ECLI:NL:GHSHE:2014:1413

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
HD 200.113.486_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door gebruik te maken van vertrouwelijke bedrijfsgegevens van concurrent

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, stond de vraag centraal of er sprake was van onrechtmatig handelen door het gebruik van vertrouwelijke bedrijfsgegevens van een concurrent. De appellante, Houtverwerkingsindustrie B.V., had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De zaak betreft het gebruik van vertrouwelijke informatie die via een werknemer van de concurrent was verkregen. Het hof heeft serieuze aanwijzingen gevonden dat dergelijk onrechtmatig handelen heeft plaatsgevonden en heeft besloten deskundigenonderzoek te laten verrichten naar de boekhouding van de gedaagde partij om vast te stellen of er transacties hebben plaatsgevonden met vaste relaties van de concurrent.

Het hof heeft in een tussenarrest van 11 maart 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:673) al aangegeven dat er behoefte was aan deskundigenonderzoek. Beide partijen waren het erover eens dat één deskundige, bij voorkeur een accountant, benoemd moest worden. De partijen hebben echter geen overeenstemming kunnen bereiken over de persoon van de deskundige. Het hof heeft uiteindelijk mr. drs. P.A. Van Steensel RA benoemd tot deskundige. De deskundige zal vragen moeten beantwoorden over de boekhouding van de gedaagde partij en de mogelijke leveringen aan klanten van de appellante.

Het hof heeft verder bepaald dat de kosten van het deskundigenonderzoek door beide partijen gezamenlijk gedragen zullen worden. De uitspraak van het hof bevatte ook richtlijnen voor de deskundige over de informatie die hij moet verzamelen en de wijze waarop hij zijn rapport moet opstellen. De zaak is verwezen naar de rol van 21 oktober 2014 in afwachting van het deskundigenbericht, waarna verdere beslissingen zullen volgen. Het hof heeft de verdere beoordeling van de zaak aangehouden tot na het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.113.486/01
arrest van 20 mei 2014
in de zaak van
Houtverwerkingsindustrie [Houtverwerkingsindustrie] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als [Houtverwerkingsindustrie] BV,
advocaat: mr. drs. H.J.M. Goossens te Asten,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
advocaat: mr. R.G.A.M. Theunissen te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 11 maart 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Venlo onder zaaknummer 321064/CV EXPL 11-3768 gewezen vonnis van 6 juni 2012.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 11 maart 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:673);
  • de akte van [Houtverwerkingsindustrie] BV van 8 april 2014;
  • de akte van [geïntimeerde] van 8 april 2014.
Partijen hebben arrest gevraagd.

