ECLI:NL:GHSHE:2014:1335

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
13 mei 2014
Zaaknummer
HD 200.079.968_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Smartengeldvergoeding na seksueel misbruik van een minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van een appellant die smartengeld vordert na seksueel misbruik door de geïntimeerde. De appellant, een man die als kind slachtoffer is geworden van seksueel misbruik, heeft zijn vordering in hoger beroep aangepast en verhoogd tot € 20.000,--. De zaak is een vervolg op eerdere vonnissen van de rechtbank Breda, waarin de appellant zijn ervaringen en de gevolgen van het misbruik heeft uiteengezet. Het hof heeft in eerdere tussenarresten de appellant toegelaten om feiten en omstandigheden te bewijzen die de beschuldigingen tegen de geïntimeerde ondersteunen.

De appellant heeft getuigen opgeroepen, waaronder zichzelf en twee politiefunctionarissen, die betrokken waren bij de aangifte van het misbruik. De verklaringen van de getuigen zijn cruciaal voor de beoordeling van de zaak. De geïntimeerde heeft de beschuldigingen ontkend, maar heeft in eerdere verklaringen bij de politie wel erkend dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Het hof heeft de verklaringen van beide partijen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de geïntimeerde zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig seksueel misbruik van de appellant toen deze 12 tot 13 jaar oud was.

Het hof heeft vastgesteld dat het misbruik een negatieve impact heeft gehad op de levensfase van de appellant en heeft geoordeeld dat de immateriële schadevergoeding van € 10.000,--, met wettelijke rente, passend is. Daarnaast zijn er verschillende kosten toegewezen aan de geïntimeerde, waaronder advocaatkosten en kosten van deskundigen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van de toegewezen bedragen, evenals de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.079.968/01
arrest van 13 mei 2014
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. C.A.M. Swagemakers te Tilburg,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.J.A.M. Hanssen te Breda,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 2 april 2013 en 6 augustus 2013 in het hoger beroep van de door de rechtbank Breda onder zaaknummer 158677/HA ZA 06-592 gewezen vonnissen van 8 november 2006, 26 september 2007, 16 januari 2008, 1 juli 2009 en 9 juni 2010.

9.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 6 augustus 2013;
- het proces-verbaal van de enquête van 16 oktober 2013;
  • de memorie na enquête tevens houdende vermeerdering van eis en vermindering van eis tevens correctie van de gevraagde verklaring voor recht, van [appellant] van 3 december 2013 met twee producties;
  • de memorie na enquête van [geïntimeerde] van 18 februari 2014.
Partijen hebben arrest gevraagd.

10.De verdere beoordeling

10.1.
In het tussenarrest van 6 augustus 2013 is [appellant] toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat [geïntimeerde] [appellant] in de periode van 1982 tot en met 1988/1989 seksueel heeft misbruikt.
10.2.
[appellant] heeft op 16 oktober 2013 vier getuigen voorgebracht, en wel zichzelf, [geïntimeerde], mevrouw [brigadier van politie], brigadier van politie, en mevrouw [hoofdagent/zedenrechercheur], hoofdagent/zedenrechercheur bij de politie Zeeland-West-Brabant.
De getuigen hebben als volgt verklaard, zakelijk weergegeven:
[appellant]:
Hij is nog eens goed nagegaan wat er is gekomen uit de sessies bij de hypnoregressietherapeut. Hij heeft een lijstje gemaakt met data van feiten, dat hem dient als geheugensteuntje. Hij heeft [geïntimeerde] leren kennen in 1983. [geïntimeerde] woonde aan de [straat 1.], in een buurt die in 1983 is gebouwd en grensde aan die van zijn ouderlijk huis. [appellant] was toen 8 jaar oud. Hij ging fietsen met [geïntimeerde]. [geïntimeerde] vroeg hem een sportbroek aan te trekken, zonder onderbroek. Tijdens het omkleden kleedden zij zich beiden uit tot zij naakt waren. [geïntimeerde] kleedde zich bij de Rijense Brug uit en vroeg [appellant] hem te betasten, hij betastte ook [geïntimeerde], op een seksueel getinte manier aan de geslachtsdelen. Er waren daarna contacten in het zwembad te [plaats 1] (in 1984, na herbouw van het zwembad). [geïntimeerde] en [appellant] zaten in het bubbelbad. [geïntimeerde] zat in de slip van [appellant] en verlangde dat [appellant] dat bij hem deed. [geïntimeerde] kreeg een erectie en na verloop van tijd [appellant] ook. In 1984/1985 waren er ook contacten bij [geïntimeerde] thuis. [geïntimeerde] gaf [appellant] ook tongzoenen. Hij weet dat nog omdat [geïntimeerde] een kunstgebit droeg. Soms reed [appellant] een stukje met [geïntimeerde] mee in de auto, dan begon [geïntimeerde] hem af te trekken en hij verwachtte dat ook van [appellant]. In die tijd is [appellant] voor het eerst klaargekomen. Hij