ECLI:NL:GHSHE:2014:1530

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
30 mei 2014
Zaaknummer
20-003092-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op moeder door zoon met koord en handen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Limburg was veroordeeld voor poging tot doodslag op zijn moeder. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. De advocaat-generaal had in hoger beroep een zwaardere straf van zes jaren geëist. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 17 maart 2013 in Maastricht, waar de verdachte zijn moeder met een koord om de hals heeft gewurgd, wat leidde tot haar bewusteloosheid. De verdachte heeft tijdens het proces volgehouden dat hij onschuldig is en dat hij zijn moeder in een bewusteloze toestand aantrof na een kort bezoek aan het station. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de verklaringen van de aangeefster consistent waren en dat er voldoende bewijs was voor de poging tot doodslag. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, zijn moeder, voor de geleden schade als gevolg van het delict.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003092-13
Uitspraak : 28 mei 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 17 september 2013 in de strafzaak met parketnummer 03-700193-13 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst te Sittard.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank beslist over de schadevergoeding voor de benadeelde partij.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Op de terechtzitting van 24 februari 2014 is de tenlastelegging op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], heeft de advocaat-generaal gevorderd te beslissen overeenkomstig de rechtbank.
De raadsvrouwe heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd en is verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 maart 2013 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer], zijnde de moeder van verdachte, van het leven te beroven, met dat opzet een koord/touw om de nek en/of hals van die [slachtoffer] heeft gedraaid en/of (vervolgens) dat koord/touw heeft aangetrokken en/of de nek en/of hals van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de nek en/of hals van die [slachtoffer] met zijn handen heeft dichtgeknepen/dichtgeduwd (gehouden), ten gevolge waarvan die [slachtoffer] het bewustzijn heeft verloren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 maart 2013 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer], zijnde de moeder van verdachte, van het leven te beroven, met dat opzet een koord/touw om de nek en/of hals van die [slachtoffer] heeft gedraaid en vervolgens dat koord/touw heeft aangetrokken en vervolgens de nek en/of hals van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en vervolgens de nek en/of hals van die [slachtoffer] met zijn handen heeft dichtgeknepen/dichtgeduwd gehouden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] het bewustzijn heeft verloren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De hieronder vermelde bewijsmiddelen maken onderdeel uit van het dossier van de regiopolitie Limburg-Zuid, Leiding District Maastricht, Leiding Basiseenheid Maastricht-Noord, OPS-dossiernummer 2013028106, sluitingsdatum 14 mei 2013, met bijlagen, doorgenummerde pagina’s 1-340.
Een proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer PL2412 2013028106-7, op 20 maart 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], hoofdagent respectievelijk brigadier, voor zover inhoudende als
relaas van bevindingen, (pagina’s 90 – 92):
(p.90)
Op 17 maart 2013 omstreeks 20.15 uur kregen wij verbalisanten, de opdracht van de Officier van Dienst [Officier van Dienst] om te rijden naar het Academisch Ziekenhuis te Maastricht. Aldaar zou zojuist een vrouw genaamd [slachtoffer] door de ambulance zijn binnen gebracht. Deze vrouw had het ambulancepersoneel verteld dat zij door haar zoon [verdachte] zou zijn gewurgd. Het ambulancepersoneel had hier vervolgens melding van gemaakt bij de politie.
Wij gingen terstond ter plaatse. In het academisch ziekenhuis werden wij aangesproken door het ambulancepersoneel dat de melding had gedaan. Zij gaven op te zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
[betrokkene 1] deelde ons het volgende mede:
  • dat zij waren verzocht te rijden naar [adres] alwaar een reanimatie had plaatsgevonden;
  • dat in de woonkamer van de woning een vrouw, de later te noemen [slachtoffer], op de grond werd aangetroffen. [slachtoffer] had een blauwkleurig gestuwd gezicht en een moeizame ademhaling;
  • dat zij werden aangesproken door een persoon welke zich voorstelde
als zijnde de buurvrouw;
- dat de buurvrouw hen vertelde dat zij [slachtoffer] zittend in de stoel had aangetroffen met het hoofd ietwat achterover geheld. [slachtoffer] ademende op dat moment niet meer. Zij had de vrouw uit de stoel getrokken en op de grond gelegd. Toen zij dit deed, was de ademhaling weer op gang gekomen en had zij de ambulance gebeld;
(p.91)
  • dat toen zij [slachtoffer] naar het academisch ziekenhuis te Maastricht vervoerden zij langzaam beter aanspreekbaar werd;
  • dat [slachtoffer] toen vertelde dat zij door haar zoon [verdachte] (
  • dat toen zij in het ziekenhuis waren aangekomen de stuwing in het gezicht minder was en dat er in de nek/hals striemen zichtbaar waren welke eerder niet zichtbaar waren.
Door de dienstdoende dokter van het Academisch ziekenhuis te Maastricht kregen wij
