ECLI:NL:GHSHE:2014:1424

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
HD 200.135.466_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en schadevergoeding bij diefstal van aanhangwagen en materialen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen [geïntimeerde] naar aanleiding van een onrechtmatige daad. [Appellant] heeft op 19 januari 2008 aangifte gedaan van diefstal van zijn aanhangwagen en daarop liggende materialen, waaronder een 4x4 Ginaf en een containerinstallatie. Na de terugvinding van de aanhangwagen op 16 april 2010, heeft [appellant] zich als benadeelde partij gevoegd in de strafzaak tegen [geïntimeerde], die op 18 januari 2011 werd veroordeeld tot schadevergoeding aan [appellant]. In de civiele procedure vorderde [appellant] een schadevergoeding van € 2.500,00, die hij berekende op basis van de waarde van de gestolen goederen en wettelijke rente vanaf de datum van diefstal.

De rechtbank Oost-Brabant heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat [appellant] niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de gestolen goederen daadwerkelijk op de aanhangwagen aanwezig waren ten tijde van de diefstal. In hoger beroep heeft [appellant] vier grieven ingediend, waarbij hij betoogde dat de bewijslast ten aanzien van de aanwezigheid van de goederen op [geïntimeerde] rustte. Het hof heeft de bewijsopdracht van de rechtbank bevestigd, maar heeft ook overwogen dat [geïntimeerde] erkende dat er spullen op de aanhangwagen lagen. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat [appellant] voldoende bewijs heeft geleverd voor de aanwezigheid van de 4x4 Ginaf en de containerinstallatie, maar niet voor de overige gestolen goederen.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en het vonnis van 30 mei 2013 vernietigd, waarbij [geïntimeerde] werd veroordeeld tot betaling van € 1.500,00 aan [appellant], met wettelijke rente vanaf de datum van diefstal. Tevens is [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. De uitspraak is gedaan op 20 mei 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.135.466/01
arrest van 20 mei 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. C.A.D. Oomes te Son,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
niet verschenen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 18 maart 2014 in het hoger beroep van de door de rechtbank Oost-Brabant onder zaaknummer 836060 12-2486 / 12-11731 gewezen vonnissen van 12 september 2012 en 30 mei 2013.

6.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 18 maart 2014;
- akte na tussenarrest van de zijde van [appellant].
Partijen hebben arrest gevraagd.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [appellant] gelast schriftelijke verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] en prints van een e-mail van [X.] – [Y.] B.V. met betrekking tot oud ijzer prijzen, welke stukken in eerste aanleg in het geding waren gebracht, maar in het aan het hof overgelegde procesdossier ontbraken, in het geding te brengen. [appellant] heeft voornoemde stukken bij akte van 1 april 2014 in het geding gebracht. Het hof zal thans overgaan tot de verdere behandeling van de zaak.
7.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
7.1.1.
Op maandag 21 januari 2008 heeft [appellant] aangifte gedaan van diefstal op 19 januari 2008 van zijn aanhangwagen en daarop liggende materialen, te weten een 4x4 Ginaf, een containerinstallatie en een vijftal ijzeren balken van negen meter lengte.
7.1.2.
Nadat de aanhangwagen op 16 april 2010 door [appellant] was teruggevonden bij het bedrijf [Z.] te [vestigingsplaats], heeft [appellant] opnieuw aangifte gedaan. [appellant] heeft zich in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij.
7.1.3.
Bij brief van 11 februari 2011 heeft de officier van justitie aan [appellant] bericht dat, naar het hof begrijpt, [geïntimeerde] bij vonnis van 18 januari 2011 in de strafzaak is veroordeeld tot:
  • een geldboete ter hoogte van 750 euro subsidiair 15 dagen hechtenis waarvan 500 euro subsidiair 10 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
  • een maatregel van schadevergoeding ter hoogte van 250 euro subsidiair 5 dagen hechtenis,
en dat de vordering van de benadeelde partij is toegewezen en [geïntimeerde] mitsdien is veroordeeld tot betaling aan, [appellant], van een bedrag van 250,-- euro, bestaande uit de kosten van het huren van een vervangende aanhangwagen.
7.1.4.