was toen 10 à 11 jaar oud. Hij ging ook met [geïntimeerde], diens vriendin [vriendin van geintimeerde] en haar kinderen naar de Galderse meren. Toen [appellant] bij [geïntimeerde] op de rug zat kwam [geïntimeerde] met zijn hand in de slip van [appellant], zat aan zijn billen en anus en probeerde een vinger naar binnen te werken. [appellant] dacht dat hij toen nog op de basisschool zat. In die periode, het kan 1989/1990 zijn geweest, hebben [geïntimeerde] en [vriendin van geintimeerde] een huis gekocht aan de [straat 2.] of [straat 3.] in [plaats 1], vlakbij het ouderlijk huis ven [appellant]. [geïntimeerde] had daar een eigen kantoor achter de garage, dat afgesloten kon worden. Daar gingen de contacten veel verder. [appellant] kwam er op woensdagmiddag, zij kleedden zich uit en trokken elkaar af. [geïntimeerde] heeft [appellant] toen anaal ontmaagd, wat [appellant] pijnlijk en zeer onprettig vond. [geïntimeerde] is in [appellant] klaargekomen, wat [appellant] achteraf vernederend vond. Zij hadden toen vaak anaal contact. [appellant] was toen 11 of 12 jaar oud. [geïntimeerde] heeft hem ook afgezogen. De contacten vonden minstens 40 keer plaats. Dat was eerst bijna wekelijks, later minder frequent. Het gebeurde in het kantoor, buiten, in de auto en in de slaapkamer van [geïntimeerde]. [appellant] beschrijft het kantoor en de slaapkamer op zolder. De auto waar de seksuele contacten in plaats vonden was een Opel Kadett. De seksuele contacten eindigden toen [appellant] puber werd en naar de middelbare school in [plaats 2] ging. Het is niet juist, zoals [geïntimeerde] heeft verklaard, dat er drie intieme vrijpartijen hebben plaatsgevonden, toen [appellant] 15 of 16 jaar oud was. De anale contacten vonden onbeschermd, zonder condoom, plaats.
[geïntimeerde]:
Ter voorbereiding heeft [geïntimeerde] globaal de stukken doorgenomen en de zaak nog eens met zijn vrouw besproken. Hij heeft data opgezocht en op papier gezet als geheugensteuntje.
Medio 1984 is hij aan de [straat 1.] in [plaats 1] komen wonen. Begin 1986 heeft hij [appellant] leren kennen bij het schaatsen op een slootje in de buurt. In 1985 leerde hij [vriendin van geintimeerde] kennen, hij is eind 1985/begin 1986 bij haar aan de [straat 4.] gaan inwonen. Hij was toen ook nog geregeld aan de [straat 1.]. Op 14 januari 1988 is hij met [vriendin van geintimeerde] getrouwd, later in 1988 zijn zij aan de [straat 3.] in [plaats 1] gaan wonen. [appellant] is een paar keer bij hem aan de [straat 1.] op bezoek geweest. Hij is dacht hij twee keer met hem gaan fietsen, naar [plaats 3] langs het kanaal en naar de zwemput bij [plaats 4]. Hij dacht dat [appellant] toen 12 of 13 jaar was. Hij weet niet welke kleding zij toen droegen. Er hebben toen geen seksuele contacten plaatsgevonden, misschien een stoeipartijtje. Hij herinnert zich dat hij een keer samen met [appellant] in het zwembad was. [geïntimeerde] was er met de jongste zoon van [vriendin van geintimeerde]. [appellant] hing constant aan zijn lijf, en kon niet van hem afblijven. Hij zat ook in het kruis van [geïntimeerde]. Dat was in het bubbelbad. [geïntimeerde] zei dat hij op moest houden met die onzin. [appellant] was toen een jaar of 14 en zat op de middelbare school. [geïntimeerde] bevestigt dat hij voor ¾ van zijn gebit een kunstgebit heeft. [appellant] is een keer met [geïntimeerde] en diens gezin mee geweest naar de Galderse meren. [geïntimeerde] is met hem meegelopen toen [appellant] een grote boodschap moest doen. Daarna sprong [appellant] op de rug van [geïntimeerde], met zijn broek naar beneden. [geïntimeerde] heeft hem gezegd op te houden en zijn broek weer aan te doen. [appellant] was toen een jaar of 12 en zat nog op de basisschool. Aan de [straat 3.] had [geïntimeerde] geen eigen kantoor. Er was een garage die in tweeën is gedeeld, een deel garage en een deel slaapkamer van de jongste zoon. Die kamer kon niet worden afgesloten. Hij heeft [appellant] een keer op diens verzoek het hele huis laten zien, zijn vrouw was daar bij. Het is niet waar dat hij in die kamer of in de slaapkamer seksueel contact met [appellant] heeft gehad. En ook niet dat hij vaak met [appellant] een eindje ging rijden. [appellant] heeft wel eens bij hem in de auto gezeten. Hij heeft drie keer een intieme vrijpartij met [appellant] gehad, een keer in de auto (vermoedelijk een Opel Kadett stationcar), een keer bij de Put, een zwemplas, in 1988/1989, en een keer in de polder, waarheen [appellant] waarschijnlijk met hem is meegefietst. Zij betastten elkaar dan en trokken elkaar over en weer af. Hij weet niet of zij zijn klaargekomen. Hij heeft [appellant] nooit gezoend en er heeft geen anaal contact plaatsgevonden. Bij die contacten was [appellant] 14/15 jaar en het initiatief ging van [appellant] uit. Hij zag [appellant] niet meer dan 3 of 4 keer per jaar. Toen [appellant] een jaar of 15 was is het contact beëindigd.
