ECLI:NL:GHSHE:2014:1287

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 mei 2014
Publicatiedatum
6 mei 2014
Zaaknummer
HD 200.137.399_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over zorgcontract tussen zorgaanbieder en zorgkantoor

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen Parkstad Thuiszorg B.V. en CZ Zorgkantoor B.V. Parkstad, een zorgaanbieder die AWBZ-zorg verleent, heeft deelgenomen aan de inkoopprocedure van CZ voor zorgcontracten in 2014. CZ heeft Parkstad echter uitgesloten van deelname, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden, met name op het gebied van de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de toelichting van het financiële plan. Parkstad heeft hiertegen in kort geding geprocedeerd, maar de voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen, met compensatie van proceskosten.

Parkstad heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en een grief ingediend tegen het oordeel van de voorzieningenrechter over het financiële plan. Tijdens de procedure heeft Parkstad haar grieven in principaal appel ingetrokken, waardoor het hof heeft geoordeeld dat er geen belang meer was bij de beoordeling van het incidenteel appel van CZ. Het hof heeft vastgesteld dat de uitspraak van de voorzieningenrechter niet anders kan zijn dan deze al was, en heeft CZ niet-ontvankelijk verklaard in haar incidenteel appel. Parkstad is in de proceskosten van het principaal appel veroordeeld, terwijl CZ in de proceskosten van het incidenteel appel is veroordeeld.

De uitspraak van het hof benadrukt dat aan uitspraken in kort geding geen gezag van gewijsde toekomt, en dat de belangen van partijen in deze zaak niet voldoende zijn om het incidenteel appel van CZ te rechtvaardigen. Het hof heeft de kosten van de procedure aan beide partijen opgelegd, waarbij Parkstad als in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt in het principaal appel, en CZ in het incidenteel appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.137.399/01
arrest van 6 mei 2014
in de zaak van
Parkstad Thuiszorg B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. C. van der Kolk-Heinsbroek te Eindhoven,
tegen
CZ Zorgkantoor B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.J.H.W.M. Versteeg te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 november 2013 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant gewezen vonnis in kort geding van 10 oktober 2013 tussen principaal appellante – Parkstad – als eiseres en principaal geïntimeerde – CZ – als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnr. C/02/269661 / KA ZA 13-558)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met twee grieven en twee producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- de brief van mr. Versteeg van 22 april 2014;
- het pleidooi in incidenteel appel van 24 april 2014, waarbij CZ pleitnotities heeft overgelegd.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de beide memories.

