ECLI:NL:GHSHE:2014:1486

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
20-002722-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van mishandeling en bedreiging, veroordeling voor wapenbezit

In deze zaak, die zich afspeelt in Middelburg op 17 oktober 2012, heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor het medeplegen van mishandeling en bedreiging, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van mishandeling en bedreiging, omdat niet is aangetoond dat hij bewust en nauwe samenwerking had met zijn medeverdachte. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verdachte betrokken was bij geweld tegen een slachtoffer, maar het hof concludeert dat de verdachte niet in staat was om het geweld te verhinderen of zich ervan te distantiëren. De verdachte had geen opzet op de bedreiging en zijn uitlatingen waren bedoeld als advies om verdere escalatie te voorkomen.

Het hof heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte een wapen van categorie I onder 7° voorhanden heeft gehad, te weten een imitatiegeweer. Dit feit is strafbaar gesteld onder de Wet wapens en munitie. De verdachte is hiervoor veroordeeld tot een geldboete van € 150,- en 3 dagen hechtenis, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel is opgelegd die verband houdt met de schade die de benadeelde partij heeft geleden. Het hof heeft de beslissing gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002722-13
Uitspraak : 28 mei 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 augustus 2013 in de strafzaak met parketnummer 12-715359-12 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
postadres: [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte:
  • vrijgesproken van het medeplegen van poging tot moord dan wel doodslag, meermalen gepleegd (feit 1), het medeplegen van moord dan wel doodslag (feit 2) en het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en/of munitie (feit 4) en
  • veroordeeld ter zake van het medeplegen van mishandeling en het medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feiten onder 3) en het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (feit 5) tot geldboetes van € 500,- (feiten onder 3) en € 550,-, subsidiair tien en elf dagen hechtenis (feit 5).
Voorts heeft de rechtbank beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is in de appelakte uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte 3. en 5. is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] betrekking hebben op het onder 1. en 2. ten laste gelegde, terwijl de feiten 1 en 2 in hoger beroep niet aan de orde zijn, zijn die vorderingen evenmin aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In hoger beroep is de tenlastelegging op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd aldus dat aan feit 3 een subsidiaire tenlastelegging is toegevoegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, het onder 3. subsidiair ten laste gelegde en het onder 5. ten laste gelegde zal bewezen verklaren, en verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van honderdvijftig uur, subsidiair vijfenzeventig dagen hechtenis, en een geldboete van € 550,-, subsidiair drie dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal bevestiging van de beslissing van de rechtbank gevorderd met betrekking tot de benadeelde partij [benadeelde 3] en de toepassing van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht alsmede de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Door en namens verdachte is vrijspraak bepleit van het onder 3., primair en subsidiair, ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd. Voorts komt het hof, anders dan de rechtbank, tot vrijspraak van het onder 3. ten laste gelegde. Tenslotte heeft de rechtbank het onder 5. bewezenverklaarde feit ten onrechte gekwalificeerd als een overtreding in plaats misdrijf.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
3.
primair
A. hij op of omstreeks 17 oktober 2012 te Middelburg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde 3]) in het gezicht heeft geslagen/gestompt, waardoor voornoemde [benadeelde 3] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden
en
B. hij op of omstreeks 17 oktober 2012 te Middelburg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk die [benadeelde 3] dreigend de woorden toegevoegd (zakelijk weergegeven): “Jij wilt ook problemen met rasta toch?” en/of daarbij een (vuur)wapen op die [benadeelde 3] gericht en/of (vervolgens) de woorden (zakelijk weergegeven): “Beter ga je nu naar huis.” en/of heeft verdachte en/of zijn mededader(s) op een voor het slachtoffer zichtbare en dreigende wijze een honkbalknuppel vastgehouden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 17 oktober 2012 te Middelburg met een ander of anderen op of aan de openbare weg, de [straatnaam], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 3], welk geweld bestond uit het opzettelijk in het gezicht slaan en/of stompen van die [benadeelde 3].
5.
hij op of omstreeks 17 oktober 2012 te Middelburg tezamen meet een ander of anderen, althans alleen, (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een imitatiegeweer merk Gonher, type Condor, zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en), voorhanden heeft/hebben gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
In de tenlastelegging onder 3. primair heeft het hof voor de leesbaarheid de twee afzonderlijke misdrijven aangeduid met A respectievelijk B.