[brigadier van politie]:
Zij heeft het proces-verbaal van aangifte dat zij op 8 december 2004 heeft opgemaakt, doorgelezen. Zij kan zich niets van deze kwestie herinneren, ook niet dat zij [geïntimeerde] heeft gehoord. Haar collega zegt dat iemand anders dan [brigadier van politie] [geïntimeerde] heeft gehoord.
[hoofdagent/zedenrechercheur]:
Zij heeft de aangifte doorgelezen en het werkjournaal opgevraagd. Het proces-verbaal heeft zij op 8 december 2004 samen met [brigadier van politie] opgemaakt. Zij heeft met een collega een maand of twee later met [geïntimeerde] gesproken. [geïntimeerde] heeft toen verteld dat hij in het verleden pedofiele gevoelens had. Daar had hij de voorafgaande 20 jaar niets mee gedaan. [geïntimeerde] zei dat hij voor [appellant] gevoelens had gehad, dat hij toen te ver was gegaan en dat er over en weer seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Zij herinnert zich niet de details van het gesprek. Volgens haar heeft [geïntimeerde] gezegd dat er geen penetratie had plaatsgevonden. Zij herinnert zich ook dat [appellant] dacht dat de seksuele handelingen hadden plaatsgevonden toen hij 11 of 12 was, en dat [geïntimeerde] zei dat [appellant] toen 13 of 14 was.
10.3.1.
[appellant] heeft bij memorie na enquête zijn vordering met betrekking tot het verlies arbeidsvermogen ingetrokken. Hij motiveert dit door te stellen dat de erkenning van het seksueel misbruik, al is het in volgens [appellant] te beperkte omvang, voor hem een belangrijk doel is naast vergoeding van schade.
Anderzijds heeft [appellant] zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade vermeerderd tot een bedrag van € 20.000,-- met wettelijke rente vanaf 28 maart 2006. [appellant] zoekt daarbij aansluiting bij een rapport van de Commissie Lindenbergh (2011) dat is uitgebracht in verband met het seksueel misbruik in de katholieke kerk, waarbij een model is uitgewerkt van vijf categorieën van financiële compensatie, naar gelang de ernst van het misbruik. Het misbruik door [geïntimeerde] valt volgens [appellant] in categorie 3 (“een langere periode van betasting van intieme delen, afhankelijk van frequentie, zwaarte en bijkomende omstandigheden: compensatie tussen € 10.000 en € 20.000”). Hij stelt dat de volgende omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen: zijn jeugdige leeftijd (11 tot 13 jaar), niet alleen betasten van intieme delen maar aftrekken en ervoor houden van de penis, drie maal binnen enkele jaren, dat [geïntimeerde] nu, in tegenstelling tot zijn verklaring bij de politie, verklaart dat het initiatief van [appellant] is uitgegaan, dat hij verklaart zich niet voor te kunnen stellen dat [appellant] daardoor schade heeft geleden en dat zijn eis tot vergoeding in de huidige claimcultuur thuis hoort, dat [geïntimeerde] het tot deze lange procedure heeft laten komen en pas in een zeer laat stadium aard en omvang van het misbruik heeft beschreven en erkend.
10.3.2.
