ECLI:NL:GHSHE:2014:1476

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 februari 2014
Publicatiedatum
26 mei 2014
Zaaknummer
HV200.139.177_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsaneringsregeling en beoordeling van persoonlijke stabiliteit van de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de toelating van een vrouw tot de schuldsaneringsregeling. De vrouw, hierna te noemen appellante, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 2 december 2013 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet aannemelijk was dat appellante de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou kunnen nakomen, mede gezien haar psychische problematiek en de mislukking van het minnelijke traject met schuldeisers. Appellante was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 februari 2014 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. J.M. Tang, haar situatie toegelicht. Ze gaf aan dat ze vooruitgang had geboekt in haar behandeling van een postnatale depressie en dat ze beter in staat was om met haar problemen om te gaan. Het hof heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat appellante een zodanige positieve ontwikkeling had doorgemaakt dat ze in staat zou zijn om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. De psycholoog van appellante had in een recente brief aangegeven dat hij haar sinds 5 december 2013 niet meer had gezien en dus geen actuele inschatting kon maken van haar functioneren.

Het hof concludeerde dat het verzoek van appellante om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling prematuur was. Het risico bestond dat, indien toegelaten, appellante niet in staat zou zijn om aan haar verplichtingen te voldoen, wat zou leiden tot een tussentijdse beëindiging van de regeling. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank, waarbij het verzoek van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht
Uitspraak: 13 februari 2013
Zaaknummer: HV 200.139.177/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/271183/FT RK 13/1709
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.M. Tang.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (locatie Breda) van 2 december 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 december 2013, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en zelf rechtdoende [appellante] toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 februari 2014.
Bij die gelegenheid is [appellante] gehoord, bijgestaan door mr. Tang.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 25 november 2013;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 23 januari 2014;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 6 februari 2014.

3.De beoordeling

3.1.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) blijkt een totale schuldenlast van € 16.714,59. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat een aantal schuldeisers niet akkoord is gegaan met het aanbod.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep is het verzoek van [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet aannemelijk is dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en en evenmin dat zij zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
[appellante] heeft in het beroepschrift - kort samengevat - aangevoerd, dat zij het betreurt dat zij de indruk heeft gewekt bij de rechtbank dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal kunnen nakomen.
[appellante] beseft wel degelijk dat zij de verplichtingen dient na te komen.
3.4.1.
[appellante] heeft met betrekking tot haar persoonlijke problematiek ter zitting daaraan toegevoegd dat zij inmiddels veel beter kan omgaan met haar postnatale depressie en dat het thans met haar een stuk beter gaat ten opzichte van hetgeen staat beschreven in de brief van haar psycholoog van 19 november 2013.
Van de inhoud van deze brief heeft de rechtbank, blijkens het proces-verbaal in eerste aanleg kennis kunnen nemen, doch deze brief heeft [appellante] nagelaten in hoger beroep in het geding te brengen.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.5.2.
Hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens en [appellante] met betrekking tot haar psychische problematiek naar voren is gebracht, is voor het hof aanleiding geweest [appellante] in de gelegenheid te stellen een recente verklaring van haar psycholoog aan het hof toe te zenden, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [appellante], ondanks haar psychische problematiek, in staat is aan de aan haar in het kader van de toepassing van de schuldsaneringsregeling opgelegde kernverplichtingen te voldoen.
3.5.3.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van de brief van de advocaat van 6 februari 2014 met als bijlagen de in eerste aanleg overgelegde brief van de psycholoog van [appellante] van 19 november 2013, alsmede een recente brief van de psycholoog van 6 februari 2014.
Het hof is van oordeel dat met name uit de inhoud van laatste vermelde brief van de psycholoog onvoldoende is gebleken dat [appellante], gelet op haar psychische problematiek, een zodanige positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt dat zij in staat moet worden geacht een schuldsaneringstraject van in beginsel drie jaren met alle op haar rustende verplichtingen te doorlopen en succesvol af te ronden (artikel 5.4.3. Bijlage IV Procesreglement Insolventiezaken Rechtbanken ).
Uit de inhoud van de brief van laatst vermelde datum is het hof namelijk gebleken dat de psycholoog [appellante] sinds 5 december 2013 niet meer heeft gezien en derhalve op dit moment niet in staat is een inschatting te maken van het huidige functioneren van [appellante] en haar belastbaarheid. Wel is de psycholoog van mening dat [appellante] op langere termijn en eventueel met verdere behandeling genoeg ‘copingvaardigheden’ in huis heeft om met haar psychosociale problemen om te gaan en te voldoen aan alle verplichtingen en vereisten die van haar verlangd in dat kader worden.
Gelet op het hiervoor weergegeven verklaring van de psycholoog is het hof veeleer van oordeel dat het verzoek van [appellante] om thans te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling prematuur is. Naar het oordeel van het hof is niet althans onvoldoende gebleken dat [appellante] een zodanige positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt dat haar persoonlijke situatie op dit moment zo stabiel is dat zij in staat moet worden geacht aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen te kunnen voldoen. [appellante] dient eerst haar behandeling bij de psycholoog te doorlopen en af te ronden wil zij saneringsrijp worden geacht.
Het hof merkt daarbij op dat op dit moment het risico te groot is dat [appellante], op het moment dat zij wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, niet in staat zal zijn aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen met als gevolg dat de schuldsaneringsregeling door de rechtbank tussentijds wordt beëindigd en [appellante] alsdan gedurende tien jaar geen verzoek kan doen om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
3.6.
Het hof is op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is, dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, L.Th.L.G. Pellis en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2014.