6.De verdere beoordeling

6.1.
In het tussenarrest van 11 maart 2014 heeft het hof het voornemen geuit om een boekhouder of accountant te benoemen tot deskundige ter beantwoording van de vragen die in rechtsoverweging 4.6.11 van het tussenarrest zijn geformuleerd. Het hof heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over aantal, deskundigheid en over de persoon van de te benoemen deskundige(n) alsmede over de door het hof voorgestelde vragen.
6.2.
Beide partijen zijn van mening dat met de benoeming van één deskundige kan worden volstaan. Verder vinden beide partijen dat deze deskundige een accountant zou moeten zijn. De partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de persoon van de te benoemen deskundige. Het hof zal daarom de na te noemen accountant tot deskundige benoemen.
6.3.
[geïntimeerde] heeft meegedeeld geen suggesties te hebben over de aan de deskundige te stellen vragen.
6.4.1.
[Houtverwerkingsindustrie] BV heeft drie voorstellen gedaan voor aanvulling van de vraagstelling. Het hof zal deze voorstellen hieronder bespreken.
6.4.2.
Allereerst heeft [Houtverwerkingsindustrie] BV voorgesteld dat aan de deskundige wordt gevraagd om na te gaan of er door [houtleverancier] ([geïntimeerde]) in de te onderzoeken periode leveringen van hout dan wel rondhout hebben plaatsgevonden. Volgens [Houtverwerkingsindustrie] BV is deze vraag zinvol omdat [geïntimeerde] steeds heeft aangevoerd dat [houtleverancier] gespecialiseerd was in houtkunst, houtcreaties en houtspecialiteiten en dat [houtleverancier] niets te maken had met de activiteiten van [Houtverwerkingsindustrie] BV inzake het leveren van hout aan grond-, weg- en waterbouw, landschappelijke projecten, tuinhout en speeltoestellen.
6.4.3.
Deze door [Houtverwerkingsindustrie] BV voorgestelde aanvullende vraag vormt naar het oordeel van het hof geen zinvolle aanvulling op de reeds door het hof geformuleerde vragen. Leveringen van de genoemde houtsoorten aan de relevante klanten van [Houtverwerkingsindustrie] BV komen immers in die vraagstelling al aan de orde terwijl leveringen van de genoemde houtsoorten aan andere bedrijven, niet zijnde relaties van [Houtverwerkingsindustrie] BV, in beginsel niet relevant zijn voor de onderhavige zaak.
6.4.4.
[Houtverwerkingsindustrie] BV heeft verder voorgesteld om aan de deskundige te vragen of er door [houtleverancier] in de te onderzoeken periode transacties zijn verricht met de klanten die zijn opgesomd in alinea 5 van de akte van [Houtverwerkingsindustrie] BV. Volgens [Houtverwerkingsindustrie] BV is een deel van die klanten al vermeld in de stukken waarnaar het hof heeft verwezen in het tussenarrest. Welke van de opgesomde klanten dan niet zijn vermeld in de betreffende stukken heeft [Houtverwerkingsindustrie] BV niet duidelijk gemaakt. Gelet daarop acht het hof dit voorstel onvoldoende concreet. Bovendien had [Houtverwerkingsindustrie] BV, als zij bepaalde klanten onder de aandacht had willen brengen die niet reeds genoemd zijn in de in de vraagstelling genoemde stukken, dat in een eerder stadium van de procedure duidelijk moeten maken, zodat [geïntimeerde] er nog op had kunnen reageren. Het hof zal deze voorgestelde aanvullende vraag dus niet overnemen.
6.4.5.
[Houtverwerkingsindustrie] BV heeft ten derde voorgesteld om aan de deskundige te vragen in hoeverre [houtleverancier] ([geïntimeerde]) in de te onderzoeken periode hout, waaronder Robiniahout, heeft ingekocht bij de firma [firma A.] en bij de firma [firma B.], beide uit Hongarije. Volgens [Houtverwerkingsindustrie] BV zijn dit twee van haar vaste leveranciers.
6.4.6.
Het hof acht geen termen aanwezig om deze vraag te stellen. Het gaat er immers in de onderhavige zaak niet om in hoeverre [houtleverancier] hout heeft betrokken bij vaste leveranciers van [Houtverwerkingsindustrie] BV maar om de vraag of [houtleverancier] met gebruikmaking van door [X.] verstrekte gegevens producten heeft geleverd aan – kort gezegd – klanten van [Houtverwerkingsindustrie] BV. In de door het hof voorgestelde vragen komt die kwestie genoegzaam aan de orde.
6.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hof aan de deskundige de navolgende vragen, ook reeds weergegeven in rechtsoverweging 4.6.11 van het tussenarrest, zal voorleggen:
Heeft u in de door [geïntimeerde] aan u ter beschikking gestelde boekhouding van [houtleverancier] over de periode van 23 januari 2007 tot en met april 2009 aanwijzingen aangetroffen dat [houtleverancier] in die periode producten heeft geleverd aan de klanten die genoemd zijn op de bladzijdes 9, 10 en 11 (nummers 63, 65 en 67) van de inleidende dagvaarding?
Heeft u in de door [geïntimeerde] aan u ter beschikking gestelde boekhouding van [houtleverancier] over de periode van 23 januari 2007 tot en met april 2009 aanwijzingen aangetroffen dat [houtleverancier] in die periode producten heeft geleverd aan de klanten die genoemd zijn in de e-mailberichten die zijn overgelegd als producties 2, 3 en 11 tot en met 38 bij de inleidende dagvaarding?
Heeft u in de door [geïntimeerde] aan u ter beschikking gestelde boekhouding van [houtleverancier] aanwijzingen gevonden dat [houtleverancier] in de eerste maanden na april 2009 transacties heeft verricht met in de vragen 1 en 2 bedoelde klanten, terwijl die transacties rechtstreeks te herleiden zijn tot bedrijfsinformatie van [Houtverwerkingsindustrie] BV die [X.] in de periode vóór 17 april 2009 aan [geïntimeerde] heeft verstrekt?
Als u de vragen 1 en/of 2 en/of 3 bevestigend beantwoordt, gaat het dan om leveringen van zaken die ook tot het assortiment van [Houtverwerkingsindustrie] BV behoren? Zo ja, in hoeverre is dat het geval.
Wilt u, voor zover u vraag 4 bevestigend beantwoordt, de leveringen en de daarvoor door [houtleverancier] aan de klanten in rekening gebrachte prijzen zo nauwkeurig mogelijk omschrijven, zo mogelijk inclusief de data waarop de betreffende offertes zijn uitgebracht, de overeenkomsten zijn gesloten en de prijzen zijn gefactureerd?
Hoeveel winst heeft [houtleverancier] met de onder 5 bedoelde leveringen naar uw berekening of inschatting in totaal gegenereerd?
Heeft u aanwijzingen dat de door [geïntimeerde] aan u ter beschikking gestelde boekhoudkundige gegevens van [houtleverancier] onvolledig zijn en/of dat daaruit bepaalde informatie is verwijderd of vervalst?
Hebben partijen goed meegewerkt aan het deskundigenbericht? Hebt u de door u gevraagde informatie verkrijgen. Zo nee, welke informatie hebt u van welke partij niet gekregen?
Heeft u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennis neemt voordat het hof een eindbeslissing neemt in de onderhavige zaak?
6.6.1.
Zoals overwogen in rechtsoverweging 4.6.10 van het tussenarrest zal [geïntimeerde] over de bovengenoemde periode aan de deskundige ter beschikking moeten stellen de jaarrekeningen, fiscale balansen en de fiscale verlies- en winstrekeningen alsmede de grootboeken en onderliggende bankafschriften, facturen en offertes op grond waarvan die bescheiden zijn opgesteld, alsmede eventuele andere bescheiden die de deskundige in wil zien. De deskundige dient bij zijn onderzoek, kort gezegd, de beginselen van hoor en wederhoor in acht te nemen zonder het onderwerp van zijn onderzoek – de bescheiden waarop het onderzoek is gericht – aan de partijen kenbaar te maken.
6.6.2.
Indien de deskundige voor het onderzoek gebruik maakt van informatie van derden, dient hij daarvan melding te maken in het rapport.
6.7.
Het hof zal, zoals aangekondigd in het tussenarrest, het voorschot op de kosten van de deskundigenbericht ten laste van beide partijen, ieder voor de helft, brengen.
6.8.
Het hof zal elk verder oordeel nu aanhouden.

7.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 6.5 van dit arrest geformuleerde vraag/vragen;
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vraag/vragen:
mr. drs. P.A. Van Steensel RA, Postbus [postbus], [postcode] [plaats], tel.: [telefoonnummer], onder de voorwaarde dat door partijen een exoneratie-clausule wordt getekend, waarin partijen verklaren dat de deskundige, behoudens opzet en grove schuld, is uitgesloten van alle aansprakelijkheid ten aanzien van de gevolgen van zijn rapportage;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek –
en ten aanzien van de conceptrapportage– partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 10.600,-- inclusief btw, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat de griffier een specificatie van het voorschot bij het afschrift van dit arrest meezendt aan de advocaten van partijen;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van genoemd voorschot van € 10.600,--, derhalve € 5.300,--,
binnen 2 weken na hedenzal overmaken naar IBAN-rekeningnummer NL53 RBOS 0569 990572 ten name van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch onder vermelding van zaaknummer HD 200.113.486;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
benoemt mr. I.B.N. Keizer tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
verwijst de zaak naar de rol van 21 oktober 2014 in afwachting van het deskundigenbericht;
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenbericht naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van [Houtverwerkingsindustrie];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, I.B.N. Keizer en A.P. Zweers-van Vollenhoven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 mei 2014.