De herkenning door aangeefster [slachtoffer 2] is niet bruikbaar voor het bewijs. In plaats van een enkelvoudige fotoconfrontatie had een meervoudige fotoconfrontatie moeten plaatsvinden.
B.3.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van I. en III.
B.4
De zogenaamde Salduz-waarborgen waarop de advocaat-generaal en de raadsman doelen houden, voor zover hier van belang, het volgende in. Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a van het Wetboek van Strafvordering, dat, na een daartoe strekkend verweer, in de regel - behoudens in het geval dat de verdachte uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in ieder geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen om dat recht te beperken - dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen. Een uit anderen hoofde gedetineerde verdachte, ten aanzien van wie de verdenking is gerezen van een nieuw strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, bevindt zich wat betreft de bedoelde regel in een met een aanhouding vergelijkbare situatie.
B.5.
Verdachte heeft de onder A.5. genoemde bekennende verklaring afgelegd:
- terwijl hij uit andere hoofde was gedetineerd in Duitsland;
- tijdens een verhoor dat op grond van een rechtshulpverzoek van Nederland aan Duitsland werd afgenomen door Nederlandse opsporingsambtenaren aangaande in Nederland gepleegde strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
- terwijl hij vóór dat moment nog niet in het kader van enig strafrechtelijk onderzoek over die feiten was gehoord;
- terwijl hij over die feiten tevoren niet met een advocaat had gesproken.
B.6.
Anders dan de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat, onder de geschetste omstandigheden (zie hiervoor onder B.5.) dit verhoor dient te worden aangemerkt als een in de zin van de geschetste Salduz-waarborgen bedoeld eerste verhoor, waarbij verdachte de gelegenheid moet zijn geboden om voorafgaand aan dat verhoor een advocaat te raadplegen.
B.7.
Vast staat dat de Nederlandse opsporingsambtenaren verdachte niet de gelegenheid hebben geboden om voorafgaand aan het verhoor een advocaat te raadplegen. Bij zijn verhoor door de raadsheer-commissaris heeft de bij het verhoor aanwezige Duitse opsporingsambtenaar verklaard dat hij verdachte, voorafgaand aan het verhoor, in de Duitse taal heeft medegedeeld dat verdachte om een advocaat kon vragen. Hij kon zich evenwel niet herinneren of verdachte om een Nederlandse advocaat had gevraagd.
De vraag of met voornoemde mededeling van de Duitse opsporingsambtenaar is voldaan aan de zogenaamde Salduz-regels behoeft evenwel -gelet op hetgeen hierna onder B.8. wordt overwogen- geen beantwoording.
Ten aanzien van II. en III.
B.8.
De rechtbank heeft in dit kader als volgt overwogen:
“Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet gesteld kan worden dat verdachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht op het raadplegen van een advocaat. Verdachte heeft tijdens het verhoor verschillende keren aangegeven dat hij zijn advocaat wilde spreken dan wel dat hij een Nederlandse advocaat wilde spreken en dat hij op verdere vragen niet wilde ingaan. Verbalisanten hebben het verhoor hierop niet onderbroken, maar zijn telkens op verdachte blijven inpraten over zijn moeder en zijn zusje, de slachtoffers, het feit dat verdachte vastzit en niet zijn advocaat, dat zijn advocaat toch gaat zeggen dat verdachte zijn mond moet houden, over het feit dat de straffen in Duitsland (voor zover bekend bij verbalisanten) hoger zijn dan in Nederland, dat het voor de rechter prettiger is als verdachte een verklaring heeft afgelegd en dat er (zwaar) bewijs ligt tegen verdachte. Dat verdachte op enig moment heeft toegestaan dat verbalisanten verder gingen met hun vragen, kan gelet hierop niet gelden als een ondubbelzinnig afstand doen van zijn recht op het raadplegen van een advocaat.”
Het hof stelt vast dat deze gang van zaken bevestiging vindt in de woordelijke weergave van dat verhoor, die in hoger beroep aan het dossier is toegevoegd. Het hof kan zich geheel vinden in voornoemde overwegingen en oordeel van de rechtbank en maakt die tot de zijne.
Conclusie ten aanzien van de standpunten onder I. en II. en het verweer onder III.
B.9.
De standpunten van de advocaat-generaal worden verworpen. Het verweer van de raadsman slaagt. De verklaring van verdachte, zoals weergegeven onder A.5., zal derhalve niet tot het bewijs worden gebezigd.
Ten aanzien van IV.
B.10.
