ECLI:NL:GHSHE:2014:1509

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
HD 200.137.963_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake driepartijen huurkoopovereenkomst en toepassing van de Wet op het consumentenkrediet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Volkswagen Bank GmbH tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de vordering van VW Bank werd afgewezen. De zaak betreft een driepartijen huurkoopovereenkomst voor een Seat Leon, waarbij VW Bank als kredietgever optreedt. De appellante, VW Bank, heeft in hoger beroep één grief aangevoerd en verzoekt om vernietiging van het vonnis en toewijzing van haar vordering. De geïntimeerden, [appellant 1] en [appellante 2], hebben geen memorie van antwoord ingediend en hun advocaat heeft zich onttrokken. Het hof heeft vastgesteld dat de huurkoopovereenkomst onder de werking van de Wet op het consumentenkrediet valt, en dat zowel de bepalingen van huurkoop als de Wck van toepassing zijn. Het hof heeft ambtshalve de noodzaak van nadere informatie van VW Bank vastgesteld, met betrekking tot de betalingsachterstanden van de geïntimeerden en de ingebrekestelling. Het hof heeft besloten een comparitie van partijen te gelasten om informatie te verkrijgen en een minnelijke regeling te beproeven. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.137.963/01
arrest van 27 mei 2014
in de zaak van
Volkswagen Bank GmbH,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] (BRD), mede gevestigd te [vestigingsplaats 2],
appellante,
advocaat: mr. H. Post te Helmond,
tegen

1.[de man],wonende te [woonplaats],

2.
[de vrouw],wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. T.M.L. de la Haije te Geleen (onttrokken),
op het bij exploot van dagvaarding van 22 november 2013 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen vonnis van 28 augustus 2013 tussen appellante – VW Bank – als eiseres en geïntimeerden – [appellant 1] en [appellante 2] – als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 2207885 CV EXPL 13-2893)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij dagvaarding in hoger beroep, met producties, heeft VW Bank één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog toewijzing van haar vordering met veroordeling van [appellant 1] en [appellante 2] in de kosten van de procedure in beide instanties en de nakosten.
2.2.
[appellant 1] en [appellante 2] hebben geen memorie van antwoord genomen en hun advocaat heeft zich onttrokken. Er heeft zich geen andere advocaat voor [appellant 1] en [appellante 2] gesteld.
2.3.
VW Bank heeft arrest gevraagd.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grief wordt verwezen naar de appeldagvaarding.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
[appellant 1] en [appellante 2] hebben een Seat Leon met kenteken [kenteken] gekocht van [autoservice] Autoservice. Voor de financiering van deze auto is krediet verstrekt door VW Bank. In dat kader is op 3 oktober 2008 een driepartijen huurkoopovereenkomst gesloten tussen [appellant 1] en [appellante 2] (“cliënt”), VW Bank (“kredietgever”) en [autoservice] Autoservice (“leverancier”). In deze overeenkomst is de koopsom van de auto, de daarop gedane aanbetaling, de kredietsom en een betalingsregeling opgenomen en zijn voorts de voorwaarden zoals vermeld op blad 2 van de overeenkomst van toepassing. [appellant 1] en [appellante 2] hebben zich op grond van de huurkoopovereenkomst verplicht jegens VW Bank de kredietsom van € 30.559,35 vermeerderd met de kredietvergoeding van € 9.514,85 (9,90 % op jaarbasis), te betalen in 60 maandelijkse termijnen van € 544,57 met ingang van 16 november 2008 en één restantbetaling van € 7.400,-- op 16 oktober 2013.
4.2.
Bij inleidende dagvaarding van 19 juli 2013 heeft VW Bank, uitvoerbaar bij voorraad, de hoofdelijke veroordeling gevorderd van [appellant 1] en [appellante 2] om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan VW Bank te betalen een bedrag van € 12.221,23, vermeerderd met primair de overeengekomen rente van 9,90 % per jaar, subsidiair de wettelijke rente, over een bedrag van € 12.097,35, vanaf 11 juli 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening, met hoofdelijke veroordeling van [appellant 1] en [appellante 2] in de kosten van de procedure en de nakosten.
4.3.