toestemming om [slachtoffer] te spreken.
[slachtoffer] deelde ons het navolgende mede:
  • Dat zij vandaag ruzie had gehad met haar zoon [verdachte];
  • Dat zij hedenavond in de woonkamer zat in een stoel welke bij de eettafel stond;
  • Dat [verdachte] opeens opstond en naar haar toe kwam en een schoenveter
om haar nek draaide;
- Dat zij kort daarna het bewustzijn verloor;
Wij, verbalisanten zagen dat [slachtoffer] een roodgekleurd gezicht had. Zij droeg een mondkap waardoor wij eventuele verwondingen in hals of nekstreek niet konden zien. Wij verbalisanten hoorden en zagen dat [slachtoffer] moeite had met ademhalen en met spreken.
Een proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer PL2410 2013028106-19, op 19 maart 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden hoofdagent, voor zover inhoudende als
relaas van bevindingen, (pagina’s 248 – 250):
(p.248)
Op 18 maart 2013 zijn, wij, verbalisanten, naar het Academisch Ziekenhuis
Maastricht gegaan om een gesprek te voeren met het slachtoffer [slachtoffer].
Ter plaatse zagen wij het slachtoffer [slachtoffer] in bed liggen. Wij zagen dat het
gezicht van het slachtoffer heel erg rood gekleurd was en diverse blauw/rode vlekken
vertoonde. Wij zagen dat het wit van haar beide ogen rood verkleurd was en heel
troebel was.
Verkorte weergave van het gesprek met slachtoffer [slachtoffer]
Het slachtoffer werd medegedeeld dat het gesprek auditief werd opgenomen.
(p.249)
Zij gaf aan dat ze door haar zoon [verdachte] gewurgd was geworden met een veter
of stukje touw. Zij gaf aan dat dit gebeurd was bij de eethoek in de woonkamer van haar woning, [adres] te [woonplaats], op zondagavond 17 maart 2013.
Zij gaf aan dat haar kleinzoon [kleinzoon] het hele weekend bij haar was geweest. Zij gaf aan dat ze zondag thuis waren gebleven. [kleinzoon] moest naar Simpelveld. Zij gaf aan dat [verdachte] [kleinzoon] normaal altijd maar het station brengt en dat hij dat nu niet had gedaan. Hij was niet meegegaan. Dit had ze vreemd gevonden. Toen [kleinzoon] weg was, bleven zij en [verdachte] alleen achter in de woning.
Zij gaf aan dat [verdachte] geen geld en geen tabak had. Zij gaf aan dat hij raar naar haar
had gekeken en haar toen had gepakt.
Zij gaf aan dat hij een veter om haar nek had gedraaid en haar daarna ook met zijn
beide handen om haar hals had vast gepakt en flink geduwd had. Zij gaf aan dat ze
toen was weggevallen.
Zij gaf aan dat ze aangifte wenste te doen tegen haar zoon [verdachte].
(p.250)
Zij gaf aan dat [verdachte] een vriendin heeft in de Oekraïne en dat hij haar geld stuurt. Zij gaf aan dat [verdachte] maar een been heeft en dat hij aan het andere been een prothese heeft.
Zij gaf aan dat [verdachte] zondag
(hof: 17 maart 2013)geen geld en geen tabak meer had. Als hij dat niet heeft, dan is hij altijd lastig.
Zij gaf aan dat ze hem geen geld wilde geven. Hij had toen raar gedaan.
Hij had aan het zwarte riempje in zijn sportbroek zitten friemelen. Daar had ze hem
op aan gesproken.
Zij gaf aan dat [verdachte] een blikje of zes halve liters bier had gedronken.
Aangever : [slachtoffer]
(vrouw), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
Een proces-verbaal van
verhoor aangeefster, proces-verbaalnummer PL2410 2013028106-40, op 25 maart 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden hoofdagent, voor zover inhoudende als
verklaring van [slachtoffer], afgelegd d.d. 25 maart 2013, wonende te [adres], [woonplaats] (pagina’s 253 – 264):
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord aangeefster
(p. 257)
V: kunt u ons vertellen hoe afgelopen zondag uit zag?
A: [kleinzoon] (
hof: 16 jarige zoon van verdachte, kleinzoon van aangeefster)sliep bij mij. Hij blijft bijna elk weekend bij mij. Hij woont in [adres] te [woonplaats]. ’s Zondags gaat hij altijd terug.
(p. 258)
[kleinzoon] zou als ik het goed heb, de bus van 17:45 uur nemen.
Omstreeks 17.15 uur - 17.30 uur is [kleinzoon] weggegaan.
Voordat [kleinzoon] wegging vroeg ik aan [verdachte] of hij [kleinzoon] naar het station bracht. Normaal doet [verdachte] dat altijd. Ook als het regent. Nu in eens niet.
V: [kleinzoon] vertrekt en dan?
A: Ik ging terug naar binnen. Ik zag dat [verdachte] op de houten stoel bij de eettafel
in de woonkamer zat. Ik ging tegenover [verdachte] aan de eettafel zitten. Ik zat in een zwarte fauteuil. Ik zat daar en op een moment stond [verdachte] op. Voordat hij opstond nam hij iets uit zijn rechterbroekzak. Hij deed dit met zijn
rechterhand. Ik kon niet zien wat hij pakte. Hij kwam mijn richting op gelopen.
(p.259)
Voordat ik het in de gaten had, draaide hij een koordje een paar keren om mijn nek.
De uiteindes van het koordje hield hij vast en draaide hij rond. Ik voelde mij
benauwd en had angst. Ik dacht, wat doet hij nu. Hij bleef doordraaien. Ik kreeg
geen lucht meer. Ik heb toen ook nog gegild. Ik zei ook nog tegen hem: “Wat doe je nou? “ Op een moment liet hij het koordje los. Het bleef wel om mijn nek zitten.
Hij pakte mij toen met beide handen stevig vast om mijn hals/nek en begon te
drukken tegen mijn strottenhoofd. Ik voelde angst en pijn. Ik kreeg geen lucht
meer. Ik kon niets meer doen. Vanaf dat moment weet ik niets meer. Ik weet niet wat er toen met mij gebeurd is.
Hij bleef mij steeds in mijn ogen kijken. Dat heeft hij zelfs gedaan totdat ik weg viel.
Toen hij het koordje om mijn nek draaide zag ik het koordje. Het was zwart van
kleur en lang. Hij bleef het maar om mijn nek draaien.