Het hof stelt voorop dat, mede tegen de achtergrond van de hulpverleningsrelatie waarin de reclasseringsambtenaar tot verdachte staat, de verklaring van verdachte in een reclasseringsrapport niet mag worden gebruikt voor het bewijs van het tenlastegelegde.
Hieruit vloeit evenwel nog niet voort dat de opsteller van een dergelijk rapport niet als getuige een voor het bewijs bruikbare verklaring zou kunnen afleggen met betrekking tot hetgeen hij in verband met de totstandkoming van het rapport heeft waargenomen of ondervonden. Voor zover aan de als getuige opgeroepen rapporteur vragen worden gesteld die betrekking hebben op feiten of omstandigheden waarvan de wetenschap aan de reclasseringsmedewerker als zodanig is toevertrouwd, komt hem de bevoegdheid toe zich van het beantwoorden van die vragen te verschonen als voorzien in art. 218 van het Wetboek van Strafvordering. Indien de opsteller van een rapport als getuige gehoord, geen aanleiding heeft gezien zich op dat verschoningsrecht te beroepen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de aldus afgelegde verklaring van het bewijs moet worden uitgesloten.
B.11.
Gelet op het vorenstaande zal het hof dan ook de “bekentenis” van verdachte, zoals weergegeven in het reclasseringsrapport d.d. 30 mei 2012 (zie A.7.) niet tot het bewijs bezigen.
B.12.
Anders is dit voor de door de reclasseringsmedewerkster [reclasseringsmedewerkster] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring (zie A.11.) over hetgeen verdachte in verband met de totstandkoming van het rapport aan haar had toevertrouwd nu zij zich daarbij niet heeft beroepen op haar bevoegdheid zich van het beantwoorden van vragen te dien aanzien te verschonen. Het hof kan en zal deze verklaring dan ook gebruiken voor het bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Ten aanzien van V.
B.13.
De namens verdachte ingenomen stelling, dat het resultaat van een enkelvoudige fotoconfrontatie, als onder A.4. vermeld, niet kan bijdragen aan het bewijs, vindt geen steun in het recht. Wel dient naar het oordeel van het hof behoedzaam met het resultaat van een enkelvoudige fotoconfrontatie te worden omgegaan. Aldus acht het hof de herkenning van verdachte door [slachtoffer 2], welke herkenning zij ter terechtzitting in hoger beroep onder ede zonder voorbehoud heeft bevestigd (zie A.12.), bruikbaar voor het bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde onder 2.
Conclusie ten aanzien van de verweren onder IV. en V.
De verweren van de raadsman worden verworpen.
de vastgestelde feiten en omstandigheden
Ten aanzien van feit 1
C.1.
[slachtoffer 1] heeft op 18 oktober 2011 aangifte gedaan van een overval op 18 oktober 2011 tussen 20.00 uur en 20.10 uur. Hij heeft het navolgende verklaard.
Ik ben werknemer bij Shell [tankstation] te Sittard, gemeente Sittard-Geleen. Ik werk hier als servicemedewerker in het tankstation. Ik ben gerechtigd om aangifte te doen. Ik had vandaag 18 oktober 2011 dienst van 14:00 uur tot 21:00 uur. Ik was alleen in het tankstation aanwezig. Ik schat dat het omstreeks 20:00 uur was.
Toen ging de deur open en ik zag dat een man binnenkwam. Ik hoorde vervolgens dat de man zei: “Dit is een overval.” Ik zag toen dat de man in zijn rechterhand een pistool of revolver vast had. Ik zag dat de man het wapen in mijn richting hield. Ik hoorde vervolgens dat de man zei: “geld, geld.” Ik heb toen geld uit de kassa gepakt en op de balie gelegd. Ik schat dat ik hem ongeveer 250,- euro aan biljetten heb gegeven.
Ik hoorde dat hij om Marlboro sigaretten vroeg. Ik schat dat ik ongeveer 25 pakjes sigaretten in een plastic zak heb gedaan. Ik heb de plastic zak aan de man gegeven. De man had de hele tijd het wapen in zijn hand en richtte dat op mij. Toen ik hem de zak had gegeven zei hij tegen mij: “Bel de eerste vijf minuten geen politie, want anders kom ik terug.” De man
liep vervolgens weg.
Tijdens de overval voelde ik me angstig en gespannen. Ik was bang dat deze man zijn
vuurwapen zou gaan gebruiken. Ik heb alles gedaan wat hij aan me vroeg omdat ik
bang was.
Ten aanzien van feit 2
C.2.
