In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van een regresvordering op medehuurders van een camping. De appellant, een man wonende in Duitsland, heeft in hoger beroep de rechtbank Middelburg aangesproken over een huurovereenkomst met de stad Neufchâteau. De appellant stelde dat hij met de medehuurders had afgesproken dat hij niet draagplichtig zou zijn voor de verplichtingen die voortvloeien uit deze huurovereenkomst. Het hof heeft in eerdere tussenarresten de appellant toegelaten tot bewijs van deze stelling, maar in het arrest van 3 juni 2014 concludeert het hof dat de appellant niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. De getuigen die door de appellant zijn aangedragen, hebben geen bevestiging gegeven van de gemaakte afspraken. Het hof oordeelt dat de verklaring van de appellant, als partijgetuige, niet voldoende is om zijn stelling te onderbouwen, omdat er geen onvolledig bewijs is waar zijn verklaring op kan aanvullen. Het hof bevestigt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat het onaanvaardbaar zou zijn om de appellant als mede-huurder draagplichtig te houden voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst. De grieven van de appellant worden verworpen, en de primaire vordering is niet toewijsbaar. Het hof heeft ook de subsidiaire vordering van de appellant beoordeeld en vastgesteld dat regres tussen partijen alleen aan de orde is indien betalingen aan de stad Neufchâteau zijn gedaan uit privé-middelen. De appellant heeft verklaard dat hij geen betalingsverplichtingen meer heeft, en het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van de appellant, zodat hij kan reageren op de door de geïntimeerde 2 verstrekte gegevens.