4.

Het proces-verbaal van
getuigenverhoor [slachtoffer], afgelegd bij de raadsheer-commissaris d.d. 14 april 2014
:
[kleinzoon] is alleen naar het station vertrokken. Ik ben naar binnen gegaan en [verdachte] is ook naar binnen gekomen. [verdachte] zat in een houten stoel aan de tafel.
Toen was [verdachte] nog aan het mopperen dat hij geen opwaardering meer had en niet meer naar Oekraïne kon bellen, toen heb ik nog tegen hem gezegd dat hij maar moest zorgen dat hij uitkomt met zijn geld. Ik zag dat [verdachte] iets uit zijn rechterbroekzak pakte. [verdachte] liep op mij af. Toen deed hij het touw om mijn nek en daar ik op de kuipstoel zat kon ik geen kant op. Hij deed het koord drie keer om mijn nek. Toen heeft hij met twee handen mijn keel dichtgeknepen en daarbij is hij mij blijven aankijken. Hij deed dat vanaf de zijkant. Hij keek mij vuil aan en bleef doorknijpen.

5.

Een geschrift, te weten een
forensisch geneeskundig onderzoek van [forensisch geneeskundige], forensisch geneeskundige, d.d. 18 maart 2013 (pagina’s 267 – 268)
(p.267)
Naar aanleiding van een telefonisch verzoek van vanmorgen in verband met het instellen van een forensisch geneeskundig onderzoek van mevrouw [slachtoffer], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats], bezocht ik mevrouw vandaag in het MUMC te Maastricht.
Mevrouw gaf schriftelijke toestemming voor deze letselbeschrijving.
Subjectieve klachten:
• Trekken van het gezicht.
• Iets wazig zien met beide ogen.
• Pijn aan de rechterzijde van de thorax, uitstralend naar de voorzijde van de borst
en naar de rechterkant van de nek.
• Pijn aan de nek, en de hals over een geheel circulair gebied rond de hals en nek.
Objectief zie ik de volgende letsels:
Rood aangezicht met donkere plekken rond de ogen. Rond de ogen schemert een
blauwe kleur door. Rond beide ogen is ook zwelling zichtbaar. Aan de linker
achterzijde in de nek zijn een tweetal horizontaal verlopende huidverkleuringen
met een lengte van respectievelijk 3 en 2 centimeter zichtbaar. Aan de linkerzijde
van de hals lopende in de richting van de keel, lopen twee rode
huidverkleuringen van respectievelijk 9 en 4 centimeter. Aan de linkerkaakhoek
zijn een tweetal oppervlakkige huidbeschadigingen zichtbaar met een doorsnee
van 2 millimeter. Drie centimeter onder de linkerzijde van de kaak zit een aantal
kleine oppervlakkige huidbeschadigingen verlopend in een lineaire richting over
een gebied van 3 centimeter. Aan de rechterzijde van de hals zijn een aantal rode
huidverkleuringen zichtbaar. Eén van deze beschadigingen zit 7 centimeter onder
het rechteroor en de ander zit ongeveer 7 centimeter onder de onderkaak aan de
rechterzijde.
Conclusie:
De letsels aan het aangezicht kunnen passen bij stomp mechanisch botsend en of stotend geweld. De zwelling en blauwe schemering bij de ogen zijn zeker het gevolg van botsend en/of stotend geweld.
De letsels in de hals zijn het gevolg van stomp, langsschurend geweld. De
oppervlakkige huidbeschadigingen aan de linkerzijde van de hals en de
linkerzijden van de kaak zijn veroorzaakt door langsschurend geweld met enige
scherpte (scherp randje van bv. een voorwerp).

6.

