4.1.Tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten zijn geen grieven gericht, zodat het hof bij zijn beoordeling daar eveneens van zal uitgaan en daar waar nodig deze feiten nog zal aanvullen.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.Bij besluit van 2 oktober 1996 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (hierna: B & W) aan [appellant] een tweetal bouwvergunningen verleend voor de oprichting van een tuinbouwkas, respectievelijk een schuur, silo’s en opslagtank op het toen nog aan de vader van [appellant] in eigendom toebehorende perceel aan de [perceel 1] te [vestigingsplaats].
4.1.2.Bij besluit van 30 januari 1997 hebben B & W aan de maatschap [maatschap] (hierna: [maatschap]) een tweetal bouwvergunningen verleend voor de oprichting van een tuinbouwkas, respectievelijk een schuur, silo’s en opslagtank op het perceel aan de [perceel 2] te [vestigingsplaats], welk perceel grenst aan de [perceel 1].
4.1.3.Bij brief van 13 juni 1997 aan de adviseur van [appellant] (Agro AdviesBuro B.V., hierna: Agro) hebben B & W bericht dat als niet binnen de in de gemeentelijke bouwverordening genoemde termijn
(26 weken, hof
)met de uitvoering van de bouw zou zijn begonnen, de bouwvergunningen zouden worden ingetrokken. De gemeente wenste de glastuinbouw elders in de gemeente te concentreren. [maatschap] heeft eenzelfde voornemen ontvangen.
4.1.4.Agro heeft (mede namens [maatschap]) bezwaar gemaakt tegen het voornemen tot intrekking. De financiering was niet rond en de nutsvoorzieningen waren nog niet geregeld. De bouw zou niet eerder dan medio 1998 kunnen starten.
4.1.5.Bij brief van 30 oktober 1997 deelden B & W Agro mede dat vooralsnog niet tot intrekking zou worden overgegaan. In april 1998 zou nader worden beslist.
4.1.6.Op 13 november 1997 is het Voorbereidingsbesluit Voorontwerp Bestemmingsplan Buitengebied 1998 in werking getreden.
4.1.7.Op 28 januari 1998 heeft [appellant] een aanvraag ingediend voor samenvoeging van de kassen aan de [A-weg] en de [B-weg] tot één kas.
4.1.8.Op 13 mei 1998 hebben B & W aan [appellant] het voornemen kenbaar gemaakt, dat de verleende bouwvergunningen d.d. 2 oktober 1996 en 30 januari 1997 ingetrokken zouden worden, omdat nog steeds geen begin was gemaakt met de bouw.
4.1.9.Daarop heeft Agro in een zienswijze kenbaar gemaakt, dat niet met de bouw kon worden gestart, omdat nog niet op de bouwaanvraag van 28 januari 1998 (de samenvoeging) was beslist.
4.1.10.De gemeente heeft Agro laten weten, dat voor de bouwaanvraag van 28 januari 1998 op grond van artikel 50 Woningwet een aanhoudingsplicht gold en voorts dat men er rekening mee moest houden, dat die bouwaanvraag niet gehonoreerd zou worden.
4.1.11.In november 1998 heeft de gemeente het ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied 1998” ter inzage gelegd. In dit ontwerpbestemmingsplan waren geen bouwblokken opgenomen ten behoeve van de hiervoor genoemde percelen aan de [A-weg] en aan de [B-weg] te [vestigingsplaats].
4.1.12.[appellant] heeft zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan.
4.1.13.Op 29 december 1998 is [appellant] eigenaar geworden van de hiervoor genoemde percelen aan de [A-weg]/[C-weg] en aan de [B-weg] te [vestigingsplaats]. De percelen zijn samengevoegd tot één kadastraal perceel.
4.1.14.Bij inspectie op 8 januari 1999 heeft de gemeente geconstateerd, dat op de betreffende percelen piketpaaltjes waren geslagen en dat een aantal betonnen platen aanwezig was.
4.1.15.Op 10 maart 1999 heeft een openbare vergadering plaatsgevonden van de commissie Algemene Zaken en Ruimtelijke Ordening van de gemeente. Blijkens het verslag van deze vergadering heeft [appellant] aldaar meegedeeld dat hij met de bouw van de kassen was begonnen.
4.1.16.Het bestemmingsplan Buitengebied 1998 is op 25 maart 1999 vastgesteld door de gemeenteraad. Op grond van dit bestemmingsplan mag niet gebouwd worden op de onderhavige locatie.
4.1.17.Bij besluit van 29 april 1999 hebben B & W de op 2 oktober 1996 en 30 januari 1997 verleende bouwvergunningen ingetrokken, omdat niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de bouwvergunningen een begin met de bouwwerkzaamheden is gemaakt, zodat B & W bevoegd zijn de vergunningen in te trekken. Volgens B & W was op 29 april 1999 nog steeds niet met de bouw begonnen. Voorts is overwogen dat de planologische inzichten inmiddels zijn gewijzigd.
4.1.18.Tegen het intrekkingsbesluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt. Met de gemeente is de afspraak gemaakt, dat de beslissing op het bezwaarschrift genomen zou worden na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak op het beroep van [appellant] tegen het bestemmingsplan. Uiteindelijk is op het bezwaarschrift nimmer een besluit genomen.
4.1.19.Bij besluit van 9 november 1999 heeft het college van Gedeputeerde Staten van de provincie (hierna: GS) het bestemmingsplan goedgekeurd. De bedenkingen van [appellant] werden ongegrond verklaard. [appellant] is hiertegen in beroep gegaan.
4.1.20.Bij besluit van 30 januari 2001 heeft de gemeente de op 28 januari 1998 ingediende bouwaanvraag van [appellant] voor één grote kas geweigerd. Hiertegen is geen rechtsmiddel aangewend, zodat dit besluit onherroepelijk is geworden.
4.1.21.Bij uitspraak van 2 oktober 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het beroep van [appellant] tegen het besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan gegrond verklaard en het goedkeuringsbesluit van GS d.d. 9 november 1999 vernietigd in verband met een motiveringsgebrek. De Afdeling overwoog daaromtrent:
“Aan … [appellant] waren ten tijde van de peildatum bouwvergunningen verleend voor het oprichten van glastuinbouwkassen. Met de bouw van deze kassen was hij begonnen, maar vanwege extreme weersomstandigheden kon de bouw niet worden voltooid. Vervolgens zijn de bouwvergunningen in april 1999 ingetrokken. … [appellant] heeft de rechtmatigheid van deze intrekkingen in rechte betwist. Burgemeester en wethouders van Someren wachten echter met de beslissing op zijn bezwaarschrift totdat de Afdeling omtrent zijn beroep tegen het besluit omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan zal hebben beslist. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat[GS]
onvoldoende hebben gemotiveerd waarom zij in de afwijking van het beleid van de gemeenteraad(welk beleid inhoudt dat een vóór november 1997 verleende bouwvergunning wordt beschouwd als bestaande bebouwing, hof)
geen aanleiding behoefden te vinden voor een onthouding van goedkeuring aan dit planonderdeel.”Voorts zijn GS in hun besluit uitgegaan van onjuiste percelen.
4.1.22.Bij besluit van 1 juli 2003 hebben GS een nieuw besluit omtrent de goedkeuring genomen. Daarbij hebben GS het prematuur geacht om opnieuw te beslissen over de bestemming van de bovengenoemde percelen van [appellant]. De gemeente moest nog beslissen op het bezwaarschrift tegen de intrekking van de bouwvergunningen en er was nog overleg gaande tussen [appellant] en de gemeente over de vestiging van een glastuinbouwbedrijf op een locatie in het toekomstige concentratiegebied voor glastuinbouw. Blijkens het dictum, voor zover van belang, hebben GS besloten goedkeuring te verlenen aan het plan behoudens aan de volgende gedeelten van het plan: “A. ten aanzien van de plankaart, het met blauwe lijnen aangegeven plangedeelte; (..)
C. ten aanzien van de percelen [perceel 1] en [perceel 2] een nieuwe beslissing te nemen zodra duidelijkheid bestaat in de onderhavige kwestie zoals omtrent de onderhandelingen omtrent vestiging van glastuinbouw in het glastuinbouwconcentratiegebied “[glastuinbouwconcentratiegebied]" of omtrent de intrekkingsprocedure bouwvergunning.”
4.1.23.Bij uitspraak van 14 april 2004 heeft de Afdeling het goedkeuringsbesluit opnieuw vernietigd. Daarbij is onder meer overwogen:
“De Afdeling stelt vast dat op de plankaart bij de gronden [perceel 1] en [perceel 2] geen blauwe lijn staat. Derhalve heeft verweerder de plandelen betreffende die gronden bij onderdeel A goedgekeurd. Het uitstellen van een besluit - waartoe verweerder bij onderdeel C heeft besloten – is tegenstrijdig aan de bij onderdeel A gegeven goedkeuring en is derhalve in strijd met de rechtszekerheid.”De Afdeling heeft GS opgedragen om binnen twee maanden na de verzending van de uitspraak van de Afdeling met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de plandelen betreffende de percelen [perceel 1] en [perceel 2].
4.1.24.Op 13 juli 2004 hebben GS opnieuw een goedkeuringsbesluit genomen. GS hebben geconstateerd dat de gemeente nog steeds niet heeft beslist op het bezwaarschrift van [appellant] tegen de intrekking van de bouwvergunningen. Zij overwogen vervolgens:
“Gelet daarop zijn wij van mening dat in dit stadium van die procedure de conclusie dat [appellant] een agrarisch bouwblok onthouden zou moeten worden, zoals de gemeente heeft gedaan, niet is gerechtvaardigd. Daarom onthouden wij alsnog de goedkeuring aan de bestemming van de betreffende perceelsgedeelten (…)”.Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend, zodat het onherroepelijk is geworden.
4.1.25.De gemeente en [appellant] hebben op 4 januari 2005 een overeenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst zou [appellant] met medewerking van de gemeente (inspanningsverplichting) zijn glastuinbouwactiviteiten concentreren aan de [A-straat]/ [B-straat] ongenummerd en daar een ondersteunend transportbedrijf vestigen. Verder zou hij met medewerking van de gemeente op de locatie [perceel 1]/[perceel 2] een landgoed met drie huizen met bijgebouwen realiseren en voor de locatie [locatie]
(waar [appellant] voorheen een transportbedrijf uitoefende, hof) naar een passende herbestemming streven.
4.1.26.[appellant] heeft vervolgens een kas gerealiseerd op de locatie [A-straat]/ [B-straat].
4.1.27.De bestemmingswijziging tot landgoed is vastgelegd in het inmiddels onherroepelijk geworden bestemmingsplan [B-weg]/[A-weg]/[C-weg], dat op 1 mei 2007 door de provincie is goedgekeurd.
4.1.28.De raadsman van [appellant] heeft de gemeente en de provincie bij brieven van 30 december 2008 aansprakelijk gesteld voor de schade die [appellant] stelt te hebben geleden doordat zijn bouwplannen zijn vertraagd.