[appellant] heeft voorts een door hem opgevraagd proces-verbaal van bevindingen van de politie Midden en West Brabant van 4 november 2005 opgevraagd en overgelegd. Daarin is verslag gedaan van een onder meer door de getuige [hoofdagent/zedenrechercheur] op 20 september 2005 gevoerd gesprek met [geïntimeerde]. Dit verbaal luidt, voor zover hier van belang:

Ik […..] vertelde [geïntimeerde] dat [….] er bij ons een zedenincident was gemeld waarin hij als verdachte genoemd werd. Wij verbalisanten hoorden dat [geïntimeerde] vertelde dat hij altijd al pedofiele neigingen heeft gehad, maar dat er de laatste twintig jaar geen incidenten meer voor hebben gedaan. Ik [….] vroeg aan [geïntimeerde] wat er daarvoor dan had plaatsgevonden. Daar gaf [geïntimeerde] geen antwoord op. Vervolgens werd door mij de naam [roepnaam appellant] genoemd. Wij verbalisanten hoorden dat [geïntimeerde] toen ondermeer zei dat hij daar inderdaad te ver mee was gegaan. Hij vertelde dat die jongen zo’n aantrekkingskracht op hem had, dat hij zich daar niet in kon bedwingen. Dat [roepnaam appellant] toen 12 of 13 jaar oud was. Dat ze elkaar betast hebben en elkaar hebben afgetrokken en dat hij zijn penis er voor heeft gehouden, maar niet bij hem naar binnen is gegaan. Wij verbalisanten vertelden dat [roepnaam appellant] door dit gebeuren geestelijk erg veel geleden heeft. Wij verbalisanten hoorden dat [geïntimeerde] dit heel erg vond en dat hij graag een gesprek met [roepnaam appellant] zou willen. [….] Door ons verbalisanten werd aan [geïntimeerde] meegedeeld dat wij het gesprek terug zouden koppelen aan de aangever. Dit vond hij prima.[…]”
[appellant] stelt dat de verklaring van [geïntimeerde] als getuige op niet onbelangrijke punten niet spoort met hetgeen hij op 20 september 2005 tegenover de politie heeft verklaard (leeftijd van [appellant] ten tijde van het misbruik, initiatief van [geïntimeerde] zelf of van [appellant]). Dat moet volgens [appellant] gevolgen hebben voor de hoogte van de immateriële schadevergoeding, omdat [appellant] aldus opnieuw niet serieus wordt genomen en als het ware de schuld bij het slachtoffer wordt gelegd.
10.3.3.
[appellant] wijzigt bij memorie na enquête zijn eis onder nummer 1, 2 en 3 van het petitum (mvgr p. 18-20) aldus, dat het gevorderde sub 2 wordt ingetrokken en het gevorderde sub 1 en 3 thans luiden:
1. te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig seksueel misbruik jegens [appellant] toen deze 12 tot 13 jaar oud was en aldus onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] en deswege gehouden is tot vergoeding van de geleden en nog te lijden schade;
3. [geïntimeerde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen de somma van € 20.000,-- ten titel van smartengeld, te vermeerderen met ede wettelijke rente daarover vanaf de dag van de inleidende dagvaarding van 28 maart 2006 tot aan de dag der algehele voldoening dan wel tot een zodanig bedrag vermeerderd met wettelijke rente vanaf zodanige datum als het gerechtshof juist zal oordelen.
De overige vorderingen (4 t/m 10) heeft [appellant] gehandhaafd. [appellant] heeft door het misbruik beschadigingen opgelopen, ook als niet vastgesteld kan worden dat sprake is van verkrachting.
10.4.
[geïntimeerde] heeft bij memorie na enquête gesteld dat het bewijs door [geïntimeerde], op de drie door [geïntimeerde] erkende intieme vrijpartijen na, niet is geleverd. Tegenover de politie heeft [geïntimeerde] zijn spijt over deze seksuele handelingen uitgesproken. [geïntimeerde] betreurt achteraf dat deze handelingen hebben plaatsgevonden. Deze vonden volgens [geïntimeerde] overigens plaats toen [appellant] 14/15 jaar was, niet toen deze 11/12/13 jaar oud was. De andersluidende verklaring van [geïntimeerde] bij de politie in 2005 moet een onzorgvuldige schatting zijn geweest. Inmiddels weet [geïntimeerde] zeker dat de vrijpartijen plaatsvonden in 1989, nadat [geïntimeerde] in oktober 1988 aan de [straat 3.] was gaan wonen. Het proces-verbaal van 4 november 2005 is overigens niet ondertekend, is in feite anoniem, zodat daaraan bezwaarlijk enige waarde kan worden gehecht. Welke gevolgen dit alles voor [appellant] heeft gehad staat allerminst vast. [geïntimeerde] verwijst naar het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige Van Eijk. De conclusies van de psycholoog [psycholoog] zijn gebaseerd op de veronderstelling van zeer veelvuldig seksueel misbruik over langere periode vanaf de leeftijd van 9 jaar, niet op het (beperkte) misbruik zoals [geïntimeerde] dat heeft toegegeven. [geïntimeerde] heeft bezwaar tegen de verhoogde vordering wegens smartengeld. De door de Commissie Lindenbergh genoemde categorieën 1 t/m 4 zijn inclusief uitgaven als therapiekosten en reiskosten. Het is niet gebleken dat [appellant] in verband met het door [geïntimeerde] gepleegde misbruik kosten heeft gemaakt. De begroting door de rechtbank op een bedrag van € 3.000,-- acht [geïntimeerde] redelijk.
