Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante, een vrouw die in financiële problemen verkeerde. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 10 december 2013 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waardoor haar geen 'schone lei' kon worden verleend. De appellante was in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis, met het verzoek om de schuldsaneringsregeling te verlengen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 februari 2014 heeft de appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. J.M. van der Linden, haar standpunt toegelicht. De bewindvoerder, mevrouw M. den Uil, heeft eveneens haar standpunt verdedigd. Het hof heeft kennisgenomen van diverse processtukken, waaronder brieven van de advocaat en de bewindvoerder. De appellante had eerder een boedelachterstand van € 3.100,-- laten ontstaan, wat door haar werd erkend. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen van de appellante in de nakoming van haar verplichtingen ernstig waren en dat deze niet konden worden genegeerd.
Het hof concludeerde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de appellante toerekenbaar tekort was geschoten in haar verplichtingen en dat er geen aanleiding was om de tekortkomingen buiten beschouwing te laten. De appellante had na eerdere waarschuwingen van het hof opnieuw een boedelachterstand laten ontstaan, wat leidde tot de conclusie dat haar schuldsaneringsregeling terecht was beëindigd zonder toekenning van de 'schone lei'. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarmee de schuldsaneringsregeling van de appellante definitief eindigde.