Een proces-verbaal van
verhoor getuiged.d. 19 maart 2013, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als
verklaring van [getuige 1](p. 280-287):
(p.282)
Ik weet dat mijn moeder (
hof: aangeefster [slachtoffer])mij zondag om 18:03 uur heeft gebeld. Toen vroeg ze of ik wilde komen omdat zij “hommeles” had met mijn broer. Daarmee bedoelde ze [verdachte]. Ik heb gezegd dat ik niet kon komen omdat ik met mijn oudste dochter bij het ziekenhuis was.
(p.283)
Ik heb gezegd dat ik [getuige 2] (
hof: de buurvrouw van aangeefster, getuige mevrouw [getuige 2])zou bellen.
Ik heb om 18.07 uur een sms naar [getuige 2] gestuurd. Ik kreeg van [getuige 2] een berichtje terug dat ik zelf moest gaan. Ik heb het volgende sms-bericht teruggestuurd: ik kan niet zit op azm.
Ik hoorde later van [getuige 2] dat zij toen naar buiten had gekeken en dat ze had gezien
dat [verdachte] voor de woning op de stoep stond.
Later hoorde ik van [getuige 2] dat [verdachte] om 18:45 uur op de ruit van haar woning had
geklopt.
(p.283-284)
Na dit gesprek (
hof: telefoongesprek met broer [verdachte], de verdachte, om 21.16 uur vanuit de wachtkamer van het ziekenhuis) mocht ik bij mijn moeder. Mijn moeder vertelde dat [verdachte] het had gedaan. [verdachte] had haar een veter of iets van een touw om haar hals/keel gedraaid. Boven in de hals/keel had hij het touw of veter strak aangedraaid. Mijn moeder vertelde dat ze toen van haar eigen was afgegaan.
Ze zei dat [verdachte] de hele tijd raar aan het kijken was en aan zijn schoenen
en in zijn broekzak zat. [verdachte] was plotseling opgestaan en naar mijn moeder gelopen
en toen had [verdachte] het touw of veter om de hals/keel van mijn moeder gedaan dan wel gedraaid.
Het viel mij op dat mijn moeder een heel rood en opgezwollen hoofd had. Ik zag
dat ze dikke kikkerogen had en het rechteroog was al aan de buitenzijde blauw aan
het worden. Het wit aan de binnenzijde van het oog was al troebel aan het worden.
De verpleegster vertelde mij omdat het strottenhoofd of keel bij mijn moeder was dichtgebonden en dat daardoor deze reactie ontstond. Daarmee bedoelde ze dat het hoofd vuurrood was geworden en was opgezwollen.

7.

Een proces-verbaal van
verhoor getuiged.d. 19 maart 2013, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van
[getuige 3], [adres] [woonplaats] (p. 291-295):
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord getuige
(p. 291)
V: Hoelang woont u in de [adres]?
A: Sinds december 2012. Mijn moeder (
hof: getuige mevrouw [getuige 2])woont daar al een zestal jaren.
(p.292)
[getuige 1] (
hof: [getuige 1], bewijsmiddel 6) heeft op 17 maart 2013 een sms’je gestuurd om 18:12 uur dat ze in het ziekenhuis zat met haar dochter. Op dat moment hebben we een keer een gil gehoord vanaf nummer [huisnummer] (
het hof begrijpt vanaf de woning aan [adres]).
Om 18:45 uur stond ik de afwas te doen toen werd er geklopt op het raam het was [verdachte], hij vroeg of ik om wilde komen lopen, er was iets met zijn moeder, hij zei, dat ze in de stoel zat en bloedde.
Ik ben vervolgens naar de woning van [slachtoffer] (
hof: aangeefster [slachtoffer])gelopen. Ik trof haar in de woonkamer, in de voorkamer, in de eetkamer stoel aan. Ik ben teruggelopen naar mijn moeder en heb haar meegenomen naar de woning van [slachtoffer]. We hebben [verdachte] de opdracht gegeven om de ambulance te bellen, ik heb de telefoon van [verdachte] overgenomen en heb uitgelegd hoe we haar gevonden hadden en wat we hadden gedaan.
(p.293)
Op het moment dat we hebben gezegd dat er bloed uit haar oren kwam hebben ze een extra ambulance gestuurd.
We hebben haar in die tussentijd dat we moesten wachten op de grond gelegd in
de stabiele zijligging. Ambulance is gekomen, drie broeders en een zuster, deze
hebben haar gereanimeerd en een tube in haar mond gedaan.
We zagen allebei striemen in haar nek, ze was toen niet bij bewust zijn. Er kwam
een soort gesnurk uit haar mond, ze reageerde helemaal niet op aanspreken, ze
reageerde helemaal niet. Toen we haar op de grond hebben gelegd, kwam er geluid uit en haalde ze enigszins weer wat adem. Haar gezicht was helemaal opgezwollen, haar ogen puilden uit, ik zag bloed achter haar rechteroor, ook uit de neus en mond kwam bloed. Boven haar strottenhoofd was ze blauw en haar hoofd was behoorlijk
gezwollen.

8.

