij brief van zijn advocaat van 29 juni 2010, het standpunt ingenomen hij zich niet gebonden acht aan de beëindigingsovereenkomst. Dat [appellant] dit standpunt eerder aan POS kenbaar heeft gemaakt is niet gesteld of gebleken. Voor zover de gang van zaken op 16 april 2010 bij POS nog enige twijfel had moeten laten bestaan of [appellant] de beëindiging van zijn dienstverband daadwerkelijk wilde, heeft POS er naar het oordeel van het hof mede door het uitblijven van een reactie van [appellant] in de dagen daarna gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [appellant] de beëindiging, die in duidelijke bewoordingen in de ondertekende verklaring is vastgelegd, daadwerkelijk wilde.
4.13.6.
Bij deze stand van zaken acht het hof het aanvaardbaar dat POS zich op de beëindigingsovereenkomst beroept. Er is dus geen sprake van een onregelmatig ontslag. Dat brengt mee dat de grieven VIII en IX worden verworpen en vordering 8 niet toewijsbaar is.
Naar aanleiding van grief X, proceskosten en verdere afwikkeling
4.14.1.
Grief X is gericht tegen de veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in eerste aanleg. In de toelichting op deze grief stelt [appellant] onder verwijzing naar zijn eerdere grieven dat zijn vorderingen moeten worden toegewezen en dat POS dus als in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de proceskosten.
4.14.2.
Uit hetgeen naar aanleiding van de vorige grieven is overwogen, volgt dat de kantonrechter de vorderingen van [appellant] ten onrechte helemaal heeft afgewezen. Het hof zal het vonnis daarom vernietigen en, opnieuw rechtdoende, vordering 3 geheel en vordering 7 ten dele toewijzen zoals hiervoor aangegeven. De andere vorderingen zijn niet toewijsbaar. Op grond daarvan concludeert het hof dat beide partijen in relevante mate in het gelijk en in het ongelijk zijn gesteld. Het hof zal om die reden de kosten van het geding in eerste aanleg en de kosten van het hoger beroep tussen de partijen compenseren, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen.
4.14.3.
[appellant] vordert over de toewijsbare bedragen de wettelijke rente en wettelijke verhoging wegens vertraagde betaling vanaf het moment van opeisbaarheid. [appellant] heeft niet gesteld welk moment dat is. Het hof zal uitgaan van 30 april 2010, zijnde de laatste dag van de maand waarin de arbeidsovereenkomst is beëindigd. POS heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente. Het hof zal deze onderdelen van de vordering (vordering 9) toewijzen. Het hof acht geen termen aanwezig om de wettelijke verhoging op de voet van de slotzin van artikel 7:625 lid 1 BW te beperken. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het aan POS te verwijten is dat zij het thans toegewezen loon niet uit eigener beweging tijdig aan [appellant] heeft betaald. Het hof zal bepalen dat ook deze wettelijke verhoging (en niet alleen de wettelijke rente) berekend moet worden vanaf 30 april 2010. De stellingen van [appellant] bieden onvoldoende concrete aanknopingspunten voor het hanteren een andere datum of andere data.
4.14.4.
Het hof zal dit arrest, zoals door [appellant] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het door de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Boxmeer, tussen partijen gewezen vonnis van 19 juli 2011 en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
 veroordeelt POS om aan [appellant] € 10.842,60 bruto te betalen (vergoeding voor slaapdiensten in de periode van 4 augustus 2008 tot 16 april 2010), vermeerderd met de wettelijke rente en de in artikel 7:625 BW bedoelde wettelijke verhoging over dit bedrag vanaf 30 april 2010;
 veroordeelt POS om aan [appellant] € 867,41 bruto te betalen (vakantietoeslag over het bedrag van € 10.842,60), vermeerderd met de wettelijke rente en de in artikel 7:625 BW bedoelde wettelijke verhoging over dit bedrag vanaf 30 april 2010;
 compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen;
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
compenseert de kosten van het hoger beroep tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, I.B.N. Keizer en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 juni 2014.