VW Bank legt aan haar vordering ten grondslag dat [appellant 1] en [appellante 2] ernstig in gebreke zijn gebleven met tijdige betaling van de termijnen. Volgens VW Bank zijn [appellant 1] en [appellante 2] ten minste twee maanden achterstallig in de betaling van vervallen termijnen en hebben zij, ondanks herhaalde aanmaningen en een ingebrekestelling, de betalingsachterstand niet ingelopen. Op grond van deze “wanbetaling - gesteund door de contractuele bepalingen is volgens VW Bank de gehele restantsom ineens opeisbaar geworden. VW Bank heeft de contante waarde van de restant huurkoopsom becijferd op een bedrag van € 12.097,35 per (naar het hof begrijpt) 26 juni 2013 en de contractuele rente (ad 9,90 % op jaarbasis) op een bedrag van € 123,88 vanaf 26 juni 2013 tot 11 juli 2013.
4.4.
[appellant 1] en [appellante 2], in persoon procederend, hebben in eerste aanleg schriftelijk verweer gevoerd.
4.5.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering van VW Bank afgewezen en VW Bank veroordeeld in de proceskosten. Kort gezegd heeft zij daartoe overwogen dat VW Bank de voorschriften van de artikelen 21, 85 en 111 lid 3 Rv heeft veronachtzaamd en dat VW Bank haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd.
4.6.
VW Bank stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de kantonrechter elementaire beginselen van het procesrecht, te weten het recht van VW Bank op hoor en wederhoor en op een onafhankelijke rechter, heeft geschonden. Het hof begrijpt dat VW Bank met de grief het geschil tussen partijen in volle omvang opnieuw aan het hof beoogt voor te leggen. Het hof zal de grief in die zin opvatten en bespreken..
4.7.
Het hof stelt voorop dat op de huurkoopovereenkomst zowel de bepalingen van huurkoop in art. 7A:1576h-x BW als de bepalingen van de Wet op het consumentenkrediet (hierna: Wck) van toepassing zijn. Deze huurkoopovereenkomst valt onder de werkingssfeer van de Wck omdat er sprake is van kredietverlening aan natuurlijke personen, waarbij de kredietsom niet meer dan € 40.000,-- bedraagt en waarbij ten minste één van de betalingen later plaatsvindt dan drie maanden na beschikbaarstelling van het krediet. Met ingang van 25 mei 2011 is in werking getreden de Wet van 19 mei 2011 tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PbEU L 133/66). Bij deze wet is onder meer boek 7 BW gewijzigd, in die zin dat in boek 7 na titel 2 een nieuwe titel 2A is ingevoegd inzake consumentenkredietovereenkomsten, en is een aantal bepalingen van de Wck gewijzigd. Op grond van het overgangsrecht is deze Wet van 19 mei 2011 evenwel niet van toepassing op kredietovereenkomsten als de onderhavige, waarbij een bepaalde looptijd is overeengekomen en die vóór inwerkingtreden van deze Wet zijn gesloten. Dat betekent dat op de onderhavige huurkoopovereenkomst de Wck (oud) van toepassing is gebleven.
Zowel de bepalingen van huurkoop als de Wck zijn gericht op de bescherming van de consument en van dwingend recht.
4.7.1.
Op grond van artikel 7A:1567q BW kan VW Bank zich pas op ontbinding van de huurkoopovereenkomst of teruggave van de auto beroepen als de koper ([appellant 1] en [appellante 2]) na ingebrekestelling nalatig is gebleven. Ook artikel 41 Wck juncto 33 onder c Wck stelt een voorafgaande ingebrekestelling als vereiste voordat de kredietverstrekker (VW Bank) de afgifte van de zaak mag vorderen. VW Bank heeft echter geen beroep op ontbinding of teruggave van de auto gedaan. Thans in hoger beroep heeft zij als reden om geen teruggave van de auto te vorderen aangevoerd dat de auto kennelijk in 2009/2010 in beslag is genomen door de Belgische justitie wegens verdenking van drugssmokkel en in dat kader op 3 juni 2010 geheel is gedemonteerd. VW Bank heeft ter zake een productie overgelegd ter illustratie van de demontage.
4.7.2.
