ECLI:NL:GHSHE:2014:1460

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 mei 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
HV 200.140.855_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling na vechtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Limburg inzake de omgangsregeling en het ouderlijk gezag over de kinderen, geboren uit het inmiddels ontbonden huwelijk van partijen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. E.R.Th.A. Luijten, verzocht om een eenhoofdig ouderlijk gezag en een contactverbod voor de vader, die werd bijgestaan door mr. S.L.G.M. Roebroek. De rechtbank had eerder een voorlopige regeling vastgesteld waarbij de vader onder begeleiding contact mocht hebben met de kinderen, maar de moeder was van mening dat dit schadelijk was voor de ontwikkeling van de kinderen en dat er sprake was van kindermisbruik door de vader. Het hof heeft de zaak behandeld op 27 maart 2014, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming ook aanwezig was. De moeder voerde aan dat haar recht op hoor en wederhoor was geschonden en dat de rechtbank niet adequaat had gehandeld in het belang van de kinderen. De vader betwistte de beschuldigingen en stelde dat de moeder niet-ontvankelijk verklaard moest worden in haar verzoeken. Het hof heeft besloten om de verdere behandeling van de zaak aan te houden en de Raad te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor de kinderen om hun relatie met de vader te onderzoeken. De moeder werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken tegen eerdere beschikkingen. De zaak is aangehouden tot 1 oktober 2014 voor een pro forma zitting, waarbij de resultaten van het onderzoek worden afgewacht.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 22 mei 2014
Zaaknummer: HV 200.140.855/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/126597 / S RK 08-136
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.R.Th.A. Luijten,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.L.G.M. Roebroek.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 maart 2013 en naar de beschikking van die rechtbank van 29 oktober 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 januari 2014, heeft de moeder verzocht:
- primair: bij voorraad uitvoerbaar, opschorting/vernietiging van voormelde beschikking van 29 oktober 2013 en aan de moeder het eenhoofdig ouderlijk gezag toe te kennen op de voet van artikel 1:251a, eerste lid en vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) en een contactverbod als bedoeld in artikel 1:253a lid 2 sub a BW/dan wel een omgangsverbod als bedoeld in artikel 1:377 lid 3 sub a en d BW ten aanzien van het contact tussen de vader en de hierna nader te noemen minderjarigen [dochter] en [zoon] op te leggen en de boete die aan de moeder is opgelegd via de uitspraak van dit hof van 7 november 2013, zaaknummer HV 200.128.242/01 te verminderen tot nihil;
- subsidiair: bij voorraad uitvoerbaar, opschorting/schorsing van voormelde beschikking van 12 maart 2013 en een contactverbod als bedoeld in artikel 1:253a lid 2 sub a BW/omgangsverbod als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 sub a en d BW tussen de vader en de kinderen (naar het hof begrijpt) op te leggen, totdat een daadwerkelijk onderzoek door een door het hof aan te wijzen gecertificeerde ICT server- en netwerk-deskundige op expertniveau heeft plaatsgevonden en de resultaten hiervan bekend zijn, aangaande het door de vrouw voor de zitting van 22 januari 2013 bij de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, ingediende bewijs ten aanzien van het bezit en gedrag van de vader omtrent kindermisbruik.
2.2.
Bij beschikking van 6 maart 2014 heeft dit hof het primaire verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van voormelde beschikking van 29 oktober 2013 afgewezen en de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar subsidiaire verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van voormelde beschikking van 12 maart 2013.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 maart 2014, heeft de vader verzocht de moeder in haar (inhoudelijke) verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren althans haar deze verzoeken te ontzeggen c.q. deze verzoeken af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de proceskosten in hoger beroep, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van de in dezen te geven beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening tot aan de dag der algehele voldoening.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 maart 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Luijten;
  • de vader, bijgestaan door mr. Roebroek;
  • Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw E.A.P. van den Dam. Met instemming van het hof heeft
mevrouw Van den Dam de zittingszaal voor het einde van de mondelinge behandeling wegens verplichtingen elders verlaten.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 24 oktober 2013;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 13 maart 2014, ingekomen op 14 maart 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van partijen zijn geboren:
- [dochter] (hierna ook: [dochter]), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats],
- [zoon] (hierna ook: [zoon]), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats].
