ECLI:NL:GHSHE:2014:1372

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
HV 200.142.546_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en borstvoeding in het ouderschap na scheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 mei 2014, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 december 2013. De moeder, die borstvoeding geeft aan hun driejarige dochter, verzoekt om een wijziging van de zorgregeling die door de rechtbank was vastgesteld. De moeder stelt dat de huidige regeling niet in het belang van het kind is, omdat deze onvoldoende rekening houdt met haar rol als primaire verzorgster en de hechting tussen haar en de dochter. De vader, die ook betrokken is bij de opvoeding, verzoekt om handhaving van de bestaande regeling en stelt dat de moeder haar opvoedingsstijl gebruikt om hem buiten spel te zetten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 mei 2014 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming, die adviseert dat het belangrijk is dat de dochter goed contact heeft met haar vader. Het hof oordeelt dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek en dat de borstvoeding niet in de weg mag staan aan de verdere opbouw van de contactregeling tussen de dochter en de vader. Het hof stelt een nieuwe zorgregeling vast, waarbij de dochter vanaf 1 september 2014 eenmaal per veertien dagen van vrijdag tot zondag contact heeft met de vader, en daarnaast elke donderdag. De regeling voor de zomervakantie wordt ook aangepast, zodat het contact met de vader wordt verdeeld over twee perioden van drie dagen.

Het hof benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders en dat de veiligheid van de dochter niet in het gedrang komt. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en de nieuwe zorgregeling wordt vastgesteld, waarbij ook rekening wordt gehouden met bijzondere dagen en feestdagen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 13 mei 2014
Zaaknummer: HV 200.142.546/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/260899/ FA RK 13-1563
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.L.W. Weerts,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.M.P.T. Ruijs-Kreté.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 december 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 februari 2014, heeft de
moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de vastlegging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en te bepalen dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
dat contact tussen de hierna nader te noemen minderjarige [dochter] en de vader zal plaatsvinden,
primair:
- iedere donderdag en dan een keer per twee weken de zondag en pas overnachten nadat de borstvoeding is gestopt, waarbij de donderdag voor het omgangsweekend komt te vervallen;
- de bijzondere dagen als gemeld onder het kopje ‘specifieke dagen’;
- gelijke verdeling van officieel erkende feestdagen vanaf september 2014;
- een week vakantie, bestaande uit zeven dagen pas nadat de borstvoeding is gestopt en voor het eerst in de zomer van 2015, in een in onderling overleg te bepalen week tussen juni en september 2015 en vanaf de zomervakantie van 2016 een week in de zomervakantie,
subsidiair:
- vanaf 1 april 2014 van zaterdag 9.30 uur tot zondag 12.30 uur (zodat de middagborstvoeding gewoon gegeven kan worden) en de week daarop volgend donderdag van 16.15 uur tot 18.30 uur.
Op het moment dat er op donderdagavond contact is geweest zal er in het weekend daarna geen omgang plaatsvinden.
Na de zomervakantie van 2014 ([dochter] is dan 3,5), meer specifiek vanaf 1 september 2014 kan de vrouw ermee instemmen dat de omgang van zaterdag 9.30 uur wordt uitgebreid tot zondag 16.30 uur, tenzij zij dan nog borstvoeding geeft, in welk geval het 12.30 uur dient te blijven.
Vanaf het moment dat [dochter] 4 is en naar school gaat zal de donderdagregeling komen te vervallen.
Vanaf het moment dat [dochter] 5 is, acht de moeder het raadzaam dat de omgang start op vrijdagmiddag 12.30 uur, zodat de man [dochter] uit school kan halen en op deze manier in contact kan zijn met school, tot zondag 18.30 uur, tenzij zij dan nog borstvoeding geeft, in wel geval de omgang tot zaterdag 18.30 uur zal zijn. De donderdagen zijn dan nog steeds vervallen.
- de bijzondere dagen als gemeld onder het kopje ‘specifieke dagen’;
- gelijke verdeling van officieel erkende feestdagen vanaf september 2014;
Een week vakantie, bestaande uit 7 dagen pas nadat de borstvoeding is gestopt en voor het eerst in de zomer van 2015, in een in onderling overleg te bepalen week tussen juni en september 2015 en vanaf de zomervakantie van 2016 een week in de zomervakantie.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 april 2014, heeft de vader verzocht primair de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep en subsidiair haar beroep af te wijzen als ongegrond en/of niet bewezen en haar te veroordelen in de kosten van dit geding.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 mei 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. J. van Haarlem als waarneemster voor mr. Weerts;
  • de vader, bijgestaan door mr. Ruijs-Kreté;
  • Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw E.A.P. van den Dam.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 28 april 2014;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 1 mei 2014;
  • de ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [dochter]), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats].
