ECLI:NL:GHSHE:2014:1614
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Loonvordering en arbeidsongeschiktheid na beëindiging dienstverband
In deze zaak gaat het om een loonvordering van een voormalige werknemer, [de vrouw], tegen haar ex-werkgever, Coöperatieve Rabobank Westelijke Mijnstreek U.A. De werknemer was van 16 januari 1996 tot 15 januari 2006 in dienst bij de Rabobank en heeft zich op 12 juli 2004 ziek gemeld. De loonbetaling werd per 7 januari 2005 stopgezet, waarna de arbeidsovereenkomst op verzoek van de Rabobank door de kantonrechter werd ontbonden. De werknemer vorderde in eerste aanleg loon over de periode van januari 2005 tot januari 2006, maar haar vorderingen werden afgewezen door de kantonrechter. De kantonrechter oordeelde dat het deskundigenoordeel van het UWV onvoldoende onderbouwd was en dat de werknemer niet voldoende had meegewerkt aan een effectieve invulling van het Sociaal Statuut.
In hoger beroep heeft de werknemer vijf grieven ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de werknemer op basis van een deskundigenoordeel van het UWV op 10 januari 2005 arbeidsongeschikt was. Het hof oordeelde dat de Rabobank de loonbetaling ten onrechte had stopgezet en dat de werknemer recht had op loon over de periode van 7 januari 2005 tot 19 juli 2005. Het hof heeft de vordering van de werknemer gedeeltelijk toegewezen en de Rabobank veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, vermeerderd met wettelijke rente en een wettelijke verhoging van 25%.
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is uitgesproken op 3 juni 2014.