ECLI:NL:GHSHE:2014:1478

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 februari 2014
Publicatiedatum
26 mei 2014
Zaaknummer
HV200.139.202_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei wegens tekortkomingen in verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante, een vrouw die in financiële problemen verkeerde. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 10 december 2013 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waardoor haar geen 'schone lei' kon worden verleend. De appellante was in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis, met het verzoek om de schuldsaneringsregeling te verlengen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 februari 2014 heeft de appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. J.M. van der Linden, haar standpunt toegelicht. De bewindvoerder, mevrouw M. den Uil, heeft eveneens haar standpunt verdedigd. Het hof heeft kennisgenomen van diverse processtukken, waaronder brieven van de advocaat en de bewindvoerder. De appellante had eerder een boedelachterstand van € 3.100,-- laten ontstaan, wat door haar werd erkend. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen van de appellante in de nakoming van haar verplichtingen ernstig waren en dat deze niet konden worden genegeerd.

Het hof concludeerde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de appellante toerekenbaar tekort was geschoten in haar verplichtingen en dat er geen aanleiding was om de tekortkomingen buiten beschouwing te laten. De appellante had na eerdere waarschuwingen van het hof opnieuw een boedelachterstand laten ontstaan, wat leidde tot de conclusie dat haar schuldsaneringsregeling terecht was beëindigd zonder toekenning van de 'schone lei'. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarmee de schuldsaneringsregeling van de appellante definitief eindigde.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 13 februari 2014
Zaaknummer: HV 200.139.202/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/10/1024 R
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante]
,
advocaat: mr. J.M. van der Linden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 10 december 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 december 2013, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te beslissen de schuldsaneringsregeling te verlengen voor een door het hof in goede justitie te bepalen periode, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 februari 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. Van der Linden;
- mevrouw M. den Uil, waarnemend namens mevrouw M. Helmich, hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 november 2013;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 15 januari 2014;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 23 januari 2014;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 28 januari 2014;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 4 februari 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 28 december 2010 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) vastgesteld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
De rechtbank heeft bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. [appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
[appellante] heeft in het beroepschrift - kort samengevat - het volgende aangevoerd:
- [appellante] heeft wel degelijk vanaf april 2012 aanvullend gesolliciteerd, terwijl zij eigenlijk daartoe niet verplicht was, omdat zij arbeidsongeschikt was om meer uren dan 24 uren per week te werken;
- Bij een verlenging van de schuldsaneringsregeling is [appellante] door middel van schenkingen in staat de ontstane boedelachterstand van € 3.100,-- weg te werken.
3.3.1.
De bewindvoerder heeft in haar brief en ter zitting in hoger beroep haar standpunt gemotiveerd gehandhaafd.
3.4.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.4.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.4.2.
Met betrekking tot de ontstane boedelachterstand overweegt het hof in de eerste plaats dat de rechtbank in haar bestreden vonnis heeft geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten in genoemde, uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende afdrachtverplichting door het laten ontstaan van een boedelachterstand van circa € 3.100,--, hetgeen door [appellante] is erkend. Zoals uit de inhoud van het beroepschrift blijkt, heeft [appellante] geen (duidelijk kenbare) grief opgeworpen tegen dit oordeel van de rechtbank. De toerekenbaarheid van de tekortkoming door [appellante] in haar afdrachtverplichting is hoger beroep dan ook geen punt van discussie. Zij staat thans in rechte vast.
3.4.3.Zoals uit de inhoud van de processtukken blijkt, heeft de bewindvoerder ongeveer een jaar nadat op [appellante] de schuldsaneringsregeling van toepassing was, de rechtbank verzocht de regeling tussentijds te beëindigen, onder meer omdat [appellante] een boedelachterstand had doen laten ontstaan van € 596,22. De rechtbank heeft daarop bij vonnis van 27 januari 2012 het verzoek van de bewindvoerder gehonoreerd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds beëindigd. Van dit vonnis is [appellante] destijds in hoger beroep gekomen.
Het hof heeft bij arrest d.d. 27 maart 2012 voormeld vonnis van de rechtbank vernietigd, het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling alsnog afgewezen en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor voortzetting van de schuldsaneringsregeling.
3.4.4.