Hij concludeert tot bekrachtiging van het vonnis, waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
Omvang en datering van het misbruik
10.5.1.
Het hof overweegt het navolgende.
Nu [appellant] zijn vordering heeft beperkt tot seksueel misbruik toen [appellant] 12 tot 13 jaar oud was, dus tussen (september) 1986 en (september) 1988, behoeft niet meer te worden beoordeeld of ook op andere momenten seksueel misbruik door [geïntimeerde] heeft plaatsgevonden. De bewijsopdracht is derhalve nog maar in beperkte mate relevant, namelijk alleen voor de periode 1986-1988. Partijen zijn als getuigen (overigens begrijpelijkerwijs) niet heel duidelijk geweest in de aanduiding van het moment waarop de verweten handelingen hebben plaatsgevonden. Zo zegt [appellant] dat hij in de aangifte heel goed gezegd kan hebben dat het misbruik vanaf de verhuizing van [geïntimeerde] naar de [straat 3.] plaatsvond in 1989/1990 (toen was [appellant] dus 14/15/16 jaar), terwijl hij anderzijds verklaart zeker te weten dat hij toen nog op de basisschool zat, en dus niet ouder dan 12-13 jaar kan zijn geweest. [appellant] verklaart als getuige dat de drie door hem erkende vrijpartijen hebben plaatsgevonden in 1988/1989, toen [appellant] 14 tot 15 jaar oud was. Bij de politie heeft hij in 2005 echter verklaard dat [appellant] toen 12 tot 13 jaar oud was.
10.5.2.
Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat de drie door [geïntimeerde] erkende vrijpartijen hebben plaatsgevonden toen [appellant] 12-13 jaar was en nog op de basisschool zat en niet toen [appellant] 14 of 15 jaar oud was, zoals [geïntimeerde] stelt. Het hof neemt daarbij in aanmerking:
- in zijn verklaring bij de politie in 2005 verklaarde [geïntimeerde] dat [appellant] tijdens de seksuele contacten 12-13 jaar oud was; het ligt meer voor de hand dat die schatting, op een moment dat [geïntimeerde] niets te vrezen had, juist is, dan de huidige schatting, die veel later en in het licht van de aansprakelijkstelling is gedaan;
- [appellant] dateert de tijdstippen van het in de auto zitten, zwemmen en fietsen gemotiveerd, terwijl [geïntimeerde] in het geheel niet aangeeft waarom hij zich de data van de vrijpartijen goed kan herinneren.
10.5.3.
Voor de duidelijkheid stelt het hof vast dat in deze procedure niet meer, vaker of ander seksueel misbruik is komen vast te staan dan hiervoor overwogen. Alleen [appellant] verklaart daar immers over, terwijl zijn verklaring als partij, op wie de bewijslast rust, beperkte bewijskracht heeft en er geen aanvullende bewijzen zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken.
10.5.4.
Het hof gaat voorbij aan het verweer van [geïntimeerde] (als getuige) dat het initiatief tot de seksuele contacten van [appellant] zou zijn uitgegaan. Ook als het zo zou zijn geweest dat [appellant] zich uitdagend jegens [geïntimeerde] heeft gedragen, dan nog brengt het feit dat het hier een 40 tot 42 jarige volwassen man betreft (geboortedatum [geïntimeerde]: [geboortedatum] 1946) die seksuele handelingen verricht met een kind van 12 tot 13 jaar, mee dat de verantwoordelijkheid en de juridische aansprakelijkheid daarvoor uitsluitend bij de volwassene berust. [geïntimeerde] heeft dat bij de politie ook erkend, waar hij gezegd heeft dat [appellant] zo’n aantrekkingskracht op hem had dat hij zich daar niet in kon bedwingen.
Causaal verband
10.6.1.
Omdat [geïntimeerde] het causaal verband tussen het seksueel misbruik en de door [appellant] gestelde klachten en beperkingen betwistte heeft de rechtbank bij vonnis van 16 januari 2008 de psychiater dr. B.J. van Eijk tot deskundige benoemd en hem (onder meer) gevraagd, kort weergegeven, welke klachten en beperkingen [appellant] heeft, of deze door de door [geïntimeerde] erkende feiten kunnen zijn veroorzaakt, en welke klachten en beperkingen ook zonder het seksueel misbruik zouden zijn ontstaan. De rechtbank heeft de door Van Eijk in zijn rapport van 5 juli 2009 getrokken conclusies – sterk verkort weergegeven: dat de klachten van [appellant] reëel zijn, maar niet in verband staan met de door [geïntimeerde] erkende feiten, en dat de klachten en beperkingen zonder dat misbruik vergelijkbaar en in dezelfde mate zouden bestaan - overgenomen en de kritiek van [appellant] op dat rapport verworpen. De rechtbank zag geen aanleiding een hoger bedrag aan immateriële schadevergoeding toe te wijzen dan het bij vonnis van 26 september 2007 toegewezen voorschot van € 3.000,--.