Bij brief van 24 februari 2012 heeft de advocaat van [appellant] [geïntimeerde] gesommeerd een bedrag van € 2.974,11 te voldoen op zijn derdengeldenrekening. Het bedrag betreft een schadevergoeding ad € 2.500, zijde de gezamenlijke waarde van de van de aanhangwagen weggenomen zaken (een containerinstallatie, een vrachtwagenonderstel en een stel ijzeren balken), met wettelijke rente vanaf 19 januari 2008 berekend op € 474,11.
7.1.5.
Bij brief van 9 maart 2012 is voornoemde sommatie herhaald.
7.1.6.
De aanhangwagen is op enig moment door [geïntimeerde] aan [appellant] teruggegeven.
7.2.1.
Bij dagvaarding van 12 juni 2012 heeft [appellant] de onderhavige procedure aanhangig gemaakt en gevorderd dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2008 en proceskosten. Het bedrag van € 2.500,00 betreft de gezamenlijke waarde van de volgens [appellant] van de aanhangwagen weggenomen 4x4 Ginaf, containerinstallatie en vijftal ijzeren balken van negen meter lengte.
7.2.2.
Ter zitting van 27 juni 2012 heeft [geïntimeerde] mondeling verweer gevoerd en gesteld dat hij de ijzeren balken die op de aanhangwagen lagen en de banden, naar het hof begrijpt, met de aanhangwagen, heeft teruggebracht. Voorts heeft [geïntimeerde] betwist dat er meer op de aanhangwagen lag toen hij deze weg nam.
7.2.3.
Bij rolbeslissing van 11 juli 2012 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2012.
7.2.4.
Bij vonnis van 12 september 2012 heeft de kantonrechter, locatie Helmond, aan [appellant] opgedragen te bewijzen dat hij door onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] voor
€ 2.500,00 schade heeft geleden en meer bepaald dat: ten tijde van het wegnemen van de aanhanger door [geïntimeerde] de door [appellant] gestelde zaken op de aanhanger aanwezig waren, dat deze tussen de 8 en 10 duizend kilo wogen en dat de oudijzer prijs 0,40 per kilo bedroeg.
7.2.5.
[appellant] heeft op 28 november 2012 als getuigen doen horen: zichzelf, [getuige 1] en [getuige 2].
Op 6 februari 2013 heeft [appellant] als getuigen doen horen: [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5].
7.2.6.
[appellant] heeft een conclusie na enquête genomen.
7.2.7.
Bij vonnis van 30 mei 2013 heeft de kantonrechter, locatie Eindhoven, de vorderingen van [appellant] afgewezen, nu [appellant] er niet in was geslaagd te bewijzen dat de door [appellant] genoemde zaken zich nog op de aanhanger bevonden toen [geïntimeerde] de aanhanger in de avond van 19 januari 2008 weg nam.
7.3.1.
In hoger beroep heeft [appellant] vier grieven aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2008 en veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
7.3.2.
Met grief 1 en de toelichting daarop richt [appellant] zich tegen het oordeel van de kantonrechter in het vonnis van 30 mei 2013 dat [appellant] niet in het hem opgedragen bewijs is geslaagd en tegen de bewijslastverdeling in het vonnis van 12 september 2012.
[appellant] betoogt dat de bewijslast ten aanzien van de op de aanhangwagen aanwezige spullen op [geïntimeerde] rust, omdat [geïntimeerde] het door zijn handelen aan [appellant] onmogelijk heeft gemaakt te bewijzen welke goederen zich op de aanhanger bevonden.
Analoog aan jurisprudentie aangaande diefstal van elektriciteit dient [geïntimeerde], zo stelt [appellant], genoegen te nemen met een schatting van de gestolen goederen en rust op [geïntimeerde] de bewijslast dat hij minder of niets heeft gestolen.
Voorts betoogt [appellant] met deze grief dat hij wel in zijn bewijsopdracht is geslaagd.
Met grief 2 en grief 3 betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte niet over de waarde van de weggenomen materialen heeft geoordeeld.
