In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep van de heer [belanghebbende] tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda. De belanghebbende stelde dat de Rechtbank zich onbevoegd had moeten verklaren om het beroep te behandelen. Het Hof oordeelde echter dat de Rechtbank bevoegd was, omdat de belanghebbende geen verzoek tot ambtshalve vermindering had gedaan, maar bezwaar had gemaakt tegen de aanslag. De Inspecteur had het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, aangezien het bezwaarschrift pas drie jaar na de aanslag was ingediend zonder verschoonbare termijnoverschrijding.
De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2006, waarbij de belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.813 had. Het bezwaar tegen deze aanslag werd door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de Rechtbank zich onbevoegd had moeten verklaren en dat de Inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard.
Het Hof concludeerde dat de Rechtbank terecht bevoegd was en dat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De belanghebbende had geen feiten aangedragen die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd genomen door P.A.G.M. Cools, lid van de Negende enkelvoudige Belastingkamer, en de uitspraak werd ter openbare zitting uitgesproken.