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder. De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 12 maart 2013 heeft de rechtbank naar aanleiding van het verzoek van de moeder om haar alleen met het gezag over de kinderen te belasten en het verzoek van de vader om een zorgregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen de raad gelast met spoed onderzoek te verrichten en de rechtbank te adviseren omtrent voormelde verzoeken.
De beslissing op het verzoek van de moeder en de vader is voor de duur van vier maanden aangehouden in afwachting van het advies van de raad.
3.3.
De moeder heeft op 6 juni 2013 hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Bij beschikking van 7 november 2013 heeft dit hof de moeder niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep en haar veroordeeld in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van de vader gevallen, vastgesteld op € 1.563,-.
3.4.
De raad heeft op 27 juni 2013 rapport en advies uitgebracht. De raad adviseert om voor de duur van zes maanden een voorlopige begeleide omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen van twee uur per veertien dagen, met de opdracht aan Stichting Xonar te [vestigingsplaats] om omgangsbegeleiding te bieden.
De raad adviseert voorts het verzoek van de moeder om haar alleen met het gezag over de kinderen te belasten, toe te wijzen.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 29 oktober 2013 heeft de rechtbank bepaald dat de contactregeling tussen de kinderen en de vader voorlopig, totdat daarover nader is beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR niveau 3), waarbij de invulling van de begeleide contactregeling wordt overgelaten aan de Mutsaersstichting, met verzoek aan de raad uiterlijk op 30 juni 2014 de rapportage van de Mutsaersstichting omtrent de voortgang van de regeling en een nader advies over de wenselijkheid van gezamenlijk gezag van de ouders dan wel eenhoofdig gezag van een van de ouders bij de rechtbank in te dienen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.6.
Blijkens het eindverslag van de Mutsaersstichting d.d. 31 januari 2014 heeft de Mutsaersstichting op 30 januari 2014 besloten de opdracht terug te geven aan de rechtbank omdat de moeder niet meer aan de begeleide omgangsregeling of anderszins wil meewerken.
3.7.
De moeder kan zich met voormelde beslissingen van 12 maart 2013 en 29 oktober 2013 niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De moeder heeft in het beroepschrift het volgende aangevoerd.
Door geen gehoor te geven aan het verzoek van de moeder het door haar in het geding gebrachte bewijs ten aanzien van het gedrag van de vader op het terrein van kindermisbruik door een ICT server- en netwerkdeskundige op expertniveau te laten onderzoeken, is haar recht op hoor en wederhoor geschonden en wordt de in artikel 32 van het Verdrag van Lanzarote neergelegde verplichting om in elk dossier waarin sprake is van mogelijk kindermisbruik serieus onderzoek te doen, miskend. Immers nog steeds is niet komen vast te staan dat de vader zich niet schuldig heeft gemaakt aan de kinderporno, die op twee van zijn computers is aangetroffen, noch is er een verklaring voor het cameravolgsysteem dat de vader in de voormalig echtelijke woning heeft aangelegd en voor het betaalsysteem. Het aldus niet beschermen van kinderen tegen mogelijk seksueel misbruik betekent schending van de artikelen 2 en 3 EVRM.
Voorts heeft de rechtbank miskend dat de kinderen klem en verloren dreigen te geraken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering is te verwachten, hetgeen ook de raad naar aanleiding van zijn onderzoek heeft geconcludeerd. De door de rechtbank opgelegde begeleide contactregeling frustreert de tot voor kort uitstekend verlopen ontwikkeling van beide kinderen en veroorzaakt dat zij geestelijk klem raken. Reeds de dreiging van omgang met de vader levert ernstig nadeel op voor hun geestelijke en lichamelijke ontwikkeling, zo is gebleken. Beide kinderen zijn hun kinderlijke zorgeloosheid kwijtgeraakt, hetgeen reeds heeft geleid tot het inschakelen van geestelijke hulp. De rechtbank heeft genegeerd dat de vader nooit daadwerkelijk geïnteresseerd is geweest in het welzijn van de kinderen en, voor zover hij in het verleden wel in de gelegenheid werd gesteld de kinderen te ontmoeten, hij hier altijd misbruik van maakte. Hierdoor is de man zelf debet aan de huidige problemen van [dochter], die ook hun weerslag hebben op [zoon].
3.9.
De vader heeft in het verweerschrift het volgende aangevoerd.
Ter zake de subsidiaire verzoeken heeft het hof de moeder reeds bij beschikking van 7 november 2013 niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van 12 maart 2013. De primaire dan wel subsidiaire verzoeken tot een contact en/of omgangsverbod worden voor het eerst in hoger beroep gedaan, hetgeen niet mogelijk is. Met betrekking tot het verzoek omtrent het gezamenlijk dan wel eenhoofdig gezag heeft de rechtbank nog in het geheel geen beslissing genomen, zodat het onmogelijk is in hoger beroep een dergelijk verzoek toe te wijzen. Het door de moeder geformuleerde verzoek ter zake de aan haar opgelegde boete betreft de bij beschikking van 7 november 2013 bepaalde veroordeling van de moeder in de kosten van het hoger beroep, welke beschikking reeds onherroepelijk is en in kracht van gewijsde is gegaan.
De moeder handelt in het kader van de contacten en begeleiding via de Mutsaersstichting geheel naar eigen inzicht en goeddunken en biedt zelfs professionele organisaties, waaronder de Mutsaersstichting, niet de mogelijkheid om via psychologische hulp en onderzoek, zowel gericht op de kinderen als op beide ouders, meer zicht te krijgen op de belevingswereld van de kinderen in relatie tot de vader. Aldus zijn de stellingen van de moeder omtrent de bedreigde ontwikkeling van de kinderen op geen enkele manier aangetoond en/of onderbouwd.
De rechtbank heeft op adequate wijze het belang van [dochter] en [zoon] in acht genomen en gehouden door te bepalen dat de begeleide omgang c.q. de contacten dienen plaats te vinden middels BOR niveau 3. Uit de eindverslagen van de Mutsaersstichting van respectievelijk 30 en 31 januari 2014 blijkt dat de kinderen de (eventuele) spanningen van een begeleid contact met de vader aankunnen. Tot op heden is niet gebleken dat dat er sprake zou zijn van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders. De moeder is verblind door haar eigen gedachten, veronderstellingen en visies. De vader bestrijdt uitdrukkelijk haar stellingen omtrent het downloaden, bezit of bekijken van kinderporno en het gedrag van de vader op het terrein van kindermisbruik. Nog afgezien van het feit dat het Verdrag van Lanzarote geen directe werking heeft, is de bestreden beschikking ook niet in strijd met dit verdrag noch met bepalingen van het EVRM.
3.10. Ter zitting hebben partijen desgevraagd ieder voor zich verklaard dat het vertrouwen in de ander dermate is geschonden dat er op dit moment geen basis is om met elkaar in overleg te treden teneinde aan herstel van geschonden waardes gezamenlijk te werken en de zaken die hen verdeeld houden het hoofd te bieden. Bij de moeder vindt dit zijn oorzaak in hetgeen zich in augustus 2007 heeft voorgedaan, bij de vader in de ontwikkelingen nadien. Het hof heeft de ouders voorgehouden dat het vanuit de wet gezien wel hun opdracht en taak is hierin stappen te zetten. Tegelijkertijd zal het hof de partijen op dit moment niet verplichten met elkaar om de tafel te gaan. Er is, wanneer de ouders tenminste daartoe bereid zijn wederzijds en op afstand van elkaar, investeringen te plegen, nog een andere weg open.
3.11.
Het hof heeft daarop bij partijen beproefd of er ruimte bestaat om de kinderen de mogelijkheid te bieden onder begeleiding van deskundigen hun positie ten opzichte van de vader te bepalen. Het hof heeft daarbij aan de ouders voorgehouden dat zowel de gedachten van de moeder over de gedragingen van de vader in het verleden gerespecteerd dienen te worden en dat anderzijds ook het verlangen van de vader om vastgesteld te zien of en hoe de relatie tussen hem en de kinderen inhoud kan worden gegeven, ook respect en aandacht verdient. Juist langs deze weg, waarbij respect voor de wederzijdse gevoelens van de ouders een blijvend aandachtspunt zal vormen, kunnen geschonden waardes ook geheeld worden, terwijl tegelijkertijd recht wordt gedaan aan de wettelijke uitgangspunten inzake gezag en omgang. De mondelinge behandeling is enige tijd geschorst geweest teneinde partijen de mogelijkheid te geven hierover met hun advocaat te overleggen. Na hervatting van de mondelinge behandeling hebben partijen onafhankelijk ieder voor zich aan het hof verklaard dat zij de kinderen voornoemde ruimte willen bieden. De moeder heeft daaraan toegevoegd dat zij de hulpverlening die zij reeds voor [dochter] heeft ingezet, graag vervolgd zou willen zien. De vader heeft te kennen gegeven het daarmee niet eens te zijn.
3.12.
Desgevraagd hebben partijen, zij het met verschillende argumenten, verklaard, er zich in te kunnen vinden dat het hof de verdere behandeling van de zaak aan zich houdt.
3.13.
Het hof overweegt voort te gaan op de ruimte die partijen hebben geboden en zal daartoe de raad verzoeken de regie te nemen in de vaststelling van het onderzoekstraject dat nu zal dienen te volgen om de kinderen de ruimte te bieden hun relatie met de vader te onderzoeken en op grond daarvan te bepalen wat de mogelijkheden en/of belemmeringen zijn om die relatie vorm te geven.
Het hof verzoekt de raad daarbij te betrekken de vraag of de door de moeder voor [dochter] geïnitieerde hulpverlening bij dit proces behulpzaam kan zijn of, indien deze contraproductief wordt geacht, hoe deze hulpverlening op een zorgvuldige wijze kan worden beëindigd.
Het hof verzoekt de raad voorts de onderzoeksmethode zodanig in te richten dat de moeder en de vader niet met elkaar geconfronteerd zullen worden en er mitsdien geen oudergesprekken zullen plaatsvinden.
Het hof laat de raad vrij in de keuze van de instelling die het onderzoek geheel of gedeeltelijk zal vervullen.
3.13.1.
Uit vorenstaande alsmede uit het na de mondelinge behandeling gehouden overleg tussen de voorzitter en de raad vloeien concreet de volgende onderzoeksvragen voort:
* welke ruimte is er bij de kinderen om de relatie met de vader te onderzoeken en wat hebben zij nodig om deze ruimte optimaal te kunnen invullen en benutten;
* wat zijn de mogelijkheden en belemmeringen om de relatie met de vader vorm te geven, waarbij ook gedacht moet worden aan de inzet van social media;
* kan de voor [dochter] geïnitieerde hulpverlening in dit onderzoekstraject worden betrokken; indien deze contraproductief wordt geacht, hoe dient deze dan te worden beëindigd.
Vooralsnog zullen er geen oudergesprekken plaatsvinden. Wel blijven partijen individueel op de hoogte van de stappen die de raad zet en zullen zij individueel bij de aanpak en het vervolg worden betrokken.
3.14.
Het hof benadrukt dat de kinderen zowel de veiligheid als de ruimte zal worden geboden om in het kader van het onderzoek hun meningen en gevoelens te uiten, zulks vanuit de te respecteren overtuigingen die bij de moeder en de vader leven.
3.15.
Het hof heeft partijen voorgehouden dat zij ingeval zich een omstandigheid voordoet die de verdere voortgang van het thans ingezette proces ernstig in gevaar brengen, dit ter kennis brengen van het hof. Het hof verleent de raad dezelfde bevoegdheid.
3.16.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak aanhouden tot 1 oktober 2014 pro forma, teneinde de resultaten van het onderzoek en het daaruit volgend advies af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk op het onderzoeksrapport en het advies te reageren.
3.17.
Ten aanzien van het gezag heeft het hof partijen ter zitting van het hof voorgehouden dat het verzoek van de moeder in hoger beroep ontvankelijk is. Het hof acht het echter geraden geen oordeel te geven alvorens voormeld onderzoek heeft plaatsgehad en de resultaten daarvan bekend zullen zijn.
3.18.
Het hof heeft partijen ten slotte voorgehouden dat de verzoeken van de moeder met betrekking tot eerdere zaken, zowel die betreffende de bestreden beschikking van de rechtbank van 12 maart 2013, als het verzoek betreffende de beschikking van dit hof van 7 november 2013, niet-ontvankelijk zijn. De advocaat van de moeder heeft zich hieraan gerefereerd. Het hof zal de moeder in deze verzoeken dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
3.19.
Vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 maart 2013 en tegen de beschikking van dit hof van 7 november 2013;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverwegingen 3.13. en 3.14. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig voor de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 1 oktober 2014.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, M.J. van Laarhoven en P. Vlaardingerbroek en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2014.