ECLI:NL:GHSHE:2014:150

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 januari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
HV200.133.182_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing in het kader van uithuisplaatsing en omgangsbeperkingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een schriftelijke aanwijzing van de Stichting Jeugdzorg Noord-Brabant. De moeder, appellante, had verzocht om de schriftelijke aanwijzing, die haar omgang met haar minderjarige dochter beperkte, geheel vervallen te verklaren. De schriftelijke aanwijzing was gegeven naar aanleiding van een incident tijdens een ziekenhuisopname van de minderjarige, waarbij de moeder zich niet aan de gemaakte afspraken had gehouden. Het hof oordeelde dat de aanwijzing onvoldoende specifiek was en niet in het belang van de minderjarige. Het hof benadrukte dat de stichting zorgvuldiger had moeten handelen en dat de belangen van de moeder bij medische beslissingen en de omgang met haar kind niet voldoende waren gewaarborgd. De stichting had niet adequaat gemotiveerd waarom de beperking van het contact noodzakelijk was, en de algemene formulering van de aanwijzing was strijdig met het proportionaliteitsbeginsel. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en verklaarde de schriftelijke aanwijzing geheel vervallen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 9 januari 2014
Zaaknummer: HV 200.133.182/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/266379 FA RK 13-3748
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban,
tegen
Stichting Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven, mede kantoorhoudende te Roosendaal,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.

5.De beschikking d.d. 31 oktober 2013

Bij die beschikking heeft het hof bepaald dat de moeder ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep, waarin zij heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing toe te wijzen.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 november 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Remport Urban;
-de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw T. Bauer;
De moeder van appellante, mevrouw [de moeder van appellante], was eveneens aanwezig.