4.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Parkstad is een zorgaanbieder die onder meer AWBZ-zorg aanbiedt in haar regio; CZ is een zorgkantoor die onder meer voor zorgverzekeraars de AWBZ uitvoert. Parkstad heeft in aanmerking willen komen voor een contract met CZ voor het verlenen van zorg voor 2014 en heeft daartoe tijdig deelgenomen aan de inkoopprocedure 2014 van CZ. Het inkoopdocument 2014 bevat de voorwaarden waaraan zorgaanbieders moeten voldoen om voor een overeenkomst in aanmerking te komen. Bij brief van 30 augustus 2013 heeft CZ aan Parkstad bericht dat Parkstad niet voldoet aan de voorwaarden omdat, kort samengevat, (1) de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen onvoldoende statutair is geborgd en (2) het financiële plan van Parkstad niet met een afzonderlijke rapportage door een AA of RA-accountant is toegelicht.
4.2.
Parkstad heeft CZ bij exploot van 18 september 2013 in kort geding gedagvaard en gevorderd, verkort weergegeven, CZ te gebieden haar alsnog voor een overeenkomst in aanmerking te brengen. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis van 10 oktober 2013 geoordeeld dat de statuten van Parkstad voldoen aan de voorwaarden van CZ, zodat de eerste afwijzingsgrond van CZ niet opgaat, maar dat het financiële plan niet aan de eisen voldoet zodat CZ Parkstad terecht van deelname heeft uitgesloten. De vorderingen van Parkstad werden mitsdien afgewezen met compensatie van de proceskosten, aangezien partijen over en weer in het ongelijk waren gesteld.
4.3.
Parkstad heeft hoger beroep ingesteld en in de appeldagvaarding een grief aangevoerd tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat haar financiële plan niet aan de eisen voldoet, en dat CZ Parkstad op die grond van verdere deelname moet uitsluiten.
Zij vordert vernietiging van het vonnis in kort geding en toewijzing alsnog van haar vorderingen, met veroordeling van CZ in de proceskosten in beide instanties.
CZ heeft in principaal appel verweer gevoerd en in incidenteel appel als grief aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat Parkstad aan de voorwaarden heeft voldaan door de wijze waarop zij het toezicht door de Raad van Commissarissen statutair heeft geïmplementeerd. Zij vordert bekrachtiging van het vonnis in principaal en incidenteel appel met verbetering van gronden, met veroordeling van Parkstad in de kosten van de procedure.
4.4.
Bij het pleidooi in hoger beroep heeft Parkstad – nadat zij dat reeds eerder had aangekondigd – haar grieven in principaal appel ingetrokken.
4.5.
CZ heeft gesteld dat zij haar incidenteel appel wil handhaven.
4.6.1.
Het hof overweegt als volgt.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Parkstad afgewezen en Parkstad heeft haar grieven daartegen ingetrokken; de incidentele grief van CZ strekt niet tot het verkrijgen van een ander dictum en CZ concludeert dan ook in incidenteel beroep tot bekrachtiging van het vonnis, waarvan beroep. Het staat dus vast dat de uitspraak niet anders zal worden dan de voorzieningenrechter heeft gedaan.
4.6.2.
CZ heeft als haar belang om desondanks te worden ontvangen in haar incidentele beroep aangevoerd, dat zij belang heeft bij het redresseren van een naar haar mening onjuiste overweging van de voorzieningenrechter, niet alleen in deze aangelegenheid maar om te voorkomen dat de mogelijkheid die de voorzieningenrechter heeft geopend ook verder gebruikt zal worden, en dat haar belang verder gelegen is in de onjuiste proceskostenveroordeling in eerste instantie.
4.6.3.
Wat dat laatste punt betreft heeft CZ ter zitting van het hof echter erkend dat de enige door haar aangevoerde grief geen bezwaar bevat tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Daaraan kan CZ mitsdien geen belang bij haar incidenteel appel ontlenen.
4.6.4.
Nu de overweging van de voorzieningenrechter die CZ geredresseerd wil zien geen dragende overweging is, en aan uitspraken en overwegingen in kort geding geen gezag van gewijsde toekomt, is het hof van oordeel dat CZ geen belang heeft bij haar incidenteel appel. Het gestelde belang om te voorkomen dat de uitspraak in andere gevallen als precedent gaat werken, is ontoereikend. CZ zal daarin mitsdien niet ontvankelijk worden verklaard.
4.6.5.
In principaal appel heeft Parkstad te gelden als de in het ongelijk gestelde partij; zij zal in de proceskosten in principaal appel worden veroordeeld. In incidenteel appel zal CZ als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De uitspraak

Het hof:
op het principaal hoger beroep:
verstaat dat Parkstad haar grieven in principaal appel heeft ingetrokken;
verklaart Parkstad niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
veroordeelt Parkstad in de kosten van het principaal appel, tot op heden aan de zijde van CZ begroot op € 683,-- voor verschotten en € 894,-- voor salaris advocaat;
op het incidenteel hoger beroep:
verklaart CZ niet ontvankelijk in het door haar ingestelde incidenteel appel;
veroordeelt CZ in de proceskosten in incidenteel appel, tot op heden aan de zijde van Parkstad gevallen en begroot op nihil voor verschotten en € 1.341,-- voor salaris advocaat;
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, W.H.B. den Hartog Jager en G.E. van Maanen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 mei 2014.