[slachtoffer 2] heeft op 7 oktober 2011 aangifte gedaan van een overval op 7 oktober 2011 om tussen 20:50 en 20:55 uur uur bij een filiaal van Gall & Gall te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen aan de [adres]. Zij heeft het navolgende verklaard.
Ik ben namens de benadeelde Gall & Gall gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik ben werkzaam als verkoopster bij het filiaal van Gall & Gall te Geleen. Ik ben vandaag om 14:00 uur begonnen met werken. Ik sta achter de toonbank en help de klanten en bedien ook de kassa. Ik was alleen in de winkel. Omstreeks 20:50 uur was het rustig in de winkel. Ik had op dat moment geen klanten meer en verwachtte ook verder niemand, omdat de winkel om 21:00 uur dicht gaat. Omstreeks 20:50 uur kwam een jongen naar binnen. Hij kwam voor de toonbank staan en ik zag dat hij een wapen pakte en zei dit is een overval. Hij zei tegen mij: ja, pak het geld maar uit de kassa. Ik heb de kassalade opengemaakt en heb hem het briefgeld gegeven. Hij heeft het met zijn vrije hand aangepakt. Hij zei, dat is niet alles. Ik zei nog dat er wel een kluis was, maar daar ik het geld al afgeroomd had in een apart minikluisje in de hoofdkluis, waar ik niet alleen in kan, was er niet meer geld. Ik zei kom maar kijken en ben naar de kluisruimte gelopen. Hij is achter mij aangelopen. Er was nog een houten kistje met wisselgeld. Vervolgens heeft hij uit dit kistje met wisselgeld het briefgeld gepakt.
Kort na mij kwam hij uit het kantoor en ik zag dat hij iets zwarts onder zijn arm had. Ik weet nu dat het een zwarte verpakking van een fles Jack Daniels Whisky was. Vervolgens is hij naar buiten gelopen.
De overval heeft veel indruk gemaakt op mij. Ik was erg bang en voelde mij erg bedreigd.
C.3.
Op 10 oktober 2011 heeft aangeefster [slachtoffer 2] nog het volgende verklaard.
Toen de man het wapen trok, richtte hij het pistool op mijn borst. Ik schat dat de afstand ongeveer een meter was.
C.4.
Enkelvoudige fotoconfrontatie
Nadat verdachte [verdachte] was aangehouden in Duitsland werden door de Duitse politie foto’s van verdachte [verdachte] aan de Nederlandse politie overhandigd. Gezien de overeenkomsten in de overvallen werd door de officier van justitie toestemming gegeven om de foto van verdachte [verdachte], afkomstig van de Duitse politie, aan aangeefster [slachtoffer 2] te tonen.
Door aangeefster [slachtoffer 2] werd verdachte [verdachte] voor honderd procent herkend.
De bevindingen met betrekking tot deze fotoconfrontatie werden bij afzonderlijk proces-verbaal gerelateerd (pagina 208 tot en met 210).
C.5.
Op 31 oktober 2011 heeft verbalisant [verbalisant] aan [slachtoffer 2] een foto getoond.
Mededeling verbalisant:
[slachtoffer 2], ik toon je nu een foto. Dit is een foto van een persoon. Dit is misschien
de dader, maar het kan ook van niet.
Vraag verbalisant:
Wat kun je over deze persoon vertellen?
Antwoord aangeefster:
Ja, dat is hem. Ik herken hem voor honderd procent. Hij had zijn gezicht niet
bedekt, ik heb hem recht in zijn ogen kunnen kijken.
C.6.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [slachtoffer 2] nog het volgende verklaard.
Op 31 oktober 2011 is mij door de politie de foto, die zoals u mij voorhoudt is weergegeven op p. 210 van het politiedossier, getoond. Ik had en heb geen enkele twijfel dat op die foto de dader van de overval op Gall & Gall op 7 oktober 2011 staat afgebeeld.
C.7.
Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt het volgende.
Op 10 oktober 2011 belde een werknemer van Gall & Gall aan de Rijksweg Zuid 2A te Geleen naar de politie. Een collega van haar was op 7 oktober 2011 betrokken bij een overval op genoemde winkel. De overvaller had 750,- euro uit de kluisruimte en 390,- euro uit de kassa buit gemaakt. Dit was exclusief een fles drank van het merk Jack Daniels.
Ten aanzien van feit 3
C.8.
[slachtoffer 3] heeft op 15 oktober 2011 aangifte gedaan van een overval op
14 oktober 2011 tussen 20.35 uur en 20.40 uur bij een filiaal van Gall & Gall in Geleen, gemeente Sittard-Geleen aan de [adres]. Zij heeft het navolgende verklaard.