VW Bank heeft evenwel aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [appellant 1] en [appellante 2] in ieder geval ten minste twee maanden achterstallig zijn geweest in de betaling van vervallen termijnen en dat zij, ondanks herhaalde aanmaningen en een ingebrekestelling, de betalingsachterstand niet hebben ingelopen. Op grond van deze wanbetaling - gesteund door de contractuele bepalingen - is volgens VW Bank de gehele restantsom ineens opeisbaar geworden. Het hof begrijpt dat VW Bank met de contractuele bepalingen doelt op de op de huurkoopovereenkomst van toepassing zijnde voorwaarden die, evenals de huurkoopovereenkomst zelf, als productie bij de inleidende dagvaarding in eerste aanleg zijn overgelegd (thans onderdeel van productie 1 appeldagvaarding). Artikel 12 aanhef en lid a van die voorwaarden luidt:
“Het door Cliënt verschuldigde is ineens opeisbaar, indien:
a. Cliënt gedurende tenminste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag en, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de volledige nakoming van zijn verplichting.”
Dit artikel stemt overeen met het bepaalde in artikel 33 aanhef en onder c sub 1 Wck betreffende de vervroegde algehele opeising. Aldus is sprake van een geldige vervroegde opeisingsclausule.
4.7.3.
Het hof dient - evenals de kantonrechter klaarblijkelijk heeft gedaan - ambtshalve te beoordelen of (verder) aan de dwingendrechtelijke bepalingen van de Wck betreffende de algehele opeising is voldaan. In dat kader wenst het hof van VW Bank de navolgende informatie:
- het saldoverloop van het krediet en/of een betalingsoverzicht;
- wanneer er sprake was van een betalingsachterstand van ten minste twee maanden;
- wanneer [appellant 1] en [appellante 2] voor die betalingsachterstand van ten minste twee maanden in gebreke zijn gesteld;
- de ingebrekestelling zelf: een schriftelijke aanmaning waarbij [appellant 1] en [appellante 2] een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld met een expliciete vermelding dat alleen met betaling van een bepaald bedrag (de achterstand) binnen die termijn verzuim en algehele opeising kunnen worden voorkomen;
- wanneer VW Bank tot algehele opeising over is gegaan en de opeisingsbrief zelf;
- de berekening van de contante waarde;
- de berekening van de kredietvergoeding/vertragingsvergoeding.
4.8.
VW Bank heeft als productie 3 bij de appeldagvaarding de conclusie van antwoord van [appellant 1] en [appellante 2] overgelegd. In deze conclusie staat letterlijk het volgende:
“Niets liever willen dan betalingsverplichting nakomen en financiering volledig te voldoen, maar door aanzienlijke tijd geen werk te hebben dit helaas niet konden. Geen onwil maar niet kunnen. -> zzp-er geweest. Mee moeten stoppen - geen recht op uitkering.
Ondanks inbeslagname auto 2009 altijd blijven betalen. Financieringsmaatschappij ingelicht -> terugvorderen auto - eigendom bank. Weinig moeite gedaan door bank.
Nu weer werk -> tijd nodig - willen financiering netjes inlossen. (toen ook gelukt)
Dit jaar loopt 1 financiering af - in combinatie met werk:
meer ruimte om weer te kunnen voldoen. Willen hier samen uitkomen.
Op zoek naar tweede baan voor extra inkomsten om verplichtingen te voldoen / of ophoging van uren.”
Naar het oordeel van het hof kan in deze conclusie in ieder geval een erkenning van verschuldigdheid van de termijnen aan VW Bank worden gelezen. Het hof wenst nadere verduidelijking van [appellant 1] en [appellante 2] alsmede informatie over hun huidige financiële mogelijkheden.
4.9.
Het hof ziet in het voorgaande aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten. Het doel is om informatie te verkrijgen op de hiervoor genoemde punten. Voorts kan de comparitie worden benut om een minnelijke regeling te beproeven.
4.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon dan wel deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is en die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is, zullen verschijnen voor mr. R.R.M. de Moor als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met het hiervoor vermelde doel;
verwijst de zaak naar de rol van 10 juni 2014 voor opgave van de verhinderdata van partijen en hun advocaten op donderdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van de comparitie zal vaststellen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, J.C.J. van Craaikamp en
R.R.M. de Moor en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 mei 2014.