ECLI:NL:GHSHE:2014:1412

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
HD 200.110.692_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over energieovereenkomst en betalingsverplichtingen na verhuizing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de Nederlandse Energie Maatschappij B.V. (NEM) naar aanleiding van een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant had een overeenkomst gesloten met de NEM voor de levering van gas en elektriciteit op een bepaald adres. Na zijn verhuizing op 1 mei 2010 heeft hij de NEM niet op de hoogte gesteld van zijn verhuizing en heeft hij ook geen opzegging van de overeenkomst gedaan. De NEM heeft vervolgens nota's gestuurd voor het verbruik van energie, die door de appellant onbetaald zijn gelaten. De NEM vorderde in eerste aanleg betaling van een bedrag van € 2.456,41, wat door de kantonrechter grotendeels is toegewezen, met uitzondering van de nakosten.

In hoger beroep heeft de appellant twee grieven ingediend. De eerste grief betreft de toewijzing van de eindnota en de voorschotnota's, waarbij de appellant aanvoert dat de NEM na zijn verhuizing geen energie had mogen leveren. De tweede grief betreft de hoogte van de gevorderde hoofdsom. Het hof heeft de grieven van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de overeenkomst niet op geldige wijze is opgezegd. Het hof heeft vastgesteld dat de NEM gehouden was om energie te blijven leveren, ondanks de verhuizing van de appellant. Het hof heeft de hoogte van het verbruik vastgesteld op basis van meterstanden en heeft de vordering van de NEM in zoverre aangepast. Uiteindelijk heeft het hof de appellant veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.668,64 aan de NEM, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.110.692/01
arrest van 20 mei 2014
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. R.J. Laatsman te Nijmegen,
tegen
De Nederlandse Energie Maatschappij B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: voorheen mr. M.J. Koning, thans mr. R.R.F. van der Mark te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 juli 2012 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen vonnis van 12 april 2012 tussen appellant – [appellant] – als gedaagde en geïntimeerde – de NEM – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 791258/11-10325)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
Van het volgende kan worden uitgegaan.
Op 21 januari 2009 heeft [appellant] met de NEM een overeenkomst gesloten, inhoudende dat de NEM gas en elektriciteit (hierna gezamenlijk te noemen: energie) zal leveren op het adres [adres] te [plaats] en dat [appellant] daarvoor de op het moment van levering geldende tarieven zal betalen.
Per 1 mei 2010 is [appellant] verhuisd.
[appellant] heeft de volgende nota’s van de NEM onbetaald gelaten:
- een afrekennota van (pro resto) € 256,69 over de periode van 2 maart 2009 tot
1 februari 2010;
- acht voorschotnota’s van telkens € 178,- over de periode van mei 2010 tot en met december 2010;
- een eindafrekennota van € 420,81 over de periode van 31 januari 2010 tot
24 december 2010.
4.2.
De NEM heeft in eerste aanleg gevorderd [appellant] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.456,41, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 2.101,50 vanaf 21 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis door [appellant] zijn voldaan, en te veroordelen in de nakosten.
Het gevorderde bedrag van € 2.456,41 is opgebouwd uit een hoofdsom van € 2.101,50, een bedrag van € 54,91 aan reeds vervallen rente en een bedrag van € 300,- aan buitengerechtelijke kosten. De gevorderde hoofdsom van € 2.101,50 bestaat uit het totaalbedrag van de hiervoor in 4.1. sub iii. genoemde nota's.
4.3.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering van de NEM.
4.4.
De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, behalve wat betreft de veroordeling van [appellant] in de nakosten.
4.5.
[appellant] is het met deze uitspraak niet eens en is met twee grieven in hoger beroep gekomen. Grief I is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] ook de eindnota van januari 2011 en de voorschotnota’s verschuldigd is. Grief II is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] de hoofdsom van € 2.101,50 verschuldigd is.
4.6.
In de toelichting op grief I voert [appellant] kort gezegd als verweer aan dat de NEM na de verhuizing van [appellant] niet door had mogen gaan met het leveren van energie op het adres [adres] te [plaats] en dat Enexis en Oxxio [appellant] hebben meegedeeld dat de NEM onder de gegeven omstandigheden geen energie had mogen leveren.
In de toelichting op grief II voert [appellant] kort gezegd als verweer aan dat de gevorderde hoofdsom te hoog is, aangezien [appellant] na zijn verhuizing geen energie meer verbruikt heeft op het adres [adres] te [plaats] en de woning na zijn vertrek leeggestaan heeft.
4.7.
De NEM heeft de toegelichte grieven van [appellant] gemotiveerd weersproken.
4.8.