In het arrest van 27 maart 2012 heeft het hof geoordeeld dat [appellante] een laatste kans wordt gegeven om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. Het hof is toen tot dit oordeel gekomen mede op basis van hetgeen [appellante] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ten aanzien van de afdrachtverplichting heeft verklaard te weten “dat zij desgevraagd heeft bevestigd thans volledig te begrijpen wat de boedelafdracht inhoudt en welk bedrag zij dient af te dragen.” Het hof verwijst hiermee naar hetgeen in rechtsoverweging 3.6.3. van voormeld arrest is overwogen.
3.4.5.
Zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.4.2. is overwogen, heeft [appellante] opnieuw een boedelachterstand laten ontstaan van maar liefst € 3.100,--. Gebleken is dat [appellante] na het arrest van dit hof van 27 maart 2012 alleen in de maanden april 2012, december 2012 en mei 2013 een bijdrage aan de boedel heeft gedaan. Voor het overige is [appellante] in gebreke gebleven aan haar afdrachtverplichting te voldoen, terwijl zij wist waaraan zij zich in het kader van de afdrachtverplichting had dienen te houden. Daarbij stelt het hof ook nog vast dat de bewindvoerder enkele keren vergeefs [appellante] heeft verzocht om met een voorstel te komen teneinde de boedelachterstand voor het einde van de (reguliere) looptijd te kunnen inlopen (zie onder meer de brieven van 11 februari 2013 en 28 mei 2013), nadat het hof in zijn op 27 maart 2012 gewezen arrest al voor [appellante] kenbaar had overwogen erop te vertrouwen dat [appellante] meteen een begin zou maken deze achterstand in te lopen.
3.4.6.
De hiervoor geschetste feiten en omstandigheden leveren een toerekenbare tekortkoming op ten aanzien waarvan, in het licht van hetgeen zojuist werd overwogen, niet met recht kan worden gesteld dat deze geconstateerde tekortkoming wegens de bijzondere aard of geringe betekenis ervan buiten beschouwing kan worden gelaten (vgl. Hoge Raad 14 juni 2013, BZ7459). Deze tekortkoming levert, ook wanneer ervan wordt uitgegaan dat [appellante] hiertegen (tijdig en kenbaar) heeft gegriefd (vgl. namelijk hiervόόr, bij r.o. 3.4.2.), naar het oordeel van het hof reeds op zichzelf beschouwd voldoende grond op de schuldsaneringsregeling van [appellante] te beëindigen zonder toekenning van de schone lei. Hetgeen [appellante] nog ter zitting in hoger beroep heeft aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders.
Dit betekent vervolgens dat het niet nakomen van de sollicitatieverplichting door [appellante] geen afzonderlijke bespreking meer behoeft.
3.4.7.
Het hof merkt in dat verband nog op dat [appellante] blijkens de brief met bijlagen van haar advocaat van 4 februari 2014 een schenking van een derde heeft ontvangen van in totaal € 3.724,25 voor onder meer het inlopen van de boedelachterstand.
Het hof wijst [appellante] er op dat alle kernverplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling op haar schouders rusten. Dienaangaande staat in het ook voor [appellante] kenbare arrest van dit hof van 27 maart 2012 onder meer te lezen: “Niet de bewindvoerder noch een derde maar [appellante] zelf is verantwoordelijk voor een goed verloop van de schuldsaneringsregeling”. [appellante] kan niet een van de op haar rustende, uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen afwentelen op derden. Bovendien kan het thans en alsnog fourneren van bedragen door derden niet wegnemen dat [appellante] zelf eerder ernstig in gebreke is gebleven aan bepaalde kernverplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling te voldoen. Overigens heeft de schenking plaatsgevonden op een moment dat de verplichtingen van Van Hapert reeds materieel tot een einde waren gekomen (vgl. Hoge Raad 24 februari 2012, BV0890).
3.5.
Op grond al hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] terecht heeft beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”. Het hof stelt vast dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Het hof ziet geen aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.6.
Nu de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] op 28 december 2013 materieel tot een einde is gekomen, is, op grond van recente jurisprudentie van de Hoge Raad, een verlenging van de looptijd niet meer aan de orde. Ook wanneer een verlenging theoretisch nog wel mogelijk zou zijn geweest, zou een verlenging niet in de rede hebben gelegen nu [appellante] van haar handelwijze (immers) een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, L.Th.L.G. Pellis en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2014.