10.6.2.
Hiertegen zijn de grieven I en II van [appellant] gericht.
[appellant] verwijst naar en handhaaft zijn bezwaren tegen het rapport van Van Eijk zoals opgenomen in zijn conclusie na deskundigenbericht van 4 november 2009.
Het hof stelt, evenals de rechtbank, voorop dat de rechter ten aanzien van zijn beslissing om de zienswijze van een door hem benoemde deskundige te volgen, in beginsel een beperkte motiveringsplicht heeft. Zeker als het oordeel van de deskundige is gebaseerd op bijzondere kennis en ervaring kan de rechter volstaan met het oordeel dat de door de deskundige gegeven motivering hem overtuigend voorkomt. Als bezwaren van een partij tegen de zienswijze van de deskundige een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van die zienswijze, moet de rechter echter wel op die bezwaren ingaan.
10.6.3.
Aan zijn bezwaren met betrekking tot de wijze van totstandkoming, verzending en inhoud van het rapport van Van Eijk heeft [appellant] geen nieuwe argumenten toegevoegd, anders dan dat de klachten niet afzonderlijk beoordeeld moeten worden maar in onderlinge samenhang. Daargelaten dat niet gebleken is dat de rechtbank deze klachten
nietin onderlinge samenhang heeft beoordeeld, overweegt het hof dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat eventuele gebreken rond de verzending en het ter kennis brengen van de inhoud van het rapport aan [appellant], geen invloed hebben op de inhoud van het rapport. Voorts is de rechtbank terecht afgegaan op de mededeling van de deskundige dat de brief van Hoppenbrouwers een bevestiging vormt van zijn eigen standpunt, en dat deze aan de brief geen zelfstandige betekenis toekent, zodat de rechtbank ook terecht aan het bezwaar van [appellant] op dit punt voorbij is gegaan.
10.6.4.
Wat betreft de inhoud van het rapport van Van Eijk heeft [appellant] ter onderbouwing van zijn bezwaren daartegen een in zijn opdracht gemaakt rapport van de psycholoog [psycholoog] van 27 oktober 2010 overgelegd. Het hof verwijst voor een verkorte weergave van dat rapport naar r.o. 4.4.5 van het tussenarrest van 2 april 2013.
Naar het oordeel van het hof worden in dit rapport de bevindingen en conclusies van de psychiater Van Eijk niet overtuigend weerlegd.
[psycholoog] is immers voor wat betreft de aard en omvang van het misbruik uitgegaan van hetgeen [appellant] hem heeft verteld, en mitsdien van een langdurig en ernstig misbruik (door [geïntimeerde]) van zijn 8e tot zijn 14e jaar. In rechte is echter niet anders komen vast te staan dan hetgeen in r.o. 10.5.2 en 10.5.3 van dit arrest is overwogen. Dat maakt reeds dat de conclusies van [psycholoog], die zijn getrokken tegen de achtergrond van feiten waarvan in deze procedure slechts zeer ten dele kan worden uitgegaan, niet kunnen worden overgenomen. Weliswaar vermeldt [psycholoog] enkele malen dat de feiten zich “in de beleving van de betrokkene” zo hebben afgespeeld, maar zijn conclusies trekt hij vanuit het vaststaan van deze beleving. Zo komt [psycholoog] ook tot de conclusie dat het zeer aannemelijk is dat het misbruik causaal is aan de ontstane persoonlijkheidsstoornis van [appellant]; volgens hem is een bestaande kwetsbaarheid als geadopteerd kind door het misbruik uitgediept tot een persoonlijkheidsstoornis met borderline-kenmerken en narcistische kenmerken. In zijn nadere toelichting van 4 november 2010 schrijft [psycholoog] ook over een relatie tussen dader ([geïntimeerde]) en slachtoffer ([appellant]) die er
waarschijnlijkis geweest, maar waarover hij
geen zekerheidheeft; vanuit een veronderstelling over die relatie acht [psycholoog] de conclusie van Van Eijk dat de schade bij [appellant] geheel vanuit een hechtingsstoornis moet worden verklaard, onbegrijpelijk. De door [appellant] geschetste duur en de intensiteit van de relatie met [geïntimeerde], waarop [psycholoog] zijn conclusies baseert, staan in rechte niet vast.
Om dezelfde reden kunnen de visie van de hypnotherapeut [hypnotherapeut] en van Kentron geen onderbouwing geven van de bezwaren van [appellant] tegen het rapport van Van Eijk. Bovendien geldt dat deze personen behandelaars zijn (geweest) van [appellant] en dus niet geschikt zijn om in een procedure een onafhankelijke visie op [appellant] te geven.