Het hof is allereerst van oordeel dat het verweer dat [appellant] in eerste aanleg heeft gevoerd en in hoger beroep gehandhaafd heeft, te weten dat hij de overeenkomst met de NEM in april 2010 heeft opgezegd, door de kantonrechter terecht en op de juiste gronden is verworpen. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. Het hof voegt daaraan toe dat, tegenover het verweer van de NEM dat het e-mailadres [mailadres] – waarnaar [appellant] op 26 april 2010 16:31 zijn opzegging verzonden zou hebben (productie bij het antwoord op de conclusie van repliek) – haar niet bekend was en dat enige opzegging door [appellant] haar dus niet heeft bereikt, het op de weg van [appellant] had gelegen om minst genomen aannemelijk te maken dat het door hem op genoemde datum gebruikte e-mailadres (ook) door de NEM werd gebruikt voor ontvangst van voor haar bestemde e-mailberichten. Voor het overige geldt dat een tot de NEM gerichte opzegging, om haar werking te hebben gehad, NEM zou moeten hebben bereikt en dat volgt niet genoegzaam uit de stellingen van [appellant].
4.9.
Verder overweegt het hof het volgende. Nu er van moet worden uitgegaan dat [appellant] de overeenkomst met de NEM niet op geldige wijze opgezegd heeft, bleef de NEM gehouden volgens de overeenkomst energie te leveren op het adres [adres] te [plaats]. Anders dan [appellant] meent, kan uit het feit dat de NEM een eindnota heeft opgemaakt niet worden afgeleid dat zij op de hoogte was van zijn verhuizing. Uit de toelichting van de NEM blijkt dat zij tot het opmaken van een eindnota is overgegaan nadat betalingen door [appellant] van voorschotnota’s gedurende lange tijd waren uitgebleven. Geen acht kan worden geslagen op mededelingen die Enexis en Oxxio zouden hebben gedaan, omdat zij de overeenkomst van de NEM en [appellant] niet raken. Het hof verwerpt het te dien aanzien gedane bewijsaanbod van [appellant] als niet ter zake dienend. Voorts overweegt het hof dat – gelijk ook de NEM heeft toegelicht – de verhuizing er niet aan in de weg stond dat de contractuele leveringsrelatie tussen de NEM en [appellant] bleef bestaan. Anders gezegd: door de verhuizing eindigde de overeenkomst niet en van een daartoe vereiste opzegging kan niet worden uitgegaan. Grief I faalt.
4.10.
Wat betreft grief II overweegt het hof het volgende.
4.10.1.
[appellant] heeft geen grief ontwikkeld tegen de toewijzing van het van de hoofdsom ad
€ 2.101,50 deel uitmakende onbetaald gebleven pro resto bedrag van € 256,69 van de in r.o. 4.1 onder iii genoemde afrekennota, welke ziet op de periode tot 1 februari 2010.
4.10.2.
Het restant ad € 1.844,81 van de gevorderde hoofdsom ziet op het verbruik in de periode 1 februari 2010 – 24 december 2010 en is gebaseerd op de meterstanden volgens het EDSN-Meetregister. Een afschrift daarvan heeft de NEM als productie 5 bij de conclusie van repliek overgelegd. Daaruit blijkt onder meer dat de netbeheerder het verbruik in de betreffende periode heeft geschat, en wel op 3.796 kWh elektriciteit en 1603 m³ gas.
Uit hetzelfde Meetregister blijkt echter ook van een lager werkelijk verbruik. Het hof acht het dan niet redelijk uit te gaan van de door de NEM gehanteerde schattingen en zal in het navolgende het werkelijk verbruik begroten.
4.10.3.
Wat betreft de elektriciteit levering hoog heeft de meetverantwoordelijke in de periode 8 mei 2010 – 5 mei 2011 een verbruik vastgesteld van 417 kWh.
Wat betreft de levering elektriciteit laag heeft de meetverantwoordelijke in de periode 8 mei 2010 – 5 mei 2011 een verbruik vastgesteld van 561 kWh.
Wat betreft gas is op 8 mei 2010 door de meetverantwoordelijke een stand opgenomen van 6.996 m³ en op 17 januari 2011 door de klant (van wie de identiteit het hof niet is gebleken) een stand van 7.658 m³; een verbruik derhalve van 662 m³.
4.10.4.
Uitgaande van een verbruik van elektriciteit van 978 (417 plus 561) kWh in een tijdsbestek van 12 maanden, stelt het hof het verbruik aan elektriciteit in de periode 8 mei 2010 – 24 december 2010 op 611 ((978 gedeeld door 12) maal 7,5) kWh.
Uitgaande van een verbruik van gas van 662 m³ in een tijdsbestek van 8 1/3 maanden, stelt het hof het verbruik aan gas in de periode 8 mei 2010 – 24 december 2010 op 596 ((662 gedeeld door 8 1/3) maal 7,5) m³.
4.10.5.