Met grief 3 betoogt [appellant] voorts dat de rechtbank de bewijsopdracht in haar eindvonnis anders heeft uitgelegd dan in het tussenvonnis was bedoeld. Niet duidelijk was dat de bewijsopdracht mede was gericht op de vraag of de door [appellant] genoemde goederen op het moment van de diefstal op de aanhangwagen aanwezig waren. De rechtbank heeft met haar bewijsopdracht, aldus [appellant], de indruk gewekt dat de waarde van de goederen van belang was en dat het niet ging om de vraag óf de zaken op de aanhangwagen aanwezig waren, maar welke zaken op de aanhangwagen aanwezig waren en de waarde daarvan. Evenmin is, aldus [appellant], bij de getuigenverhoren aandacht besteed aan het exacte tijdstip van aanwezigheid van de goederen op de aanhangwagen.
Met grief 4 betoogt [appellant] dat de rechtbank het proces niet voortvarend heeft bewaakt.
De rechtbank heeft [appellant], zo stelt hij, op het verkeerde been gezet door ten tijde van het getuigenverhoor aan te geven dat zij geen toegevoegde waarde zag in het verbinden van consequenties aan de meinedige verklaring van [getuige 4]. Daarmee heeft de rechtbank, zo stelt [appellant], bij hem de indruk gewekt dat hij met de andere getuigenverklaringen al ruimschoots aan zijn bewijsopdracht had voldaan. Als gevolg van het voorgaande heeft hij niet aangedrongen op confrontatie van [getuige 4] met zijn meinedige verklaring, terwijl wanneer dit wel was gebeurd dit wellicht tot andere inzichten had geleid.
7.4.1.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan [appellant] betoogt rust de bewijslast dat de door [appellant] genoemde goederen op het moment van de diefstal op de aanhangwagen aanwezig waren, op [appellant], en is de bewijsopdracht in het vonnis van 12 september 2012, duidelijk mede daarop gericht. [geïntimeerde] heeft (proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 21 augustus 2010) evenwel erkend dat er spullen op de aanhangwagen lagen toen hij deze meenam. Ter zitting d.d. 27 juni 2012 heeft [geïntimeerde] bij mondeling antwoord betoogd dat het balken en banden betrof, het aantal balken heeft hij niet genoemd. De door [appellant] gestelde lengte van de balken heeft hij niet betwist. Ook heeft hij gesteld dat hij de balken die op de aanhangwagen lagen toen hij deze meenam weer terug heeft gebracht, naar het hof begrijpt toen hij de aanhangwagen teruggaf. Uit het vonnis van 12 september 2012 blijkt dat er voor de rechter in eerste aanleg door [appellant] foto’s zijn getoond waarop is te zien dat op de aanhangwagen 2 ijzeren balken en 2 banden lagen toen [appellant] deze van [geïntimeerde] terugkreeg.
Gezien het voorgaande dient het er voor te worden gehouden dat de erkenning van [geïntimeerde] niet verder gaat dan twee ijzeren balken en dient [appellant] ten aanzien van de ijzeren balken te bewijzen dat er nog drie meer op de aanhangwagen lagen toen deze werd weggenomen. Voor de overige zaken geldt dat, nu [geïntimeerde] dit betwist, [appellant] zal moeten bewijzen dat deze op de aanhangwagen lagen toen [geïntimeerde] deze wagen wegnam.
In zoverre faalt grief 1, hetgeen betekent dat het vonnis van 12 september 2012 in stand dient te blijven, met dien verstande dat het door [appellant] te leveren bewijs ten aanzien van het, door hem gestelde vijftal op de aanhanger liggende balken, toen deze werd weggenomen, kan worden beperkt tot drie.
7.4.2.
Anders dan [appellant] met grief 3 betoogt, heeft de rechtbank de bewijsopdracht als gegeven in het vonnis van 12 september 2012 niet anders uitgelegd dan bedoeld. Zoals hiervoor onder 7.4.1. is overwogen is de bewijsopdracht in het vonnis van 12 september 2012, duidelijk mede gericht op de aanwezigheid van de door [appellant] gestelde zaken op de aanhangwagen ten tijde van het wegnemen van de aanhangwagen door [geïntimeerde]. Voorts geldt dat het aan [appellant] zelf is om de vragen te stellen die hij passend acht bij de gegeven bewijsopdracht.
In zoverre faalt grief 3.
7.4.3.
Het hof zal thans beoordelen of [appellant], naar hij met grief 1 betoogt, is geslaagd in het door hem te leveren bewijs dat de door hem gestelde zaken, te weten een 4x4 Ginaf, een containerinstallatie en (naast het aantal van twee dat door de erkenning van [geïntimeerde] reeds is komen vast te staan) drie ijzeren balken van negen meter lengte, ten tijde van het wegnemen van de aanhangwagen door [geïntimeerde] op deze aanhangwagen aanwezig waren.
[getuige 2], de broer van partijgetuige [appellant], heeft schriftelijk verklaard dat hij op zaterdag 19 januari 2008 in de morgen op de landbouwwagen van [appellant] wat ijzeren balken, een tank, een onderstel van een vier maal vier en container installatie heeft zien staan. Als getuige heeft hij verklaard, dat hij met de landbouwwagen de aanhanger bedoelt en op zaterdag 19 januari een 4x4 onderstel van een vrachtwagen, balken, het aantal weet hij niet, en die andere spullen, op de aanhangwagen heeft zien staan/liggen. Deze verklaring ondersteunt, op de hoeveelheid balken na, de verklaring van [appellant] zelf die als partijgetuige heeft verklaard dat hij op zondagmiddag ontdekte dat de aanhangwagen weg was, terwijl hij op de zaterdag voorafgaande aan de ontdekking ’s-middags nog met [getuige 5] en [getuige 4] ter plaatse geweest was omdat [getuige 4] de 4x4 wilde overnemen en alle door hem genoemde zaken toen nog aanwezig waren. Uit het proces-verbaal van aangifte d.d. 23 juni 2010 blijkt [appellant] met voornoemde zondag, zondag 20 januari 2008 bedoelt.
[getuige 1], zelfstandig ondernemer/oud ijzerhandelaar, heeft in de door [appellant] overgelegde schriftelijke verklaring verklaard, dat hij op zaterdag middag 19 januari 2008 op de aanhangwagen van [appellant] een aantal ijzeren balken, een containersysteem en een vier maal vier vrachtwagen onderstel met wielen en nog wat kleinere spullen heeft zien liggen. Hij heeft het gewicht van het geheel geschat op tussen de 8 en 10 ton en de prijs van het oud ijzer in die tijd op 0,35 euro cent. Als getuige heeft [getuige 1] verklaard dat hij blijft bij deze schriftelijke verklaring.
[getuige 3], zelfstandig ondernemer, heeft in de door [appellant] overgelegde schriftelijke verklaring verklaard dat hij op zaterdag 19 januari 2008 heeft gezien dat de platte wagen van [appellant] vol met zware blauwe ijzeren balken, een onderstel van een vrachtwagen en een container optrekmechanisme lag. Als getuige heeft [getuige 3] verklaard dat hij op de aanhangwagen ijzeren balken heeft zien liggen, die nogal lang waren en verder dat hij op de aanhangwagen een containersysteem heeft gezien en wat assen zonder wielen. Voorts heeft hij verklaard niet te weten wanneer hij de aanhangwagen voor het laatst heeft zien staan.
[getuige 5], een kennis van [appellant], heeft verklaard dat hij bij de aanhanger is wezen kijken, en dat hij daar een onderstel van wel denkt hij 6 meter heeft zien staan met oud ijzer eraan vast. Voorts heeft hij verklaard door [getuige 4] te zijn benaderd, omdat deze interesse had dat onderstel te kopen en dat hij samen met [appellant] en [getuige 4] op het parkeerterrein op het [plaats] is gaan kijken, mogelijk op zaterdag.
[getuige 4] heeft als getuige bevestigd dat hij met [getuige 5] is gaan kijken op de parkeerplaats aan het [plaats] in [woonplaats], maar niet heeft gezien wat er op de aanhanger lag.
7.4.4.
Naar het oordeel van het hof is op grond van voorgaande verklaringen in onderling verband en mede gezien de onvoldoende onderbouwde betwisting van [geïntimeerde], voldoende komen vast te staan dat de 4x4 Ginaf en een containerinstallatie op de aanhangwagen lagen op het moment dat deze door [geïntimeerde] werd weggenomen. De enkele verklaring van [getuige 4] dat hij niet heeft gezien wat er op de aanhanger lag, is gezien de overige verklaringen in onderling verband, van onvoldoende gewicht. Dat er, op voornoemd moment, naast de door [geïntimeerde] teruggegeven twee ijzeren balken nog drie ijzeren balken op de aanhangwagen lagen is evenwel niet voldoende komen vast te staan.
7.4.5.
Het voorgaande brengt mee dat grief 1 slaagt, en daarmee ook grief 2 en grief 3 voor zover deze het betoog van [appellant] betreft dat de kantonrechter ten onrechte niet over de waarde van de weggenomen zaken heeft geoordeeld.
7.4.6.
[appellant] heeft de waarde van de gestolen zaken geschat op € 2.500,00 Hij heeft daartoe gesteld dat het gewicht van de zaken die volgens hem op de aanhangwagen lagen toen deze door [geïntimeerde] werd weggenomen tussen de 8 en 10 ton bedroeg en de oud ijzerprijs € 0,40 per kilo bedroeg. [appellant] heeft ter onderbouwing van deze waarde een beroep gedaan op de onder 7.4.3. genoemde schriftelijke verklaring van [getuige 1] en op e-mails van [X.] – [Y.] B.V., een onderneming die zich volgens [appellant] bezig houdt met metaalrecycling en handel in nieuw staal. Volgens de e-mail d.d. 25 september 2012 van laatstgenoemde bedroegen de schrootprijzen in januari 2008 € 315,00 euro per ton. Uitgaande van 8 ton en een kilo prijs van € 0,315 (het laagste bedrag dat [appellant] als onderbouwing van de waarde heeft aangevoerd) is de totale waarde € 2.520,00.
7.4.7.
Dienaangaande overweegt het hof dat, ter bepaling van het gewicht, en daarmee de waarde, van de weggenomen zaken niet kan worden uitgegaan van de verklaring van [getuige 1]. [getuige 1] heeft het gewicht van de weggenomen zaken immers geschat op 8 a 10 ton inclusief, zoals weergegeven onder 7.4.3., een aantal ijzeren balken en “nog wat kleinere spullen”. De ijzeren balken komen evenwel niet voor vergoeding in aanmerking, nu van twee balken is komen vast te staan dat [appellant] deze heeft terugontvangen, terwijl van de andere drie balken, waarvoor een schadevergoeding is gevorderd, niet is komen vast te staan dat deze op de aanhangwagen lagen toen de aanhangwagen werd weggenomen. Evenmin komen ter bepaling van het gewicht van de weggenomen zaken in aanmerking de in de schatting van [getuige 1] meegenomen “nog wat kleinere spullen”, waarvoor [appellant] geen schadevergoeding heeft gevorderd. Nu [appellant] het gewicht van de 4x4 Ginaf en de containerinstallatie niet heeft aangegeven zal het hof voor de waarde van de 4x4 Ginaf en de containerinstallatie aanknopen bij de opgave die [appellant] daarvan zelf heeft gedaan in het voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces, te weten € 750,00 voor de container installatie en € 750,00 voor de 4 x 4 Ginaf, in dit formulier vrachtwagenonderstel genoemd.
Daar [geïntimeerde] de hiervoor genoemde waarde van de containerinstallatie en de 4x4 Ginaf onvoldoende heeft betwist, zal het hof [geïntimeerde] veroordelen tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 1.500,00.
7.4.8.
Grief 4 behoeft gezien het voorgaande geen behandeling. Hetgeen in deze grief is aangevoerd is gelet op het voorgaande niet relevant voor het door [appellant] te leveren bewijs.
7.4.9.
Het hof zal het vonnis van 12 september 2012 bekrachtigen en het vonnis van 30 mei 2013 vernietigen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 1500,00, met wettelijke rente van af 19 januari 2008 en [geïntimeerde] veroordelen in de proceskosten van beide instanties.

8.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 12 september 2012;
vernietigt het vonnis van 30 mei 2013 en in zoverre opnieuw rechtdoende;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 1.500,00 met de wettelijke rente daarover vanaf 19 januari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] worden begroot op € 167,33 aan verschotten,
€ 460,00 aan getuigentaxe en op € 375 aan salaris gemachtigde in eerste aanleg en op € 838,79 aan verschotten en op € 632,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, M. van Ham en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 mei 2014.