ECLI:NL:GHSHE:2014:1487

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
HD 200.070.925_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaardering bij diefstal van een Porsche

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 maart 2010. De zaak betreft de diefstal van een Porsche 911, die op 19 juni 2005 van [appellant] is gestolen. [appellant] heeft aangifte gedaan van de diefstal, maar was niet verzekerd voor diefstal. De Porsche werd op dat moment verbouwd door [geïntimeerde 1], die toegang had tot de woning van [appellant]. [geïntimeerde 2], een professioneel autohandelaar, heeft de Porsche van [geïntimeerde 1] gekocht voor een bedrag van € 10.000,=, terwijl de taxatiewaarde van de auto circa € 95.000,= was. [appellant] stelt dat zowel [geïntimeerde 1] als [geïntimeerde 2] onrechtmatig hebben gehandeld en vordert schadevergoeding van hen.

In eerste aanleg heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor onrechtmatig handelen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], en heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. In hoger beroep heeft [appellant] nieuwe gronden aangevoerd, waaronder de stelling dat de procura die aan [geïntimeerde 2] was afgegeven, vervalst was. Het hof heeft vastgesteld dat de procura inderdaad vervalst is en dat [appellant] voldoende bewijs moet leveren voor zijn stelling dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gezamenlijk de Porsche hebben gestolen. Het hof heeft de zaak aangehouden voor getuigenverhoor en verdere bewijslevering.

De uitspraak van het hof laat [appellant] toe om feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gezamenlijk de Porsche hebben gestolen. Het hof heeft een raadsheer-commissaris aangesteld voor het getuigenverhoor en verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.070.925/01
arrest van 27 mei 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat mr. F.T.H. Gimbrère,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat mr. A. Goedkoop,