10.6.5.
Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat het rapport van Van Eijk deugdelijk en overtuigend is gemotiveerd en logisch en consequent is opgebouwd. Het is niet zo dat Van Eijk geen enkele betekenis toekent aan het seksueel misbruik, maar naar zijn deskundig oordeel heeft dat de persoonlijkheidsstoornis en de klachten en beperkingen van [appellant] niet veroorzaakt. Van Eijk legt de nadruk op de, van jongsaf aan, onverzadigbare behoefte van [appellant] aan aandacht en affectie, in de diverse leefmilieus. Van Eijk beschrijft vanaf de vierde/vijfde klas van de basisschool het ontstaan van twee parallelle stromen: de gang van een jongen met ernstige hechtingsproblematiek en een onverzadigbare aandachtsbehoefte, waardoor de identiteitsontwikkeling is blijven steken, en die van het seksueel misbruik. Het eerste is volgens Van Eijk al sinds de jonge kinderjaren aanwijsbaar. Van Eijk schrijft dat duidelijk is dat het seksueel misbruik een levensfase heeft gekleurd, maar dat het de diepere lading zoals [appellant] die tekent nooit heeft gehad, vanwege gebrek aan bindingsmogelijkheid (hechtingsstoornis) en omdat alles oppervlakkig blijft.
Het hof neemt dan ook de conclusie van de deskundige, dat de klachten van [appellant] reëel zijn, maar niet in verband staan met het seksueel misbruik, over, althans in die zin dat niet is komen vast te staan dat de persoonlijkheidsstoornis van [appellant] door het seksueel misbruik is ontstaan.
Immateriële schadevergoeding
10.6.6.
Wel acht het hof schade ten gevolge van het zeer verwijtbare onrechtmatige gedrag van [geïntimeerde] jegens [appellant] aanwezig in die zin, dat – met de woorden van Van Eijk – het seksueel misbruik waarvan het hof uitgaat (zie r.o. 10.5.3), waarvoor een van aanleg extra kwetsbaar kind als [appellant] specifiek bevattelijk zal zijn geweest, de levensfase van [appellant] op 12-13 jarige leeftijd negatief heeft gekleurd.
Nu het hof bewezen acht dat dit misbruik op jongere, dus kwetsbaarder, leeftijd heeft plaatsgevonden dan waarvan de rechtbank is uitgegaan acht het hof een hoger bedrag aan smartengeld dan de rechtbank heeft vastgesteld in overeenstemming met de ernst van het verweten gedrag en de mate van verwijtbaarheid. Seksueel misbruik van een jonger kind is nog in sterkere mate verwijtbaar. Rekening houdend enerzijds met deze jongere leeftijd, en anderzijds met het beperkte causale verband met de huidige klachten en beperkingen van [appellant], acht het hof een immateriële schadevergoeding van € 10.000,-- (met de wettelijke rente daarover vanaf 28 maart 2006) aangewezen.
Op dit bedrag komt uiteraard het voorschot ad € 3.000,--, dat de rechtbank in het tussenvonnis van 26 september 2007, dictum sub 3.5, had toegewezen, in mindering (ervan uitgaande dat [geïntimeerde] dit bedrag van € 3.000,-- reeds aan [appellant] heeft voldaan).
10.6.7.
De grieven I en II worden verworpen.
10.6.8.
Het hof ziet geen aanleiding de veroordeling in het vonnis, waarvan beroep, sub 3.1 van het dictum aan te passen zoals [appellant] sub 1 van zijn petitum in de memorie van 3 december 2013 heeft gevorderd, nu niet valt in te zien welk belang [appellant] daarbij heeft.
Bijkomende kosten
10.7.1.
[appellant] vordert bij wege van vermeerdering van eis in hoger beroep vergoeding van een aantal kosten.
10.7.2.
In de eerste plaats vordert hij buitengerechtelijke kosten, namelijk kosten van zijn advocaat die voorafgaand aan de procedure onderzoek naar de aansprakelijkheid heeft verricht, van € 1.375,03 met wettelijke rente vanaf 1 april 2006. [appellant] heeft twee facturen in rekening gebracht, van 10 november 2005 en van 10 maart 2006, en een specificatie van de werkzaamheden van zijn advocaat van 28 september 2005 tot 23 maart 2006. [geïntimeerde] heeft zich daartegen enkel verweerd met de stelling dat [appellant] geen serieuze poging heeft gedaan om buitengerechtelijk tot een schikking te komen, en dat alle werkzaamheden van de advocaat moeten worden aangemerkt als verricht ter instructie van de procedure.