Ik ben namens de benadeelde Gall & Gall gerechtigd tot het doen van aangifte.
Vrijdag 14 oktober 2011 had ik dienst van 16.00 uur tot 21.00 uur. Ik was alleen. Vorige week is hetzelfde filiaal ook al overvallen. Ik hoorde de deurbel van de toegangsdeur van de winkel gaan, waarop ik gelijk naar de winkel liep. Toen ik naar de deur liep, die vanuit het magazijn toegang geeft tot de winkel, liep ik direct tegen een jongen op. Nog voordat ik iets kon zeggen zag ik dat de jongen een wapen had getrokken gelijkend op een pistool.
Ik hoorde de jongen gelijk zeggen: “Dit is een overval”. Mijn eerste reactie was dat ik zei: “Toch niet alweer”, en ik hoorde de jongen zeggen: “ja, en ik wil nu het geld uit de kluis en de kassa”. Ik had het idee dat hij precies wist waar de kluis was. Dit kan je niet weten als je nog nooit in het magazijn bent geweest. De kluis staat ook niet in het zicht. Ik zei tegen hem dat ik de kluis wel kon openen maar dat hier een tijdslot op zat en dat hij 5 minuten moest wachten. Ik hoorde hem toen zeggen: ”Dan wil het geld nu uit de kassa”. Het pistool had hij inmiddels weer in zijn jaszak geduwd en hij hield een van zijn handen in de jaszak om zo het wapen vast te houden. Ik voelde me op dat moment ontzettend bedreigd. Vervolgens ben ik naar de kassa gelopen. Ik heb vervolgens het papieren geld uit de lade genomen. In de tussentijd gaf de jongen ook nog aan in woorden dat hij een wapen had en hier niet alleen mee zou dreigen maar deze ook zeker zou gebruiken. Hij nam het geld. Vervolgens is hij richting de toegangsdeur van de winkel gelopen en heeft hij nog een fles Bacardi Lemon meegenomen. Toen hij bij de deur stond draaide hij zich om en ik hoorde hem zeggen dat ik 5 minuten moest bellen (het hof begrijpt dat is bedoeld: wachten) voordat hij (het hof begrijpt dat is bedoeld: ik) de politie zou bellen. Hij zou dit in de gaten houden anders zou hij me kapot schieten.
Er moet tussen de 150 euro en 200 euro zijn weggenomen.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
C.9.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 5 december 2012 heeft [reclasseringsmedewerkster] het volgende verklaard.
Ik ben reclasseringswerker van beroep.
Ik heb een rapport opgemaakt omtrent de persoon van verdachte. Tijdens het opstellen van het rapport heeft verdachte het delict tegenover mij bekend. Hij heeft mij verteld dat een jongen met wie hij omging ter sprake had gebracht om overvallen te plegen en dat hij, hoewel hij er twijfels bij had, daarmee ingestemd had. De andere persoon zou een neppistool hebben en door hen werd er afgesproken dat ieder de helft van de buit zou krijgen, terwijl verdachte de overvallen zou plegen. Zo heeft de verdachte het tegen mij gezegd.
De overvallen in Nederland waren de overvallen op een tankstation en op Gall en Gall. De data heb ik niet echt paraat maar het zijn de feiten die in de tenlastelegging staan. Er is gesproken over wat er weggenomen was. Dat was een geldbedrag en flessen drank.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds-) verband beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De overtuiging van het hof, dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan wordt nog gesterkt door het volgende.
Het filiaal van Gall & Gall dat op 7 oktober 2011 door één dader werd overvallen (feit 2), is op 14 oktober 2011 wederom door één dader overvallen (feit 3). Bij die laatste overval is in reactie op de opmerking van de medewerkster van Gall & Gall, [slachtoffer 3] ,“Toch niet alweer”, door de dader gezegd: “ja, en ik wil nu het geld uit de kluis en de kassa”. Deze uitlating duidt er op dat het in beide gevallen om dezelfde dader gaat.
Daarnaast stelt het hof vast dat de dader van zowel feit 1 als feit 3 tegen de slachtoffers heeft gezegd, zakelijk weergegeven, dat de eerste vijf minuten geen politie gebeld moest worden omdat dit anders nadelige gevolgen voor hen zou hebben. Deze specifieke en qua strekking gelijkluidende uitlating duidt er op dat ook de feiten 1 en 3 door dezelfde dader zijn gepleegd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat: