4.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.[appellant] is geboren op 6 augustus 1948.
4.1.2.[appellant] is op 1 februari 1994 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Atrivé, laatstelijk tegen een salaris van € 4.193, 68 bruto per maand exclusief emolumenten.
4.1.3.Bij brief van 20 mei 2010 heeft Atrivé UWV Werkbedrijf verzocht aan Atrivé op grond van artikel 6 BBA een ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische redenen te verlenen voor [appellant].
4.1.4.Bij brief van 15 juli 2010 heeft UWV Werkbedrijf aan Atrivé toestemming verleend om de arbeidsverhouding met [appellant] op te zeggen.
4.1.5.Bij brief van 10 augustus 2010 heeft Atrivé aan [appellant] geschreven
“
Op 22 juli 2010 hebben wij uw arbeidsovereenkomst opgezegd naar aanleiding van de verleende ontslagvergunning door het UWV. Bij het bepalen van de opzegtermijn hebben wij abusievelijk geen rekening gehouden met artikel 5.5 van onze arbeidsvoorwaarden. Concreet betekent dit dat de ontslagtermijn verlengd wordt met 13 weken en de arbeidsovereenkomst eindigt op 1 december 2010. Jouw laatste werkdag is 30 november 2010.”
4.1.6.Toen de arbeidsovereenkomst eindigde was [appellant] 62 jaar.
4.1.7.Bij brief van 27 mei 2011 heeft DAS, de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellant], de verjaring van de rechtsvordering inzake kennelijk onredelijk ontslag gestuit.
4.2.1.Bij dagvaarding d.d. 24 mei 2012 heeft [appellant] de onderhavige procedure aanhangig gemaakt en gevorderd:
a. een verklaring voor recht dat het door Atrivé aan [appellant] gegeven ontslag kennelijk onredelijk is, in de zin van artikel 7:681 BW;
en veroordeling van Atrivé tot betaling van:
b. een bedrag van € 598.092,00 bruto uit hoofde van kennelijk onredelijke opzegging, althans een zoveel lager bedrag als de kantonrechter billijk oordeelt;
c. de wettelijke rente over het onder b vermelde bedrag, met ingang van 10 augustus 2010, 1 december 2010, althans 24 mei 2012, in alle gevallen tot aan de dag der algehele voldoening;
d. buitengerechtelijke incassokosten ad € 5.355,00;
e. de proceskosten.
4.2.2.Bij vonnis van 31 januari 2013 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. Volgens de kantonrechter had Atrivé de arbeidsovereenkomst met [appellant] opgezegd wegens bedrijfseconomische omstandigheden en was van een valse of voorgewende reden (artikel 7:681 lid 2 onder a) geen sprake. Evenmin was gebleken van een kennelijk onredelijke opzegging op grond van het anciënniteitsbeginsel (artikel 7:681 lid 2 onder d) noch op grond van het gevolgencriterium (artikel7:681 lid 2 sub b). Een van de omstandigheden die de kantonrechter bij haar oordeel dat geen sprake was van een kennelijk onredelijke opzegging op grond van het gevolgencriterium in aanmerking heeft genomen, is dat Atrivé op grond van het met de ondernemingsraad overeengekomen sociaal plan de WW-uitkering die [appellant] vanaf 1 december 2010 heeft ontvangen tot 1 mei 2012 heeft aangevuld tot 95% van zijn laatst verdiende loon (17 maanden suppletie tot 95%)
4.3.1.Bij dagvaarding van 26 april 2013 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 31 januari 2013.
4.3.2.[appellant] heeft niet van grieven gediend. Op 4 februari 2014 heeft het hof ambtshalve een akte niet dienen verleend.
4.3.3.In de pleitnota ten behoeve van het op 24 april 2014 gehouden pleidooi heeft [appellant] alsnog grieven aangevoerd. Bij gelegenheid van dat pleidooi heeft de raadsvrouw van [appellant] betoogd dat deze grieven als onderbouwing hebben te gelden van de in de appeldagvaarding d.d. 26 april 2013 aangevoerde algemene, alles omvattende, grief dat het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, sector kanton, d.d. 31 januari 2013, dient te worden vernietigd en de door [appellant] in eerste instantie ingestelde vorderingen alsnog dienen te worden toegewezen.
4.3.4.Atrivé heeft aangevoerd dat de gronden van het hoger beroep in de appeldagvaarding niet zijn vermeld en heeft uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen de behandeling van de, naar zij stelt, tardief ingediende grieven van [appellant].
4.4.1.Het hof stelt voorop dat de grenzen van het geschil in hoger beroep in beginsel
worden bepaald door de appeldagvaarding en de memorie van grieven. Voor zover [appellant] tegen een eindbeslissing in eerste aanleg geen grief heeft aangevoerd, blijft deze buiten de rechtsstrijd behoudens de werking van de openbare orde en de devolutieve werking van het hoger beroep binnen het door de grieven omsloten gebied. Als grieven worden aangemerkt alle gronden die een appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij de eis geldt dat die gronden behoorlijk in het geding naar voren
zijn gebracht, zodat zij voor de appelrechter en de wederpartij, die immers moet weten waartegen zij zich heeft te verweren, voldoende kenbaar zijn.
4.4.2.Het standpunt van [appellant] komt er in wezen op neer dat aan de akte niet dienen redelijkerwijs geen gevolg toekomt, omdat hij wél tijdig van grieven heeft gediend. In dit verband is van belang of de appeldagvaarding van [appellant] een voor Atrivé en het hof voldoende kenbare grief bevat. Met Atrivé is het hof van oordeel dat de in de appeldagvaarding opgenomen zinsnede “
alsdan op nader aan te voeren gronden te horen eis doen en concluderen, dat het aan het gerechtshof behage te vernietigen het vonnis op 31 januari 2013 door de rechtbank Oost-Brabant, sector kanton, locatie Eindhoven, tussen partijen gewezen, en opnieuw rechtdoende (…) de door eiser in eerste instantie (…)ingestelde vorderingen alsnog toe te wijzen (…)”
niet als een grief valt aan te merken, nu het voor Atrivé noch het hof kenbaar is op welke gronden het vonnis van 31 januari 2013 volgens [appellant] dient te worden vernietigd.
4.4.3.Evenmin kan gezegd worden dat voornoemde zinsnede uit de appeldagvaarding voldoende concreet is, in die zin dat de door de advocaat van [appellant] bij pleidooi aangevoerde grieven als een toelaatbare nadere precisering daarvan zouden kunnen gelden.
4.4.4.Gezien het voorgaande hebben de grieven die [appellant] voor het eerst bij pleidooi heeft aangevoerd als tardief te gelden. Nu Atrivé uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt tegen de behandeling van deze tardief aangevoerde grieven zal het hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaren. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn gesteld noch gebleken.