2.[geïntimeerde 2],

zonder bekende woon- of verblijfplaats,
geïntimeerde,
in hoger beroep niet verschenen,
op het bij exploten van dagvaarding van 17 en 18 mei 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 24 maart 2010 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerden - [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] - als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer 206952/HA ZA 09-1389)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het tussenvonnis van 25 november 2009.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep ten aanzien van [geïntimeerde 1] van 17 mei 2010;
- de dagvaarding in hoger beroep ten aanzien van [geïntimeerde 2] van 18 mei 2010;
- het tegen [geïntimeerde 2] verleende verstek;
- de memorie van grieven van [appellant] van 25 januari 2011 met producties;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 1] van 7 mei 2013 met producties.
De verschenen partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de zes grieven van [appellant] verwijst het hof naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
De vaststelling van de feiten in het eindvonnis van 24 maart 2010 onder 3.1 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling (waarvan het hof de alinea’s heeft genummerd) luidt als volgt:
Op zondagochtend 19 juni 2005 is de Porsche 911, bouwjaar 2000, met kenteken [kenteken] van [appellant] gestolen. Op diezelfde dag heeft [appellant] bij de politie aangifte van voornoemde diefstal gedaan.
[appellant] is niet verzekerd voor diefstal van de Porsche.
Op het moment van het verdwijnen van de Porsche werd het huis van [appellant] verbouwd, waarbij de verbouwingswerkzaamheden werden verricht door [geïntimeerde 1] en de heer [medewerker van geintimeerde 1] (hierna te noemen [medewerker van geintimeerde 1]).
[geïntimeerde 2] is woonachtig in Roemenië en heeft een bedrijf dat zich (onder meer) bezig houdt met de in- en export van auto’s.
[geïntimeerde 2] is op 19 juni 2005 met de Porsche naar Roemenië gereden en had daarbij de beschikking over twee elektronische sleutels van de Porsche, de kentekenpapieren van deze auto, een kopie van het rijbewijs ten name van [appellant] alsmede een procura gedateerd 17 mei 2005.
De procura d.d. 17 mei 2005 houdt - samengevat en voor zover thans relevant - in een verklaring van een notaris, werkzaam bij notariskantoor [notariskantoor] te [standplaats], dat [appellant], wonende te [postcode] [woonplaats] en geboren te [geboorteplaats], zich legitimerend met een rijbewijs met het nummer [rijbewijsnummer], verklaart dat [geïntimeerde 2] bevoegd is met de Porsche 911 met kenteken [kenteken] in Europa en meer in het bijzonder in Roemenië te rijden en deze te verkopen.
[geïntimeerde 2] is na aankomst in Roemenië door de politie wegens te hard rijden aangehouden, waarbij de Porsche in beslag werd genomen.
De Porsche is op 22 juni 2005 door Adviesbureau Schade BV teruggevonden in Roemenië.
Op 10 maart 2006 is de Porsche aan [appellant] toegewezen, waarna laatstgenoemde naar Roemenië is afgereisd om de auto op te halen.
Op 13 september 2006 en op 31 oktober 2007 hebben er (voortgezette) voorlopige getuigenverhoren plaatsgevonden, waarbij [getuige 1], [appellant] en [geïntimeerde 2] als getuigen zijn gehoord.
4.2
In deze procedure stelde [appellant] in eerste aanleg dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ieder voor zich onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld.
Wat [geïntimeerde 1] betreft stelde [appellant] dat deze zich de Porsche op onrechtmatige wijze heeft toegeëigend. Volgens [appellant] beschikte [geïntimeerde 1] over de sleutel van de woning van [appellant] in verband met de verbouwing, was hij tevens op de hoogte van de bewaarplaats van de reservesleutel(s) en de kentekenpapieren van de Porsche en wist hij dat [appellant] op zondagochtend 19 juni 2005 niet thuis zou zijn. Vervolgens heeft [geïntimeerde 1] bewerkstelligd dat [medewerker van geintimeerde 1] zich niet meer in het huis van [appellant] bevond, waarna hij de Porsche heeft gestolen, althans heeft laten ontvreemden, aldus [appellant]. Volgens [appellant] is [geïntimeerde 1] vervolgens met de Porsche naar [geïntimeerde 2] gegaan en heeft zich jegens hem uitgegeven als [appellant], waarop [geïntimeerde 2] de Porsche van [geïntimeerde 1] heeft gekocht voor een bedrag van € 10.000,= met als doel de auto in Roemenië weer te verkopen.
Wat [geïntimeerde 2] betreft stelde [appellant] dat deze bij deze transactie niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van hem als professioneel autohandelaar mag worden verwacht doordat hij heeft nagelaten de identiteit van de persoon die zich uitgaf als [appellant] te controleren. [appellant] meent dat [geïntimeerde 2] evenmin te goeder trouw is geweest gelet op de lage koopsom van € 10.000,= voor een Porsche met een taxatiewaarde van circa € 95.000,= en het feit dat hij nog dezelfde dag met de Porsche naar Roemenië is gereden.
Op grond daarvan vorderde [appellant] hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot vergoeding van de door hem geleden schade ten bedrage van in totaal € 67.173,=, vermeerderd met rente en kosten.
4.3
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben de stellingen van [appellant] en de daarop gebaseerd vordering ieder afzonderlijk bestreden. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 25 november 2009 een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 12 maart 2010 plaatsgevonden. Bij eindvonnis van 24 maart 2010 heeft de rechtbank zowel ten aanzien van [geïntimeerde 1] als ten aanzien van [geïntimeerde 2] geoordeeld dat op basis van de stellingen zijdens [appellant] en de door hem overgelegde producties niet kan worden geconcludeerd dat zij onrechtmatig jegens [appellant] hebben gehandeld en de vorderingen van [appellant] afgewezen.
4.4
In hoger beroep stelt [appellant] allereerst dat de procura, die hiervoor in 4.1 onder 6. nader is omschreven, een vervalsing is. Hij onderbouwt dit standpunt met een schriftelijke verklaring van notaris mr. [notaris] d.d. 6 augustus 2010, waarin deze gedetailleerd aangeeft dat en waarom sprake is van een vervalsing. De inhoud van deze verklaring en de daarop gebaseerd stelling van [appellant] zijn niet bestreden, zodat thans als vaststaand wordt aangenomen dat de procura een vervalst stuk is.
4.5
Verder stelt [appellant] in hoger beroep dat de Porsche is gestolen door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gezamenlijk. Hij baseert deze stelling op twee schriftelijke verklaringen, een van [getuige 2], ongedateerd, en een van [getuige 3], gedateerd 21 april 2010. De strekking van beide verklaringen is dat in een gesprek van hen beiden met [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] laatstgenoemden hebben verteld dat zij samen de Porsche van [appellant] hadden gestolen. [geïntimeerde 1] betwist in zijn memorie van antwoord de juistheid van de overgelegde verklaringen en de geloofwaardigheid van [getuige 2] en [getuige 3]. Hij onderbouwt dit laatste met verklaringen die zij op 15 maart 2011 tegenover de FIOD hebben afgelegd, [getuige 2] als getuige en [getuige 3] als verdachte. Op deze stukken, die bij memorie van antwoord zijn overgelegd, heeft [appellant] overigens nog niet kunnen reageren.
4.6
Met de thans door hem overgelegde producties heeft [appellant] zijn standpunt in hoger beroep dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gezamenlijk de Porsche hebben gestolen voldoende onderbouwd, terwijl de omstandigheid dat thans is komen vast te staan dat de procura een vervalst stuk betreft, afbreuk doet aan het verweer van [geïntimeerde 2] in eerste aanleg. [geïntimeerde 1] heeft de thans door [appellant] aangevoerde stelling voldoende gemotiveerd betwist, zodat [appellant] als de partij op wie de bewijslast rust daarvan bewijs dient te leveren. Dat bewijs heeft [appellant] naar het oordeel van het hof vooralsnog niet geleverd, zodat het hof [appellant] overeenkomstig zijn uitdrukkelijke bewijsaanbod op dit punt tot bewijs zal toelaten.
4.7
Het hof zal de overige kwesties bespreken na het getuigenverhoor en mede aan de hand van het resultaat daarvan. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De uitspraak

Het hof:
laat [appellant] toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de Porsche van [appellant] gezamenlijk hebben gestolen;
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. J.P. de Haan als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 10 juni 2014 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, J.P. de Haan en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 mei 2014.