Het verbruik van elektriciteit en gas in de periode 1 februari 2010 – 8 mei 2010 bepaalt het hof, aan de hand van het door de meetverantwoordelijke vastgestelde verbruik in de periode 6 mei 2009 – 8 mei 2010 van 3.692 (1.916 hoog plus 1.776 laag) kWh aan elektriciteit en
1.969 m³ aan gas, op 1.000 ((3.692 gedeeld door 12) maal 3,25) kWh elektriciteit en op 533 ((1969 gedeeld door 12) maal 3,25) m³ gas.
4.10.6.
Het verbruik in de periode 1 februari 2010 – 24 december 2010 stelt het hof aldus op 1.611 (611 plus 1.000) kWh elektriciteit en 1.129 (596 plus 533) m³ gas.
Aangezien niet is komen vast te staan dat de overeenkomst voordien is geëindigd, is [appellant] gehouden te betalen voor de in die periode verbruikte energie, ook als zou komen vast te staan dat de woning na zijn verhuizing leeg heeft gestaan. Dit door [appellant] gestelde feit alleen is immers niet voldoende om te weerleggen dat energie verbruikt is, zoals blijkt uit het EDSN-Meetregister. Het te dien aanzien gedane bewijsaanbod van [appellant] verwerpt het hof dan ook als niet relevant voor de beslissing.
4.10.7.
Nu het verbruik is vastgesteld, dient vervolgens bepaald te worden hoeveel [appellant] hiervoor aan de NEM verschuldigd is.
Voor het volgende deel van de berekening baseert het hof zich op de eindafrekennota, overgelegd als productie 4 bij de conclusie van repliek. Afgezien van de verbruikte hoeveelheid energie is de eindafrekennota verder niet in geschil.
Uitgaande van een bedrag van € 0,08227 per kWh, een bedrag van € 62,91 aan vastrecht levering, een bedrag van € 0,11140 per kWh aan energiebelasting, een bedrag van € 284,58 aan heffingskorting, een bedrag van € 115,41 aan capaciteitstarief en een bedrag van € 23,58 aan aansluiting, bedragen de totale kosten aan elektriciteit exclusief BTW € 229,32 en
€ 272,89 inclusief 19% BTW.
Uitgaande van een calorische herberekening van in totaal 2 m³, van een bedrag van € 0,30729 per m³, een bedrag van € 63,30 aan vastrecht levering, een bedrag van € 0,16290 per m³ aan energiebelasting, een bedrag van € 75,46 aan capaciteitstarief en een bedrag van € 17,34 aan aansluiting, bedragen de totale kosten aan gas exclusief BTW € 687,89 en € 818,59 inclusief 19% BTW.
4.10.8.
Het laatste deel van de berekening is gebaseerd op het facturatie- en betalingsoverzicht, overgelegd als productie 3 bij de conclusie van repliek. Afgezien van de verbruikte hoeveelheid energie is het facturatie- en betalingsoverzicht verder niet in geschil.
Uitgaande van een door de NEM gefactureerd bedrag in de afrekeningsperiode 2 maart 2009 –
1 februari 2010 van € 1.767,69 en van een bedrag van € 272,89 inclusief BTW voor elektra, van een bedrag van € 818,59 inclusief BTW voor gas, van een opzegvergoeding van € 100,-, van aanmaningskosten van € 225,- en van acceptgirokosten van € 16,66, bedraagt het door de NEM te factureren bedrag voor de gehele leveringsperiode € 3.200,83. Van [appellant] is reeds ontvangen
€ 1.642,- en een bedrag van € 225,- is gecrediteerd als aanmaningskosten (de NEM heeft onweersproken gesteld dat in het overzicht ten onrechte is vermeld dat de creditering betrekking had op de opzeggingsvergoeding), zodat resteert een door [appellant] te betalen en een door de NEM te vorderen bedrag van € 1.333,83.
Grief II slaagt in zoverre.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis wat betreft de gevorderde hoofdsom niet in stand kan blijven. Het hof zal [appellant] veroordelen tot betaling aan de NEM van een bedrag van € 1.668,64, bestaande uit de hoofdsom van € 1.333,83, de reeds verschenen rente (herberekend naar evenredigheid) van € 34,81 en buitengerechtelijke kosten van € 300,-.
4.12.
Het hof zal [appellant] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Deze zullen aan de zijde van de NEM worden vastgesteld op:
griffierecht
€ 666,-
totaal verschotten € 666,-
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
1 punt x € 632,- € 632,-.

5.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep wat betreft de gevorderde hoofdsom en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] om aan de NEM te betalen een bedrag van € 1.668,64 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.333,83 vanaf 21 juni 2011 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van de NEM worden begroot op € 666,- aan verschotten en op € 632,- aan salaris advocaat;
verklaart het arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, P.Th. Gründemann en
M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op
20 mei 2014.