Deze verweren worden verworpen. Ook andere werkzaamheden dan die tot het treffen van een schikking, zoals onderzoek naar de aansprakelijkheid, vormen buitengerechtelijke werkzaamheden die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Uit de specificatie blijkt niet dat de werkzaamheden vanaf 28 september 2005 strekten ter instructie van de zaak; de werkzaamheden betrekking hebbend op het opstellen van de dagvaarding zijn uit de kostenopstelling verwijderd.
De buitengerechtelijke kosten zullen mitsdien als gevorderd worden toegewezen.
10.7.3.
[appellant] vordert voorts [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de deskundige Van Eijk van € 3.534,30 en € 261,80 (die [appellant] ingevolge het vonnis van de rechtbank van 9 juni 2010 aan de rechtbank heeft voldaan; hiertegen is grief III gericht). [geïntimeerde] heeft hierop niet gereageerd. Het hof oordeelt dat de kosten van dit deskundigenbericht ten laste komen van [geïntimeerde] als de aansprakelijke partij; in zoverre slaagt grief III. Ook de hierover gevorderde wettelijke rente vanaf de dag dat [geïntimeerde] deze kosten aan de rechtbank heeft voldaan, is toewijsbaar.
10.7.4.
[appellant] vordert vervolgens betaling door [geïntimeerde] van de kosten van het rapport van de psycholoog [psycholoog] ad € 3.292,43 met rente en van de kosten van de rapportage van [hypnotherapeut] ad € 330,-- met rente. [geïntimeerde] heeft zich daartegen verzet.
Ook deze kosten komen evenwel, als redelijke kosten ter vaststelling van schade, voor rekening van [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij, evenals de reiskosten voor bezoeken aan [psycholoog]. Deze reiskosten belopen volgens de niet bestreden opgave door [geïntimeerde] (prod. 7 bij mvgr) 960 km à 24 cent is € 230,40. De wettelijke rente vanaf (niet de dag van de appeldagvaarding maar) de dag van de vermeerdering van eis, 24 mei 2011, is daarover als onbestreden toewijsbaar.
10.7.5.
De kosten van de hypnotherapeut [hypnotherapeut] van € 1.000,-- met rente komen echter niet voor vergoeding in aanmerking. Volgens [hypnotherapeut] is [appellant] bij hem van 4 december 2006 tot augustus 2008 in therapie geweest voor zijn hechtingsproblematiek. Zonder het seksueel misbruik zou [appellant] volgens [hypnotherapeut] niet de harde en onverschillige persoon zijn geworden die hij heeft ontwikkeld. Met voortzetting van de therapie zal [appellant] volgens [hypnotherapeut] zijn stoornis uiteindelijk geheel kunnen verwerken. [geïntimeerde] stelt dat er geen aanleiding was deze kosten te maken.
Het hof overweegt dat de hechtingsstoornis en daaruit voortvloeiende klachten volgens Van Eijk niet in causaal verband staan tot het misbruik. Bovendien stelt Van Eijk dat een therapie tot oplossing van de stoornis van [appellant] niet mogelijk is. Nu deze stoornis kennelijk de voornaamste reden was om in therapie te gaan bij [hypnotherapeut], kunnen de kosten daarvan niet aan [geïntimeerde] worden toegerekend. Ook de reiskosten voor bezoeken aan [hypnotherapeut] komen mitsdien niet voor vergoeding in aanmerking.
Proceskosten
10.8.
[geïntimeerde] zal als de in hoger beroep grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, met de daarover gevorderde wettelijke rente. De rechtbank heeft de proceskosten in eerste aanleg terecht gecompenseerd, nu [appellant] in eerste aanleg ook nog vergoeding vorderde van verlies van arbeidsvermogen, welke vordering door de rechtbank terecht werd afgewezen, nu het causaal verband tussen het misbruik en deze gevorderde schade niet is komen vast te staan.

11.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 9 juni 2010, onder rolnummer 158677/HA ZA 06-592 tussen partijen gewezen, behalve voor zover daarbij het meer of anders gevorderde werd afgewezen;
vernietigt het vonnis in zoverre, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van
* een bedrag van € 10.000,-- met de wettelijke rente daarover vanaf 28 maart 2006,
* een bedrag van € 1.375,03 met de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2006,
* een bedrag van € 3.534,30 en een bedrag van € 261,80 met de wettelijke rente daarover vanaf de dag dat [appellant] deze bedragen aan de rechtbank heeft betaald,
* een bedrag van € 3.292,43 met de wettelijke rente daarover vanaf 24 mei 2011,
* een bedrag van € 330,-- met de wettelijke rente daarover vanaf de dag dat [geïntimeerde] dit bedrag aan [hypnotherapeut] heeft betaald,
* een bedrag van 230,40 met de wettelijke rente daarover vanaf 24 mei 2011,
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] gevallen en begroot op € 3.474,--voor salaris advocaat en op € 753,93voor verschotten en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en P.M. Huijbers-Koopman en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 mei 2014.