ECLI:NL:GHSHE:2014:1400

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
20-001920-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis woninginbraak en herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte was veroordeeld voor woninginbraak. De verdachte, geboren in 1968, was op 11 februari 2013 samen met een mededader in een woning aan de [A-weg] 62 te Breda ingebroken. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, en had een eerder opgelegde voorwaardelijke invrijheidstelling herroepen voor de duur van 550 dagen. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg. De verdediging pleitte voor vrijspraak en voerde verweer tegen de op te leggen straf en de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het niet kon instemmen met de bewijsmotivering van de rechtbank. Het hof oordeelde dat niet alle weggenomen goederen konden worden bewezen op basis van de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op heterdaad was aangehouden en dat er voldoende bewijs was voor de woninginbraak. De verdachte had zich samen met een ander toegang verschaft tot de woning door middel van braak. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden en heeft de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, omdat de verdachte zich binnen een maand na zijn vrijlating opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 15j, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-001920-13
Uitspraak : 20 mei 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 10 juni 2013 in de strafzaak met parketnummer 02-800149-13 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1968],
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Haaglanden - HvB Zoetermeer te Zoetermeer.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – kort gezegd – een woninginbraak veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de rechtbank gelast dat een gedeelte van 550 dagen van een eerder opgelegde gevangenisstraf, dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen.
Door en namens de verdachte is vrijspraak bepleit. Subsidiair is door de raadsvrouw verweer gevoerd met betrekking tot de op te leggen straf en de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen, omdat het zich niet kan verenigen met de (promis)bewijsmotivering van de rechtbank.
Daartoe overweegt het hof dat het bewezen verklaarde niet ten aanzien van alle weggenomen goederen kan volgen uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en voorts een aantal door de rechtbank in haar bewijsmotivering vastgestelde feiten niet kunnen volgen uit de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen waaraan de rechtbank die feiten stelt te hebben ontleend.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 februari 2013 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (aan de [A-weg] 62) heeft weggenomen een (foto)tas (merk Lowepro fotoslingshot 200, fototas model rugzak) (met inhoud, te weten een externe HD (merk Lacie) en/of een camera-oplader en/of batterij (merk Canon) en/of een foto(tele)lens (merk Canon) en/of een skipas) en/of een kabel (merk Apple Imac) en/of een plaid (merk Ikea) en/of een portable computer (merk Asus, type K73s) en/of een hoofdtelefoon (merk Samsung) en/of een personal computer (merk Apple, type Imac) en/of een muis (merk Apple) en/of een toetsenbord (merk Apple) en/of een stijltang (merk Tondeo Cerlon plus) en/of twee, in elk geval een, toilettas(sen) (met inhoud toiletspullen), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 februari 2013 te Breda tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [A-weg] 62 heeft weggenomen een fototas (merk Lowepro fotoslingshot 200, fototas model rugzak) (met inhoud, te weten een externe HD (merk Lacie) en een camera-oplader en batterij (merk Canon) en een fototelelens (merk Canon) en een skipas) en een kabel (merk Apple Imac) en een plaid (merk Ikea) en een portable computer (merk Asus, type K73s) en een hoofdtelefoon (merk Samsung) en een personal computer (merk Apple, type Imac) en een muis (merk Apple) en een toetsenbord (merk Apple) en een stijltang (merk Tondeo Cerlon plus) en twee toilettassen (met inhoud toiletspullen), toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De hieronder vermelde bewijsmiddelen 1-4 en 6-8 maken onderdeel uit van het dossier van de regiopolitie Midden en West Brabant, registratienummer op voorblad: PL202K 2013053064, nummer van proces-verbaal van relaas: PL202M 2013030842-58, sluitingsdatum 5 april 20013, met bijlagen, doorgenummerde pagina’s 1-181.
1.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 februari 2013, voor zover inhoudende als – zakelijk weergegeven – relaas van verbalisant [A] (p. 103):
Op maandag 11 februari 2013 omstreeks 14.14 uur hoorde ik van de gemeenschappelijke meldkamer de melding dat op de [A-weg] ter hoogte van nummer 62 te Breda een inbraak plaatsvond. De daders hadden zich de toegang verschaft tot de woning door het intrappen van de voordeur.
Ik hoorde dat er een signalement werd opgegeven van de daders welke als volgt was: Twee negroïde mannen. Een persoon had een bruine jas, blauwe handschoenen en een zwarte broek aan. De andere persoon droeg een grijze muts op zijn hoofd en had sportschoenen aan.
Ik ben hierop samen met mijn collega [B] richting de [A-weg] gereden. Op het moment dat ik ter hoogte van nummer 62 in de [A-weg] was, zag ik dat er twee personen de weg overstaken die voldeden aan het signalement dat was uitgegeven door de gemeenschappelijke meldkamer. Ik zag dat de verdachten tassen bij zich droegen.
Ik heb hierop de personen aangesproken. Ik zag dat de verdachte met de bruine jas meteen begon te rennen. Ik zag dat hij van mij wegrende in de richting van de [B-weg] te Breda. Ik heb de verdachte met de grijze muts aangesproken en hem verteld dat hij was aangehouden ter zake van woninginbraak. Ik zag dat de verdachte sportschoenen en een lange zwarte jas droeg.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 februari 2013, voor zover inhoudende als – zakelijk weergegeven – relaas van verbalisant [B] (p. 104-105):
Op maandag 11 februari 2012
(het hof leest: 2013)omstreeks 14:15 uur hoorde ik dat de gemeenschappelijke meldkamer een melding uitgaf op de [A-weg] 62 te Breda. Het betrof een woninginbraak op heterdaad.
Ik reed samen met collega [A] richting de [A-weg]. Ik hoorde de meldkamer zeggen dat de daders uit de woning kwamen gelopen. Tevens hoorde ik de meldkamer zeggen dat het beide negroïde mannen betroffen. Een persoon had een grijze muts op en sportschoenen aan. De andere persoon droeg een bruine jas, spijkerbroek en blauwe handschoenen.
Ik zag toen wij de [A-weg] opreden twee personen lopen welke aan het opgegeven signalement voldeden. Ik zag de twee verdachten lopen met een aantal tassen met goederen erin. Ik zag dat beide personen in de richting van de [B-weg] liepen.
Ik, verbalisant [B], en collega [A] zijn meteen uitgestapt en in de richting van de twee verdachten gelopen. Ik hoorde dat collega [A] zei: “Politie, blijven staan!” Ik zag dat de verdachte met de bruine jas er te voet vandoor ging. Tevens zag ik dat een verdachte bij collega [A] bleef staan.
Ik zag dat de verdachte die wegrende, de tassen die hij vast had op de straat liet vallen. Ik heb de dader een aantal keer aangeroepen om te stoppen. Ik zag dat de verdachte hierop niet reageerde. Ik zag dat de verdachte vervolgens een fiets pakte en wegreed. Vervolgens heb ik de achtergelaten tassen in het dienstvoertuig geplaatst. Deze tassen zijn door mij in beslag genomen.
Vervolgens ben ik bij mijn collega [A] gaan staan in afwachting van het transport van de aangehouden verdachte. Nadat de verdachte is afgevoerd, ben ik naar de getuige gegaan van de woninginbraak. Van de getuige [getuige] heb ik een getuigenverklaring opgenomen.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 februari 2013, voor zover inhoudende als – zakelijk weergegeven – op 11 februari 2013 te 14.40 uur afgelegde verklaring van [getuige], wonende aan de [A-weg] 73 te Breda (p. 97-98):
Op maandag 11 februari 2013 omstreeks 14:15 uur zat ik op de bank tv te kijken. Ik zag dat twee mannen het garagepad van de overburen op nummer 62 op liepen. Ik zag dat één van de mannen de voordeur opentrapte. Ik zag dat zij toen beiden naar binnen gingen. Ik denk dat de mannen ongeveer 10 minuten binnen zijn geweest. Ik zag dat de twee mannen met meerdere tassen naar buiten kwamen lopen. Ik zag dat zij de straat overstaken en richting de [B-weg] liepen. Ik zag toen dat jullie aan kwamen rijden.
Signalement dader 1:
- Getinte huidskleur
- Zwarte jas
- Grijze muts
Signalement dader 2:
- Getinte huidskleur
- Lichte bruine/beige jas
Ik zag dat de politie de juiste verdachten
(het hof leest: de juiste verdachte)heeft aangehouden.
4.
Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 11 februari 2013, voor zover inhoudende als – zakelijk weergegeven – relaas van verbalisanten [A en B]
(p. 55-56):
Op maandag 11 februari 2013 te 14:20 uur hielden wij op de locatie [A-weg] te Breda als verdachte aan: [verdachte], geboren op [1968] te [geboorteplaats]. De verdachte identificeerde zich.
5.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 6 mei 2014, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik was op 11 februari 2013 in de [A-weg] in Breda. Ik stak de weg over met een tas in mijn hand. Een agent sprong uit een auto en zei dat ik was aangehouden. Ik droeg toen een zwarte jas en een muts.
6.
Een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 11 februari 2013, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende (p. 9-13):
Inbeslagneming
Plaats : [A-weg], Breda
Datum : 11 februari 2013
Omstandigheden : Verdachte op heterdaad van woninginbraak aangehouden en dit waren achtergebleven goederen.
Beslagene
[verdachte], geboren op [1968] te [geboorteplaats]
Object: computer (portable)
Merk/type: Asus K73s
Serienummer: B6N0AS62133526H
Bijzonderheden: met oplader
Object: hoofdtelefoon
Merk/type: Samsung
Object: randapparatuur (muis)
Merk/type: Apple
Kleur: wit
Object: randapparatuur (toetsenbord)
Merk/type: Apple
Bijzonderheden: in blauwe Brejaart plastic tas
Object: kappersartikel
Aantal/eenheid: 1 stijltang
Bijzonderheden: in blauwe Brejaart plastic tas
Object: toiletartikel
Aantal/eenheid: 1 toilettas
Bijzonderheden: maandverband in blauwe Brejaart plastic tas
Object: toiletartikel
Aantal/eenheid: 1 toilettas
Bijzonderheden: benodigdheden voor krultang en wafelijzer in blauwe tas
7.
Een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 11 februari 2013, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende (p. 19-21):
Inbeslagneming
Plaats : [A-weg], Breda
Datum : 11 februari 2013
Omstandigheden : Verdachte op heterdaad aangehouden terzake woninginbraak en deze goederen aangetroffen.
Beslagene
[medeverdachte], geboren op [1975] te [geboorteplaats]
Object: tas (schouder)
Merk/type: Lowepro
Inhoud: externe hd, Canon camera-oplader en batterij, Canon fotolens, skipas
Object: computer (personal)
Merk/type: Apple Imac
Inhoud: met kabel
Object: textiel (plaid)
Bijzonderheden: Ikea, kleur zwart/wit gestreept
8.
Een proces-verbaal van verhoor benadeelde d.d. 19 februari 2013, voor zover inhoudende als – zakelijk weergegeven – verklaring van [slachtoffer]
(p. 122-123):
Ik ben eigenaar van de woning gelegen aan de [A-weg] 62 te Breda. Daar is op maandag 11 februari 2013 ingebroken. U heeft mij gevraagd om langs te komen omdat er een aantal goederen uit onze woning weggenomen is en deze goederen waarschijnlijk aangetroffen zijn bij de verdachten.
Ik kan u vertellen dat
(het hof begrijpt: onder andere)onderstaande spullen uit onze woning zijn weggenomen:
- een zwart/wit gestreepte plaid, merk Ikea
- een externe harde schijf, merk LaCie
- Canon camera-oplader en batterij
- een Canon telelens
- LowePro fotoslingshot 200, fototas (model rugzak)
- Stijltang Tondeo Cerlon plus
- Laptop Asus, serienummer B6nOAS62133526H, met oplader
- Apple IMac
- Apple toetsenbord en muis, kleur wit
- Toiletspullen, tasje
- Toilettas met wafelplaten, stijlplaten en krultang
Al deze goederen laat u mij nu zien. Ik kan u vertellen dat al deze goederen van mij zijn en uit de woning [A-weg] 62 te Breda komen. De plastic tas, kleur blauw, van de sportzaak Brejaart is van mij. Deze lag ook in de woning.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend. Hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 6 mei 2014 verklaard dat hij in de omgeving Carnaval aan het vieren was, in een straat ging plassen en toen een tas vond. Hij wilde met die tas een rustig plekje opzoeken om te kijken wat zich in de tas bevond, maar werd toen hij de straat overstak aangehouden door de politie. De verdachte was toen alleen; er was niemand anders bij hem. Hij is ook niet in de woning aan de [A-weg] 62 geweest.
Het hof verwerpt deze alternatieve lezing van de verdachte, nu die haar weerlegging vindt in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder in de verklaring van de getuige [getuige], die heeft gezien dat twee mannen het garagepad van de woning aan de [A-weg] 62 op liepen, dat één van de mannen de voordeur opentrapte, dat zij toen beiden naar binnen gingen, dat de mannen ongeveer 10 minuten binnen zijn geweest, dat de twee mannen met meerdere tassen naar buiten kwamen lopen, dat zij de straat overstaken en richting de [B-weg] liepen, dat de politie toen aan kwam rijden en dat de politie de juiste verdachte heeft aangehouden.
Met “de juiste verdachte” heeft [getuige] kennelijk één van de door hem beschreven mannen – die in de woning zijn geweest – bedoeld en wel de man die ter plaatse in de [A-weg] is aangehouden. Blijkens de bewijsmiddelen 1, 2, 4 en 5 is dit de verdachte.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het is strafbaar gesteld bij artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4° en 5°, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een woninginbraak, waarbij hij en zijn mededader zich op klaarlichte dag op een uiterst brutale manier, namelijk door het intrappen van de voordeur, de toegang tot de woning hebben verschaft. Hiermee heeft de verdachte schade aangericht aan de woning en inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners. Dat de gestolen goederen weer in het bezit zijn geraakt van de rechthebbende is enkel te danken aan het feit dat een getuige de politie heeft gewaarschuwd, waardoor de verdachte op heterdaad kon worden aangehouden en zijn mededader de door hem meegedragen buit heeft achtergelaten.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 maart 2014 blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezen verklaarde reeds meermalen onherroepelijk werd veroordeeld ter zake van onder meer vermogensdelicten. Deze veroordelingen hebben hem er niet van weerhouden zich opnieuw aan vermogenscriminaliteit schuldig te maken. Het thans bewezen verklaarde werd bovendien begaan binnen een maand nadat hij ter zake van een eerdere veroordeling voorwaardelijk in vrijheid was gesteld.
Het hof heeft bij de strafbepaling aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten straftoemeting. Op grond daarvan kan voor een inbraak in een woning in geval van recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden in beginsel als passend worden beschouwd.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het door hem gestelde voornemen om zijn leven te beteren ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van voornoemde oriëntatiepunten.
Het hof zal de verdachte daarom veroordelen tot een gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek van voorarrest. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor deze duur met zich brengt.
Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
De verdachte is bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank ‘s-Gravenhage van
29 januari 2009 onder parketnummer 09-900501-08 veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren met aftrek van voorarrest. Nadat de voorwaardelijke invrijheidstelling met
180 dagen is uitgesteld, is de verdachte op 15 januari 2013 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Vervolgens heeft hij zich op 11 februari 2013 schuldig gemaakt aan de thans bewezen verklaarde woninginbraak.
Het openbaar ministerie heeft herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 550 dagen gevorderd in verband met het door de verdachte begaan van het thans bewezen verklaarde en derhalve het overtreden van de algemene voorwaarde.
Nu de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd behorende bij de voorwaardelijke invrijheidstelling – en wel binnen een maand nadat hij op vrije voeten was gekomen – heeft schuldig gemaakt aan het thans bewezen verklaarde en derhalve de algemene voorwaarde heeft overtreden, ziet het hof aanleiding de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen.
Het hof zal dan ook gelasten dat het gedeelte van voormelde gevangenisstraf van zes jaren dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 550 dagen, alsnog geheel moet worden ondergaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 15j, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot
herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
(v.i.-zaaknummer 99-000054-37).
Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf, opgelegd in de strafzaak met parketnummer 09-900501-08, dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan, te weten voor de duur van
550 (vijfhonderdvijftig) dagen.
Aldus gewezen door
mr. J.J. van der Kaaden, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. H. Harmsen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 20 mei 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.