7.De verdere beoordeling

7.1.1.
Ingevolge artikel 1:263 a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de stichting, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige als bedoeld in artikel 1:261 BW voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt de beslissing van de stichting als een aanwijzing en zijn de artikelen 1:259 BW en 1:260 BW van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Een aanwijzing kan worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
7.1.2.
Namens de moeder is, in aanvulling op de in haar beroepschrift gestelde grieven, tijdens de tweede mondelinge behandeling benadrukt dat de belangen van [minderjarige dochter] niet gebaat zijn bij de onderhavige schriftelijke aanwijzing. Daarnaast is het niet juist dat de moeder op deze manier ten aanzien van de omgang met [minderjarige dochter] wordt gestraft.
De moeder wil graag op een normale manier geïnformeerd worden over de medische toestand van [minderjarige dochter]. Uit niets blijkt dat [minderjarige dochter] van slag raakt na een contact met de moeder, zoals de stichting stelt. Tot slot is namens de moeder gesteld dat de onderlinge communicatie tussen de moeder en de stichting anders is dan de stichting doet voorkomen.
7.1.3.
Namens de stichting is gesteld dat de moeder zich sterk richt op de medische zorg rondom [minderjarige dochter]. Het is haar wens om bij ieder bezoek aan de dokter aanwezig te zijn hetgeen praktisch niet te regelen is. Alleen ingeval van grotere medische ingrepen dan wel behandelingen is dit te realiseren. De stichting kan derhalve, op dat gebied, niet aan de wensen van de moeder voldoen.
Tot slot is namens de stichting benadrukt dat door de moeizame communicatie tussen de stichting en de moeder, de stichting zich in de afgelopen vijf maanden genoodzaakt zag om vier schriftelijke aanwijzingen aan de moeder te geven.
7.2.
Het hof oordeelt als volgt.
7.2.1.
De stichting heeft - in de schriftelijke aanwijzing van 18 juni 2013 - bepaald dat de moeder zich dient te houden aan de afspraken van en met de stichting, op straffe van een eenmalige opschorting van een bezoek met [minderjarige dochter].
7.2.2.
Het hof maakt uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen op dat de reden voor de stichting om deze schriftelijke aanwijzing te geven onder meer is ingegeven door een incident dat heeft plaatsgevonden tijdens een opname van [minderjarige dochter] in het ziekenhuis bij de KNO-arts. De moeder heeft zich, tijdens de opname van [minderjarige dochter] in het ziekenhuis (voor het plaatsen van buisjes in haar oren), niet aan de afspraak gehouden en is langer bij [minderjarige dochter] gebleven dan afgesproken was. Vervolgens is de moeder, ondanks het feit dat zij hiervoor geen toestemming van de stichting had, naar het ziekenhuis gegaan voor de na-controle bij de KNO-arts.
Om herhaling hiervan te voorkomen heeft de stichting voornoemde schriftelijke aanwijzing gegeven. Dit aangezien de stichting het voor [minderjarige dochter] belastend en verwarrend acht wanneer zij de moeder, buiten de begeleide bezoeken, op verschillende momenten en tijdstippen in allerlei dagelijkse situatie ziet. Daarbij behoort een na-controle bezoek aan de KNO-arts dan wel een bezoek aan bijvoorbeeld een huisarts of het consultatiebureau ook tot de dagelijkse zorg van de pleegouders, aldus de stichting.
7.2.3.
De stichting heeft op grond van artikel 1:263a BW, in het kader van een uithuisplaatsing, de mogelijkheid om het contact tussen de met het gezag belaste ouder en de uit huis geplaatste minderjarige te beperken. De stichting zal aan moeten geven waarom de beperking van het contact in het kader van de uithuisplaatsing noodzakelijk is. De stichting dient zich bij dergelijke beslissingen te houden aan de in afdeling 3.2. van de Awb neergelegde beginselen van zorgvuldige voorbereiding en belangenafweging en dient tevens deugdelijk te motiveren.
7.2.4.
Het hof oordeelt dat uit de voornoemde schriftelijke aanwijzing onvoldoende naar voren komt dat er aan de zijde van de stichting sprake is geweest van een zorgvuldige voorbereiding en belangenafweging. In het algemeen dient de moeder op haar verzoek zo nauw mogelijk betrokken te zijn bij medische beslissingen, opnames in het ziekenhuis en controle van haar kind. Het incident dat aanleiding is geweest voor de aanwijzing had betrekking op een behandeling van [minderjarige dochter] in het ziekenhuis. Het enkele feit dat [minderjarige dochter] van slag zou raken als gevolg van het feit dat de moeder bij de medische behandeling in het ziekenhuis aanwezig is, vormt onvoldoende reden voor een aanwijzing als de onderhavige. Daar komt nog bij dat de tekst van de schriftelijke aanwijzing, welke zeer algemeen is en onvoldoende gespecificeerd, erop lijkt te duiden dat bij elke niet nakoming van één afspraak (ongeacht waarop die betrekking heeft) door de moeder, de omgang tussen de moeder en [minderjarige dochter] wordt beperkt. Het hof ziet niet in dat de beperking van de omgang tussen de moeder en [minderjarige dochter], wanneer de moeder zich niet aan één afspraak houdt van de stichting, in het belang van [minderjarige dochter] is en beantwoordt aan het doel van de uithuisplaatsing. Er is in dit opzicht ook sprake van strijdigheid met het proportionaliteits- en/of evenredigheidsbeginsel. Dit alles nog daargelaten de vraag of een dergelijke aanwijzing – nu die slechts betrekking heeft op een tussen de stichting en de moeder gemaakte afspraak en derhalve ook moet berusten op instemming van de moeder – wel kan beantwoorden aan het doel dat de stichting daarmee heeft. Er is immers in dit opzicht (veelal) geen overeenstemming maar juist een verschil van mening tussen de moeder en de stichting over de aanwezigheid van moeder bij (bepaalde) medische behandelingen van [minderjarige dochter].
De stichting heeft nagelaten een en ander zorgvuldig te formuleren. Het had op de weg van de stichting gelegen een en ander meer zorgvuldig voor te bereiden, te formuleren, te specificeren en deugdelijk te motiveren.
7.2.5.
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat de schriftelijke aanwijzing alsnog vervallen verklaard dient te worden

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 augustus 2013;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de op 18 juni 2013 door de stichting gegeven schriftelijke aanwijzing geheel vervallen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J.C. Koens, M.C. van Dijkhuizen, S.W.E. Rutten en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2014.