Een proces-verbaal van
verhoor getuiged.d. 9 april 2013, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als
verklaring van [getuige 2], [adres], [woonplaats] (p. 315-320):
(p. 317)
Toen ik ging koken, hoorde ik dat [kleinzoon] wegging. Ik weet niet meer hoe laat dit was. Ik denk dat het omstreeks 17:30 uur is geweest. Ik zag dat [verdachte] buiten op de trap bij de woning van [slachtoffer] een sigaretje zat te roken. Ik heb gezien dat [verdachte] na het roken weer de woning van [slachtoffer] binnenging. Op 17 maart 2013, omstreeks 18:07 uur, kreeg ik een berichtje van [getuige 1] (
hof: [getuige 1], bewijsmiddel 6). Zij schreef Hoi. Omstreeks 18:08 uur kreeg ik weer een bericht van [getuige 1], zij schreef ‘Of jij effe naar mijn moeder kan gaan’. Ze hadden ruzie schijnbaar, ze (
het hof begrijpt: de moeder van [getuige 1]) belde net. Ik heb om 18.08 uur geantwoord: Ja, ga zelf. [getuige 1] antwoordde omstreeks 18.12 uur: Kan niet zit op azm. Ik heb naar buiten gekeken en zag [verdachte] buiten staan en hij was een sigaret aan het roken.
Plotseling hoorde ik mijn dochter [getuige 3] (
hof: [getuige 3], bewijsmiddel 7)roepen: Mam, mam. Ik zag dat ze in paniek was en hoorde haar zeggen dat er iets met [slachtoffer] was. [slachtoffer] zat helemaal onder het bloed. Ik ben naar [slachtoffer] gegaan. Samen met [getuige 3]. Ik zag dat [verdachte] buiten stond. Ik ben via de voordeur de woning binnengegaan. De voordeur stond open. Ik kwam in de hal, vervolgens heb ik de deur links gepakt en dan kom je in de huiskamer. Aan de linkerkant is de eettafel en aan de rechterkant staat de bank.
Ik zag [slachtoffer] zittend hangen in een stoel. Ik zag dat de stoel iets schuin stond. Als ik ervoor stond, stond de linkerkant iets naar de tafel toe en de rechterkant richting kast.
V: Wat bedoelt u met zittend hangen. Kunt u dat iets nauwkeuriger omschrijven.
A: Ze zat met haar onderlijf kaarsrecht. Ze hing met haar rechterzijde van haar
lichaam over de leuning van die stoel. Ik zag dat haar hoofd helemaal naar achteren
hing.
(p.318)
V: Wat zag u nog meer aan [slachtoffer]?
A: Haar gezicht leek wel een ballon. Ik zag dat haar gezicht helemaal opgeblazen en
paarsblauw was. Ik zag dat haar ogen en lippen helemaal dik waren. Ik zag dat aan de rechterzijde uit haar oogleden, oor, neus en mond bloed liep.
V: De verkleuring was dat over haar hele hoofd of was dit plaatselijk.
A: Dat was over haar hele hoofd tot aan haar oren toe.
Er lag nog een plas bloed op de grond.
V: Wat heeft u toen gedaan bij het zien van [slachtoffer].
A: Ik ben naar haar toegelopen en heb haar lichtjes aan de schouders vastgepakt en
aan haar licht geschud. Ik heb toen een striemetje boven de adamsappel van [slachtoffer] gezien. Ik heb aan de onderkant van haar kin gevoeld of ik iets voelde en hoorde. Maar ik voelde en hoorde niets. Toen heb ik mijn dochter geroepen dat ze 112 moest bellen. en [slachtoffer] uit haar stoel moest helpen. [getuige 3] heeft [slachtoffer] aan haar benen vastgepakt en ik ben achter de stoel van [slachtoffer] gaan staan en heb mijn armen onder haar oksels gestoken. (…) Ik heb [slachtoffer] neergelegd en gekeken of ze nog reactie had. Er was geen reactie. Ik had geen telefoon bij me en [getuige 3] ook niet. We hebben aan [verdachte] de telefoon gevraagd. Ondertussen hadden [getuige 3] en ik [slachtoffer] op de grond gelegd. Eerst op de rug en daarna in de stabiele zij ligging. Daarna is [getuige 3] naar [verdachte] gegaan om te bellen. [verdachte] was volgens [getuige 3] aan liet bellen. Ondertussen had [getuige 3] 112 aan de telefoon en toen heb ik de telefoon teruggepakt. Ik moest van de persoon aan de telefoon bepaalde dingen doen. Ik hoorde dat [slachtoffer] vanuit haar keel een snurkend geluid maakte. Dat heb ik ook tegen de verpleegster aan de telefoon gezegd. Er werd mij gevraagd of ik kon reanimeren. Ik heb hierop ja gezegd. Ik zag dat op het moment dat ik voor de derde keer op haar borst drukte dat er bloed uit haar mond kwam en dat ze een beetje bij kwam. Ik heb het gezicht van [slachtoffer] vastgepakt en naar links gedraaid zodat liet bloed eruit kon komen. Ik heb weer gekeken of de tong van [slachtoffer] naar voren was. Ik voelde toen dat [slachtoffer] ook weer een beetje ademde. En toen kwam de verpleging, de ambulance. Zij hebben het overgenomen en toen ze het buisje in de keel hadden gezet kwam het bloed naar buiten.

9.

Een proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer PL2440 2013028106-38, op 22 maart 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5], hoofdagent, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als
relaas en bevindingen, (pagina’s 170 – 171):
Van de verdachte [verdachte] werd de navolgende mobiele telefoon in beslag genomen: Samsung GT-S5230W kleur: rose.
Deze mobiele telefoon werd door mij handmatig uitgelezen. Ik zag dat met dit toestel op 17 maart 2013 de volgende communicatie heeft plaatsgevonden:
18:52 Uitgaand gesprek 112 Alarmnummer duur: 05:03.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsvrouwe heeft op gronden zoals vermeld in haar pleitnota vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, nu onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Zij heeft daartoe -in de kern- het volgende aangevoerd:
  • De verklaringen van aangeefster [slachtoffer] zijn niet eenduidig en deze kunnen derhalve niet voor het bewijs worden gebruikt;
  • De conclusie van de letselomschrijving, brief van 18 maart 2013
van forensisch geneeskundige [forensisch geneeskundige] (dossierpagina 267-268), bevestigt niet eenduidig dat het letsel door verwurging is ontstaan, zoals gesteld door aangeefster. De conclusie wijst ook niet op gestelde verwurging met de handen.
- Verdachte heeft zich niet schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde. Verdachte heeft daartoe aangevoerd dat hij de woning heeft verlaten om achter zijn zoon [kleinzoon] aan te gaan op weg naar de bus en toen hij daarna terugkeerde in de woning trof hij zijn moeder bewusteloos in de stoel aan. Hij heeft toen direct de buren gealarmeerd en vervolgens 112 gebeld.
Het hof overweegt als volgt.
Aangeefster [slachtoffer] heeft van meet af aan, direct al jegens het ambulancepersoneel, jegens haar dochter, steeds bij de politie en ook nogmaals bij de raadsheer-commissaris, gezegd dat het verdachte, haar zoon [verdachte] is geweest, die heeft getracht haar in haar woning te wurgen. Ook over de wijze waarop hij heeft getracht haar te wurgen, heeft zij steeds consistent verklaard dat verdachte eerst gebruik heeft gemaakt van een touw of een koord en later van zijn handen. Dat in deze verklaringen op andere onderdelen van ondergeschikte betekenis enkele verschillen zijn aan te wijzen, doet niet af aan de betrouwbaarheid.
De verklaring van aangeefster dat, voor zover zij dat nog bij bewustzijn heeft kunnen ervaren, door middel van verwurging is getracht haar om het leven te brengen vindt steun in de hierboven aangehaalde beschrijvingen van de letsels van [slachtoffer] door de forensisch geneeskundige, het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], en in de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 2] over het aantreffen van [slachtoffer]. Uit de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 2] volgt dat [slachtoffer] pas weer begon te ademen nadat [getuige 3] en [getuige 2] haar in een stabiele zijligging hadden gelegd en hadden gereanimeerd.
Verdachte stelt dat hij onschuldig is en heeft in dit verband aangevoerd dat hij een alibi heeft, namelijk dat hij weg was naar het station om te kijken of zijn zoon [kleinzoon] wel op tijd de bus zou nemen, en dat hij bij thuiskomst zijn moeder gewond aantrof en toen meteen hulp is gaan halen bij de buren.
Dit alibi wordt door het hof niet geloofwaardig geacht. In de eerste plaats is het maar de vraag of verdachte naar het station is geweest. Hij komt niet voor op de beschikbare camerabeelden, waarop [kleinzoon] wel te zien is. Verdachtes moeder heeft verklaard dat verdachte niet weg geweest is (bewijsmiddel 2) en de buurvrouw [getuige 2] (bewijsmiddel 8) kan evenmin bevestigen dat verdachte weg was.
In de tweede plaats, als desondanks verdachte wordt gevolgd in zijn verklaring dat hij [kleinzoon] achterna is gelopen naar het station, blijkt er een gat van ongeveer een half uur te zitten in zijn alibi.
