ECLI:NL:GHSHE:2014:1294

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
20-000867-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor indirecte bedreiging en andere strafbare feiten in burenruzie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, eenvoudige belediging en beschadiging van een goed. De politierechter had een gevangenisstraf van 33 dagen opgelegd, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en reclasseringstoezicht. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de verdachte en niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering. Het hof heeft het beroep van de verdachte gegrond verklaard en het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring kwam.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 juni 2012 de buurvrouw heeft bedreigd, op 1 februari 2012 beledigende woorden heeft geuit en op dezelfde datum een rolluik van de buurvrouw heeft beschadigd. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de kans dat zijn bedreigingen ter kennis van de buurvrouw zouden komen, en dat de beledigende uitlatingen op zichzelf al geschikt waren om iemand te beledigen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van €250 aan de benadeelde partij betalen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000867-13
Uitspraak : 7 mei 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 4 maart 2013 in de strafzaak met parketnummer 01-845209-12 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd - bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 1), eenvoudige belediging (feit 2) en beschadiging van een goed (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt het verlenen van medewerking aan ambulante behandeling. Voorts heeft de politierechter beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partij [slachtoffer] en daarbij toepassing gegeven aan de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Ten slotte is het bevel tot voorlopige hechtenis, dat reeds was geschorst, bij vonnis van de politierechter opgeheven.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
Door en namens verdachte is bepleit dat het hof verdachte van het ten laste gelegde zal vrijspreken en de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 juni 2012 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] (zijnde verdachtes buurvrouw) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer], (telefonisch en/of middels tussenkomst van opsporingsambtenaar [verbalisant 1] en/of opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3]) dreigend de woorden toegevoegd:
- “ Ik steek haar zelf wel kapot” en/of
- “ Als de buurvrouw door blijft gaan kun je een telefoontje verwachten dat er een bloedende vrouw van de galerij wordt gegooid”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 01 februari 2012 te 's-Hertogenbosch opzettelijk beledigend [slachtoffer], in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden “Je moet je bek houden, kankerslet”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 1 februari 2012 te 's-Hertogenbosch opzettelijk en wederrechtelijk een rolluik, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 28 juni 2012 te 's-Hertogenbosch [slachtoffer] (zijnde verdachtes buurvrouw) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer], (middels tussenkomst van opsporingsambtenaar [verbalisant 1]) dreigend de woorden toegevoegd:
- “ Ik steek haar zelf wel kapot” en
- “ Als de buurvrouw door blijft gaan kun je een telefoontje verwachten dat er een bloedende vrouw van de galerij wordt gegooid”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op 1 februari 2012 te 's-Hertogenbosch opzettelijk beledigend [slachtoffer], in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden “Je moet je bek houden, kankerslet”;
3.
hij op 1 februari 2012 te 's-Hertogenbosch opzettelijk en wederrechtelijk een rolluik, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 1. bewezen verklaarde
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd, zo begrijpt het hof, dat bij aangeefster niet de vrees kan zijn ontstaan dat verdachte zijn bedreiging waar zou maken en dat verdachte geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke vorm, op bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, in het bijzonder omdat hij niet willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn uitlatingen bij aangeefster [slachtoffer] terecht zouden komen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. De bewoordingen die verdachte heeft gebezigd en de omstandigheden waaronder hij deze heeft geuit, te weten in het kader van een langlopende en hoog oplopende burenruzie, maken dat de door hem geuite bedreigingen in het algemeen de redelijke vrees kunnen opwekken dat verdachte zijn bedreigingen waar zou maken.
Voorts is voor een bedreiging als de onderhavige voldoende dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de uitlatingen van verdachte ter kennis zouden komen van de bedreigde. Gelet op de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval, te weten dat verdachte zijn bedreigingen heeft geuit in het kader van een langlopende en hoog oplopende burenruzie en ten overstaan van de politie, dat de politie van die burenruzie op de hoogte was en reeds vaker daarover contact had gehad met zowel aangeefster en haar echtgenoot als verdachte, en gezien de ernst van de geuite bedreigingen, heeft verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bedreigingen die hij ten overstaan van de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] heeft geuit ter kennis van aangeefster zouden komen.
Het hof verwerpt ook dit onderdeel van het verweer.
Ten aanzien van het onder 2. bewezen verklaarde
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat aangeefster zelf eerst dergelijke termen heeft gebruikt en dat dan te verwachten valt dat de ander iets soortgelijks terugroept
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich weliswaar beledigend heeft uitgelaten maar dat hij dat heeft gedaan omdat de buurvrouw verdachtes hond uitschold voor kankerjoekel.
Als het al zo zou zijn dat aangeefster dit heeft gezegd, maakt dat nog niet dat zij door de gebruikte bewoording van verdachte niet in haar goede naam of eer zou kunnen worden aangetast. Aangeefster heeft met haar aangifte met verzoek tot vervolging tot uitdrukking gebracht dat zij zich in haar goede naam of eer aangetast voelt. De uiting van verdachte is, gelet op de gebezigde bewoordingen, op zichzelf reeds geschikt om iemand te beledigen.
Het hof verwerpt het verweer.
Ten aanzien van het onder 3. bewezen verklaarde
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat van vernieling van het rolluik geen sprake is omdat enige schade aan de rolluiken onvoldoende is komen vast te staan.
Het hof overweegt als volgt.
Door aangeefster [slachtoffer] is verklaard dat zij op 1 februari 2012 een harde knal tegen het rolluik van haar slaapkamer heeft gehoord, dat zij daarop naar buiten liep en alleen verdachte op de galerij zag lopen en dat zij vervolgens deukjes in het rolluik zag. [slachtoffer] heeft voorts verklaard dat zij de dag ervoor de rolluiken had schoongemaakt en genoemde beschadiging toen niet heeft gezien.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij op 1 februari 2012 tegen het rolluik van de woning van aangeefster [slachtoffer] heeft gestompt of geslagen.
Hieruit leidt het hof af dat verdachte hard tegen het rolluik heeft gestompt of geslagen en dat ten gevolge van die klap het rolluik is beschadigd. Het hof heeft geen reden om aan de verklaring van aangeefster te twijfelen.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 2. bewezen verklaarde levert op:

eenvoudige belediging.

Het onder 3. bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij enerzijds gelet op de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij aangeefster [slachtoffer], welk leed (spanning, gederfd woonplezier) mede blijkt uit de inhoud van de door de advocaat-generaal ter terechtzitting van het hof voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring.
Het hof heeft anderzijds acht geslagen op de inhoud van het psychologisch rapport pro justitia van drs. P.C. Braun, waarin de deskundige concludeert dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht. Het hof neemt deze conclusie over. Voorts heeft het hof kennis genomen van het uittreksel justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Het hof ziet in het voorgaande aanleiding om een lichtere straf op te leggen dan gevorderd door de advocaat-generaal.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Voor oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de advocaat-generaal gevorderd, ziet het hof, naast de op te leggen straf, geen aanleiding.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 250,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes onder 1. bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 266, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1., 2. en 3. bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
21 (eenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. E.N. van der Spoel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. T. Kraniotis, griffier,
en op 7 mei 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. F.P.E. Wiemans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.