De vader heeft [dochter] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [dochter] uit.
[dochter] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, een zorgregeling vastgesteld, waarbij [dochter] bij de vader is:
- elke week op donderdag van 16.15 uur tot 18.30 uur;
- in de ene week op zaterdag of zondag van 9.30 uur tot 18.30 uur;
- in de andere week:
tot 1 april 2014 in het weekend van zaterdag 9.30 uur tot zondag 9.30 uur;
vanaf 1 april 2014 tot 1 september 2014 in het weekend van zaterdag 9.30 uur tot zondag 18.30 uur;
vanaf 1 september 2014 in het weekend van vrijdag 16.15 uur tot zondag 18.30 uur;
- in de zomervakantie 2014 een week aansluitend;
- vanaf de zomervakantie 2014 worden de vakanties en feestdagen bij helfte verdeeld.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert het volgende aan. Partijen hebben nimmer samengewoond en de vader is volgens de moeder nauwelijks betrokken geweest bij het leven van [dochter]. De moeder acht het wel van belang dat [dochter] haar biologische vader kent.
De moeder heeft een kort geding aanhangig gemaakt met het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de bestreden beschikking. Dit kort geding wordt op 15 mei 2014 behandeld.
Volgens de moeder is zij ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep, omdat zij niet meer doet dan het toelichten van haar verweer.
De visie van de moeder op het ouderschap is gebaseerd op het zogenaamde natuurlijk ouderschap (attachment parenting). De moeder geeft dan ook nog borstvoeding en vindt het van belang een stevige band met [dochter] op te bouwen. De moeder verwacht niet dat [dochter] zich door deze lange periode van borstvoeding buitengesloten zal voelen. De moeder vindt het onbegrijpelijk dat de rechtbank er geen blijk van heeft gegeven dat zij met de borstvoeding rekening heeft gehouden. De moeder stelt dat alle kinderen, waaronder [dochter], één primaire hechtingsfiguur hebben en dat het van groot belang is dat dit goed en onbelemmerd verloopt. De moeder is deze hechtingsfiguur voor [dochter]; zij is de enige stabiele factor in het leven van [dochter]. De moeder stelt in het verlengde hiervan dat haar hechtingsrelatie met [dochter] centraal moet worden gesteld bij het vaststellen van een zorgregeling tussen [dochter] en de vader; de moeder wil dan ook dat het hof rekening houdt met het schema van de borstvoeding. De moeder wil dan ook liever geen overnachting zolang zij [dochter] borstvoeding geeft. De moeder stelt dat zij op een wat langere termijn bereid is mee te werken aan een meer uitgebreide zorgregeling en wel een zogenaamde weekendregeling waarbij [dochter] eenmaal per veertien dagen van vrijdag tot zondag bij de vader verblijft. In de weken dat de vader dan geen contact heeft met [dochter], zou [dochter] op donderdag naar de vader kunnen, tenzij hij storingsdienst heeft.
De door de rechtbank opgelegde zorgregeling wordt gevolgd, maar volgens de moeder levert dit veel onrust op voor [dochter]. De moeder stemt in met de door de vader voorgestelde regeling van de specifieke dagen.
Wat betreft de vakantieregeling 2014 wil de moeder dat de vader bijvoorbeeld 2 x 3 of 3 x 2
dagen contact heeft met [dochter] en niet reeds een week aaneengesloten. De moeder kan ermee instemmen dat de vader in het voorjaar van 2015 acht dagen aaneengesloten naar Kreta op vakantie gaat met [dochter]. Wat betreft de toekomstige vakantieregeling hebben partijen voor het overige ter zitting overeenstemming bereikt en wel dat de vader met ingang van 1 september 2014 gedurende de helft van de vakanties en van de feestdagen contact heeft met [dochter]. De moeder vindt het acceptabel dat oma vaderszijde incidenteel op [dochter] past. In de zomer van 2015 zal de vader de drie weken zomervakantie niet aaneengesloten contact hebben met [dochter], maar verdeeld in een periode van een week en een periode van twee weken.
Voorts stelt de moeder dat partijen niet kunnen communiceren en dat zowel de fysieke als emotionele veiligheid van [dochter] bij de vader in het gedrang komt.
3.5.
De vader voert het volgende aan. De vader stelt primair dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep, omdat zij voor het eerst in hoger beroep een zelfstandig verzoek doet. Subsidiair voert de vader aan dat zijn rol tijdens de eerste maanden minder groot was dan die van de moeder, maar dat dat niet betekent dat de vader ‘de gehele basis heeft gemist’ zoals de moeder stelt. Volgens de vader is sprake van een veilige kind-vaderhechting. De vader stelt een uitermate belangrijke rol in het leven en in de ontwikkeling van [dochter] te spelen; hij vindt dat de moeder zijn rol als opvoeder moet erkennen. Daarbij stelt de vader dat hij evenals de moeder een stabiele persoon is in het leven van [dochter]. De man heeft de indruk dat de moeder haar manier van opvoeden gebruikt om de vader buiten spel te zetten.
De vader kan zich vinden in de door de rechtbank vastgesteld zorgregeling, maar zou evenals de moeder graag een regeling voor bijzondere dagen en feestdagen vastgesteld zien. [dochter] heeft volgens de vader overigens geen last van de wisselmomenten. Wat betreft de zomervakantie stelt de man dat hij onbetaald verlof kan opnemen dan wel oma kan vragen om een dag op [dochter] te passen. De vader kan zich er ook in vinden dat de vakanties en de feestdagen met ingang van 1 september 2014 bij helfte worden verdeeld. De vader zou graag iedere donderdag contact blijven houden met [dochter], zoals thans eveneens het geval is, tenzij hij storingsdienst heeft, te weten eenmaal per vier weken.
De vader wil graag naar een weekendregeling waarbij hij eenmaal per veertien dagen contact heeft met [dochter] van vrijdag 17.00 uur tot zondagavond of tot maandagochtend schooltijd vanaf het moment dat [dochter] naar school gaat. De vader hecht eraan dat sprake is van gedeeld ouderschap.
De vader stelt dat het feit dat de moeder [dochter] nog borstvoeding geeft – waarvan [dochter] overigens niet meer afhankelijk is – niet aan de opgelegde zorgregeling in de weg mag staan. De vader vindt het contact tussen hem en [dochter] belangrijker dan de borstvoeding die [dochter] krijgt.
Voorts stelt de vader dat het feit dat partijen niet goed met elkaar kunnen communiceren geen problematische opvoedingssituatie met zich meebrengt. Daarbij komt de fysieke noch de innerlijke veiligheid van [dochter] tijdens de contactmomenten in het geding. De vader ziet geen enkele contra-indicatie voor contact tussen hem en [dochter].
3.6.
De raad heeft ter zitting geadviseerd dat het van belang is voor [dochter] dat zij een goed contact heeft met de vader en dat dit op een goede manier moet worden opgebouwd. Een frequent contact acht de raad in het belang van de driejarige [dochter].
Voor wat betreft de borstvoeding vindt de raad het van belang dat de moeder zich realiseert dat haar opvatting niet door velen wordt gedeeld en dat zij zich realiseert wat dit voor [dochter] betekent, zeker wanneer [dochter] meer in contact komt met andere kinderen.
De raad vindt het van belang dat partijen in onderling overleg tot een regeling komen, zodat
het kort geding geen doorgang hoeft te vinden.
3.7.
Het hof oordeelt als volgt.
Ontvankelijkheid
3.7.1.
In tegenstelling tot de vader is het hof van oordeel dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep. Het hof ziet het verzoek van de moeder als een verweer tegen de door de vader verzochte zorgregeling, welk verweer in eerste aanleg niet is gehonoreerd. Naar het oordeel van het hof is artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – op basis waarvan een partij in hoger beroep geen zelfstandig verzoek kan doen – hier dan ook niet van toepassing.
Zorgregeling
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.3.
Ter zitting van het hof is gebleken dat partijen inmiddels overeenstemming hebben bereikt over de invulling van de zorgregeling gedurende de specifieke dagen, te weten de door de vader in het verweerschrift voorgestelde regeling.
Voorts zijn partijen het erover eens dat de vader met ingang van 1 september 2014 gedurende de helft van de vakanties en feestdagen contact heeft met [dochter]. Partijen zijn hierbij overeengekomen dat de vader in het voorjaar van 2015 gedurende acht aaneengesloten dagen met [dochter] op vakantie kan naar Kreta. Voorts hebben partijen afgesproken dat de vader gedurende de zomervakantie van 2015 geen drie aaneengesloten weken met [dochter] vakantie heeft, maar een periode van een week aaneengesloten en een periode van twee weken aaneengesloten.
Het hof zal deze regeling dan ook als zodanig in het dictum opnemen.
3.7.4.
Voorts is tussen partijen nog in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [dochter] dient te worden vastgesteld in de rest van het jaar en specifiek in de zomer van 2014. Het hof stelt hierbij vast dat met name het feit dat de moeder [dochter] nog borstvoeding geeft hierbij een rol speelt, maar dat beide partijen op termijn hetzelfde doel hebben, namelijk het willen toewerken van een wekelijkse omgang in het weekend naar een weekendregeling waarbij [dochter] eenmaal per veertien dagen een volledig weekend bij de vader is.
3.7.5.
Het hof stelt allereerst voorop dat het de moeder vrij staat om [dochter] borstvoeding te geven zo lang als zij dat wenselijk acht. Het hof overweegt echter dat [dochter] op haar driejarige leeftijd wat voeding betreft niet meer afhankelijk is van borstvoeding en dat het voor haar van groot belang is dat zij goed en uitgebreid contact heeft met de vader, zoals ook de raad adviseert. Naar het oordeel van het hof dienen de betrokken belangen tegen elkaar te worden afgewogen. Het hof is met de vader van oordeel dat het krijgen van borstvoeding in deze omstandigheden niet in de weg mag staan aan het verder opbouwen van de
contactregeling tussen [dochter] en de vader. Het hof is dan ook van oordeel dat het krijgen van borstvoeding niet in de weg mag staan aan een verdere uitbouw van het contact tussen [dochter] en de vader.
Het hof neemt hierbij in aanmerking enerzijds dat [dochter] reeds gedurende circa de eerste drie-en-een-half jaar na haar geboorte borstvoeding heeft gekregen en anderzijds dat [dochter] recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders (art. 1:247 lid 4 BW). Beide ouders wensen een minder frequente weekendregeling en dan dient de borstvoeding niet langer in de weg te staan aan een langere duur van de contacten in de weekends. Het hof acht het dan ook in het belang van [dochter] dat zij vanaf 1 september 2014 eenmaal per veertien dagen van vrijdag 16.15 uur tot zondag 18.30 uur contact heeft met de vader. Daarnaast acht het hof het in het belang van [dochter] dat zij de vader iedere week blijft zien op donderdag van 16.15 uur tot 18.30 uur, tenzij de vader op die dag storingsdienst heeft. Tot 1 september 2014 kan de door de rechtbank vastgestelde contactregeling – behoudens hetgeen hieronder in 3.7.6. wordt overwogen ten aanzien van de week in de zomervakantie – blijven gelden.
3.7.6.
Voor wat betreft de regeling in de zomervakantie 2014 acht het hof in de gegeven omstandigheden in het belang van [dochter] wenselijk dat zij niet reeds komende zomer een week aaneengesloten contact heeft met de vader, maar dat dit contact in de zomervakantie wordt verdeeld over twee perioden van drie dagen.
3.7.8.
Tenslotte merkt het hof voor de volledigheid op dat het van groot belang is dat partijen goed met elkaar communiceren, doch dat niet is gebleken dat deze communicatie dusdanig slecht is dat [dochter] daar last van ondervindt of dat sprake is van een problematische opvoedingssituatie; evenmin is gebleken dat de veiligheid van [dochter] tijdens het contact met de vader in het gedrang komt, zoals de moeder in het beroepschrift heeft gesteld.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep als na te melden vernietigen, voor zover het aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Proceskosten
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 december 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover de rechtbank een zorgregeling heeft vastgesteld betreffende het contact tussen de vader en [dochter] vanaf 1 september 2014 en de week in de zomervakantie in 2014;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder
met betrekking tot [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 te
[geboorteplaats] de volgende regeling vast:
wat betreft de bijzondere dagen en feestdagen:
  • Moederdag: [dochter] is bij de moeder; valt Moederdag in een contactweekend van de man, dan gaat [dochter] op zondag om 09.30 uur naar de vrouw
  • Vaderdag: [dochter] is (op zondag) bij de vader;
  • verjaardagen ouders: [dochter] verblijft van 9.30 uur althans schooltijd tot 18.30 uur bij de ouder die jarig is;
  • verjaardag [dochter]: [dochter] verblijft van 9.30 uur althans schooltijd tot 18.30 uur in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
  • verjaardag oma [oma vaderszijde]: [dochter] verblijft van 9.30 uur althans schooltijd tot 18.30 uur bij de vader;
  • feestdagen: deze worden zoveel mogelijk verdeeld met inachtneming van het storingsrooster van de vader,
[dochter] is in de zomervakantie van 2014 gedurende twee perioden van drie dagen bij de vader; in de zomervakantie van 2015 is [dochter] gedurende een periode verdeeld over twee aaneengesloten weken en nog een afzonderlijke week bij de vader;
Vanaf 1 september 2014 geldt de volgende zorgregeling en heeft [dochter] contact met de vader:
  • elke week op donderdag van 16.15 uur tot 18.30 uur, tenzij de vader storingsdienst heeft;
  • eenmaal per veertien dagen in het weekend van vrijdag 16.15 uur tot zondag 18.30 uur;
  • gedurende de helft van de vakanties en feestdagen,
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders door partijen verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J.C. Koens, C.E.M. Renckens en M.L.F.J. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2014.