Verdachte stelt te hebben gezien dat de bus waarin zijn zoon was gestapt, vertrok. De bus (lijn 50 naar Gulpen) is, zo is vastgesteld, om 17:48 uur vertrokken (pag. 189). Verdachte is daarop volgens zijn verklaring weer naar de woning van zijn moeder teruggelopen. Door zijn handicap heeft hij heeft hier, ook volgens zijn eigen verklaring ter terechtzitting in hoger beroep 20 tot 25 minuten over gedaan. Dit betekent dat verdachte omstreeks 18.15 uur terug moet zijn geweest in de woning en aldaar zijn moeder onderuit gezakt in een stoel heeft aangetroffen. Volgens verdachte is hij bij aantreffen van zijn moeder meteen naar de buren gegaan en heeft hij vervolgens 112 gebeld. Tussen het moment van thuiskomst en het moment waarop verdachte de buren heeft gewaarschuwd zat ongeveer 1 à 2 minuten, aldus verdachte verklaring bij politie, p. 47-48, verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg op 3 september 2013).
Uit de verklaring van [getuige 3] volgt dat verdachte om 18.45 pas bij de buren heeft aangeklopt (blz. 292). Om 18.52 uur heeft verdachte 112 gebeld (blz. 170).
Indien wordt uitgegaan van de tijdstippen die verdachte noemt, was verdachte al ongeveer 30 minuten thuis voordat hij hulp bij de buren ging halen. Dit strookt niet met zijn verklaring dat hij, toen hij [slachtoffer] bij thuiskomst om ca. 18.15 uur gewond aantrof, meteen (na 1 à 2 minuten) hulp is gaan halen. Verdachte, hierover bevraagd op de terechtzitting in hoger beroep, heeft deze enkel bij herhaling opgemerkt dat hij niet op zijn horloge kijkt.
Het hof acht voornoemde verklaring van verdachte ter onderbouwing van zijn alibi dat hij niet degene kan zijn geweest die zijn moeder heeft gepoogd te wurgen niet geloofwaardig en in strijd met de waarheid.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is ook niet is gebleken van een mogelijke andere dader dan verdachte. [kleinzoon] (geboren [geboortedatum]) heeft op 26 maart 2013 verklaard dat verdachte hem die zondag omstreeks 18.00 uur toen hij in de bus zat, had gebeld, dat verdachte toen bij oma was en dat hij hoorde dat oma op de achtergrond met iemand iets aan het vertellen was (p. 310-311 van het dossier). Deze verklaring is echter strijdig met de telefoongegevens van verdachte van die dag (proces-verbaal van bevindingen, p. 170). Daaruit blijkt dat met de mobiele telefoon Samsung GT-S5230 van verdachte die dag van 16.53 tot 18.52 uur niet is gebeld, terwijl in het huis van [slachtoffer] geen vaste telefoon aanwezig was (p. 58 van het dossier). De verklaring van [kleinzoon] kan dus niet kloppen, waardoor hieraan geen betekenis voor de waarheidsvinding kan worden toegekend.
Voor zover ten slotte de raadsvrouwe heeft willen betogen dat geen sprake was van een begin van uitvoering c.q. dat de wurging niet is voltooid door actief handelen van de verdachte, namelijk het waarschuwen van de buren, volgt het hof deze redenering niet. Het slachtoffer was buiten bewustzijn toen zij door de buren werd aangetroffen en moest worden gereanimeerd. De door verdachte verrichtte handelingen – het aandraaien van een koord om de hals en het met de handen dichtknijpen van de hals en het daarmee doorgaan totdat het slachtoffer het bewustzijn verloor – zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm geschikt om de dood te veroorzaken. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte, meteen toen hij was opgehouden met de verwurgingshandelingen de hulp van de buren heeft ingeroepen. Eerder zijn er aanwijzingen dat verdachte eerst nog de woning van zijn moeder heeft doorzocht op zoek naar geld en het bankpasje van zijn moeder. Het is immers gebleken dat – zoals verdachte uiteindelijk heeft toegegeven (verklaring verdachte, p. 53) – verdachte om 19:31 uur € 20,00 heeft opgenomen met het pasje van zijn moeder uit de SNS-geldautomaat in de Voltastraat te Maastricht (proces-verbaal van bevindingen, p. 115 en p.117). De kastdeuren op de slaapkamer van het slachtoffer stonden open (verklaring [getuige 1], p. 285) terwijl het slachtoffer die altijd dicht houdt en terwijl zij haar bankpas in een tas had zitten die op haar slaapkamer stond (verklaring aangeefster, p. 262-263).
Het hof acht bewezen dat verdachte zijn moeder heeft gepoogd te wurgen. Hij heeft haar voor dood achtergelaten en is vervolgens naar de buren gegaan.
Het hof verwerpt alle verweren.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:

poging tot doodslag,

strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van dit feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van verdachte gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn moeder.
Verdachte heeft zijn moeder eerst met een koordje of touw en later ook met zijn beide handen gepoogd te wurgen. Hij is daarbij het slachtoffer, zijn moeder, strak in de ogen blijven kijken. Hij heeft haar voor dood achtergelaten en is naar de buren gegaan. De buurvrouw heeft de moeder nog kunnen reanimeren.
Verdachte heeft zijn moeder, die het heeft overleefd, ontredderd, te meer daar hij ook blijft ontkennen. Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 6 augustus 2013 is moeder haar plezier in het leven kwijt en wordt zij geheel in beslag genomen door het gebeurde. Het houdt haar continu bezig. “Alles is beter dan dat je eigen kind je dit aandoet”. Met name wil zij weten waarom dit heeft moeten gebeuren.
Deze daad vervult niet alleen het slachtoffer maar haar hele omgeving met afgrijzen. Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Naast het lichamelijke letsel dat aangeefster hierbij heeft opgelopen leert de ervaring dat slachtoffers van geweldsmisdrijven daarvan ook nog lange tijd psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt ook dat daarvan sprake is bij het slachtoffer.
Door het bewezen verklaarde delict wordt de rechtsorde overigens ernstig geschokt; het leidt vanwege het gewelddadig karakter tot maatschappelijke verontrusting en brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg.
Het hof heeft bij zijn beoordeling ook betrokken de over verdachte uitgebrachte rapportage door de reclassering Nederland, d.d. 5 juni 2013, en de daarin vervatte informatie over de persoon van de verdachte. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op een pro justitia rapport van psychiater [psychiater] van 22 mei 2013. De psychiater concludeert dat hij niet heeft kunnen onderzoeken of bij verdachte ten tijde van het ten laste sprake was van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling en dat hij daarvoor ook geen aanwijzingen heeft gevonden.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij zijn oordeel heeft het hof tevens de inhoud betrokken van het verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 18 maart 2014, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld.
Alles overwegend kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een gevangenisstraf zoals door de rechtbank is opgelegd, omdat daarin de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt. Het hof acht de door de advocaat-generaal gevorderde straf passend en geboden.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg ter zake van het ten laste gelegde een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1.472,03 (bestaande uit EUR 722,03 materiële schade en EUR 750,-- immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 899,79 (bestaande uit EUR 149,79 materiële schade en EUR 750,-- immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2013.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van haar oorspronkelijke vordering. De vordering is daarom in hoger beroep aan de orde tot een bedrag van € 1.472,03.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep de vordering van de benadeelde partij betwist.
Het hof overweegt als volgt.
De benadeelde partij heeft vergoeding van de navolgende materiele schade gevorderd:
Materiële schade
Schadepost “medische kosten (pantoprazol)”
Deze post bestaat uit een bedrag van € 12,47.
Schadepost “medische kosten (temazapan)”
Deze post bestaat uit een bedrag van € 20,84.
Schadepost “ziekenhuisopname”
Deze post bestaat uit een bedrag van € 112,--
Naar het oordeel van het hof zijn voornoemde posten voor toewijzing vatbaar, nu uit het onderzoek ter terechtzitting het hof voldoende is gebleken dat voornoemde kosten zijn aan te merken als rechtstreekse schade van het bewezen verklaarde handelen.
Schadepost “reiskosten”
Deze post bestaat uit een bedrag van € 6,72. De benadeelde partij heeft reiskosten gevorderd ten aanzien van 3 dagen, te weten 27 februari 2013, 4 april 2013 en 24 april 2013, telkens bestaande uit een bedrag van € 2,24. De reiskosten ten aanzien van 4 april 2013 en 24 april 2013 zijn voor toewijzing vatbaar nu uit het onderzoek ter terechtzitting het hof voldoende is gebleken dat voornoemde kosten zijn aan te merken als rechtstreekse schade van het bewezen verklaarde handelen.
De reiskosten van 27 februari 2013 is niet aan te merken als schade die het rechtstreekse gevolg is van de bewezen verklaarde feit, zodat de benadeelde partij daarom in dit gedeelte haar vordering niet worden ontvangen.
Schadeposten “gestolen contant geld” en “gepind geld”
De post “gestolen contant geld” bestaat uit een bedrag van €200,-- en de post “gepind geld” bestaat uit een post van €20,--. Het hof is - met de advocaat-generaal en de raadsvrouwe - van oordeel dat deze posten niet zijn aan te merken als schade die het rechtstreekse gevolg is van de bewezen verklaarde poging tot doodslag, zodat de benadeelde partij daarom in dit gedeelte haar vordering niet worden ontvangen.
Schadepost “eigen risico ziektekostenverzekering”
Deze post bestaat uit een bedrag van € 350,--. Het hof is - met de advocaat-generaal en de raadsvrouwe - van oordeel dat het onderzoek met betrekking tot de gevorderde schade in verband met de kosten van het eigen risico een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien deze schade onvoldoende is onderbouwd. Uit de bijgevoegde nota komt niet duidelijk naar voren dat het eigen risico in rekening is gebracht. De benadeelde partij kan daarom thans in dit deel haar vordering niet worden ontvangen en kan dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij tevens immateriële schade is toegebracht. Het hof stelt deze schade naar billijkheid op ten minste een bedrag van EUR 750,-.
Totale schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreekse schade heeft geleden tot een bedrag van € 899,79 ( (€ 33,31 + € 112 + € 4,48 + € 750,--). De verdachte is tot vergoeding van die materiële en immateriële schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Een verdere onderbouwing ten aanzien van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en ten aanzien van het vorderen van de wettelijke rente, zoals door de raadsvrouwe bepleit, is naar het oordeel van het hof niet noodzakelijk.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 899,79 (achthonderdnegenennegentig euro en negenenzeventig cent) bestaande uit € 149,79 (honderdnegenenveertig euro en negenenzeventig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 899,79 (achthonderdnegenennegentig euro en negenenzeventig cent) bestaande uit € 149,79 (honderdnegenenveertig euro en negenenzeventig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. N.J.M. Ruyters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Voet, griffier,
en op 28 mei 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.M. Hilverda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.