Vrijspraak van het onder 3. ten laste gelegde.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3. primair en 3. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Onder 3. primair is aan verdachte cumulatief A. het medeplegen van mishandeling en B. het medeplegen van bedreiging ten laste gelegd. Onder 3. subsidiair wordt verdachte verweten openlijk in vereniging geweld te hebben gepleegd tegen [benadeelde 3], welk geweld bestond uit het opzettelijk in het gezicht slaan/stompen.
Het hof stelt de volgende gang van zaken vast.
[medeverdachte] en verdachte hebben een woning verlaten. [medeverdachte] ging voorop met een gitaartas bij zich, waarin naar even later bleek een geweer zat. Het is niet aannemelijk geworden dat verdachte wist dat daarin een geweer zat. Verdachte volgde [medeverdachte] op enige afstand op de fiets. Even later heeft [medeverdachte] met het geweer geschoten in de richting van [benadeelde 1] en [benadeelde 2], waarbij [benadeelde 1] levensbedreigend gewond is geraakt. Pas na het schieten heeft verdachte zich bij [medeverdachte] gevoegd. Verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het hem onder 1. ten laste gelegde (medeplegen van) het schieten op [benadeelde 1] en [benadeelde 2].
Heel kort na het schieten op [benadeelde 1] en [benadeelde 2] deed zich het incident met [benadeelde 3] voor. Verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het hem onder 2 ten laste gelegde (medeplegen van) schieten op [benadeelde 3]. De onder 3.A. ten laste gelegde gedragingen zijn uitsluitend verricht door [medeverdachte], niet door verdachte. De onder 3.B. ten laste gelegde gedragingen en bewoordingen zijn van [medeverdachte], met uitzondering van de bewoordingen “Beter ga je nu naar huis” die zijn geuit door verdachte, terwijl verdachte een honkbalknuppel bij zich had. De onder 3. subsidiair ten laste gelegde gedragingen (in het gezicht slaan) zijn uitsluitend verricht door [medeverdachte], niet door verdachte.
Het hof acht aannemelijk dat verdachte verrast en overrompeld werd door het feit dat [medeverdachte] met een vuurwapen schoot op jongens die de verdachte al jaren kende en dat verdachte daardoor geshockeerd was, zoals hij zelf heeft aangevoerd. Het hof acht verder aannemelijk dat verdachte niet in de positie was om [medeverdachte] te verhinderen geweld te plegen tegen [benadeelde 3] en ook niet in staat was – gelet op de snelle opeenvolging van de gebeurtenissen en de geshockeerdheid van verdachte – om zich te distantiëren van [medeverdachte].
Voorts is aannemelijk geworden dat hetgeen verdachte tegen [benadeelde 3] heeft gezegd (“Beter ga je naar huis”) door verdachte niet bedoeld is als dreigement maar als advies aan [benadeelde 3] – met wie verdachte geen conflict had – om verdere escalatie met [medeverdachte] te voorkomen.
Uit het vorenstaande volgt:
– met betrekking tot feit 3.A.: dat alle uitvoeringshandelingen zijn verricht door [medeverdachte], terwijl niet blijkt van bewuste en nauwe samenwerking van verdachte met [medeverdachte] gericht op mishandeling van [benadeelde 3];
– met betrekking tot feit 3.B.: dat niet blijkt van bewuste en nauwe samenwerking van verdachte met [medeverdachte] gericht op bedreiging van [benadeelde 3] en dat niet blijkt van opzet van verdachte op bedreiging toen hij [benadeelde 3] toevoegde “Beter ga je naar huis”;
– met betrekking tot feit 3. subsidiar: dat het opzet van verdachte niet gericht was op het in vereniging met [medeverdachte] leveren van een bijdrage aan de openlijke geweldpleging – als bedoeld in artikel 141 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht – tegen [benadeelde 3],
zodat verdachte van al hetgeen hem onder 3 is ten laste gelegd moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
5.
hij op 17 oktober 2012 te Middelburg een wapen van categorie I onder 7°, te weten een imitatiegeweer merk Gonher, type Condor, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 5. bewezen verklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Het is strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, hetgeen blijkens artikel 56 van deze wet een misdrijf oplevert.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof ziet in de geringe ernst van het bewezen verklaarde en alle omstandigheden van dit geval, waaronder de omstandigheid dat verdachte het imitatiewapen al bezat vanaf zijn kindertijd en dit al jaren ongebruikt in de schuur lag, aanleiding een lagere straf op te leggen, en bovendien in voorwaardelijke vorm, dan de straf die de advocaat-generaal in zijn vordering had gerelateerd aan het onder 5. ten laste gelegde, te weten een geldboete van € 550,-.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Bij het opleggen van de geldboete zal het hof op de voet van artikel 27, derde lid, Wetboek van Strafrecht, bevelen dat indien de voorwaardelijke geldboete ten uitvoer zou worden gelegd, de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht daarop geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van vijftig euro per dag.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.000,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde 3] in haar vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3. primair A. en B. en 3. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 5. ten laste gelegde heeft begaan;
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Verklaart het onder 5. bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis;
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Heft op het geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen proceskosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. N.J.M. Ruyters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. T. Kraniotis, griffier,
en op 28 mei 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.M. Hilverda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.