ECLI:NL:GHSHE:2014:1261

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
6 mei 2014
Zaaknummer
20-000236-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over mishandeling van een minderjarige door een ouder in een ruziesituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, een vader, was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn 15-jarige zoon, waarbij hij hem met een houten stok had geslagen. De politierechter had hem hiervoor een gevangenisstraf van twee weken opgelegd, waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De vader ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het eerdere vonnis vroeg. De verdediging voerde aan dat de vader handelde uit noodweer, omdat zijn zoon hem met een stok had bedreigd. Het hof oordeelde echter dat de vader niet handelde uit zelfverdediging, maar uit boosheid en de intentie had om zijn zoon te straffen. Het hof verwierp het beroep op noodweer en oordeelde dat de vader opzettelijk zijn kind had mishandeld.

Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het bewezen verklaarde feit werd gekwalificeerd als mishandeling, en de vader werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, waarvan 20 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De beslissing is gebaseerd op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht, die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000236-13
Uitspraak : 7 mei 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 januari 2013 in de strafzaak met parketnummer
02-665958-12 tegen:

[Verdachte],

[geboorteplaats en geboortedatum],
[woonadres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van mishandeling, begaan tegen zijn kind, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat:
  • primair verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld in een situatie van noodweer;
  • subsidiair dient te worden volstaan met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht;
  • meer subsidiair dient te worden volstaan met een geldboete ten bedrage van € 500,=;
  • uiterst subsidiair aan verdachte een taakstraf dient te worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 maart 2012 te Oosterhout opzettelijk mishandelend zijn kind, althans een persoon, te weten [X], meermalen met een (houten) stok, althans een hard voorwerp, heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 maart 2012 te Oosterhout opzettelijk mishandelend zijn kind, te weten [X], meermalen met een houten stok heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Mishandeling, begaan tegen zijn kind.

Het is strafbaar gesteld bij artikel 300, lid 1, in verbinding met artikel 304, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Beroep op noodweer
De verdediging heeft betoogd dat verdachte heeft gehandeld in een situatie van noodweer.
In dit verband heeft de verdediging aangevoerd dat verdachtes zoon, [X], na zich aanvankelijk ook tegenover zijn moeder te hebben misdragen, verdachte heeft gedreigd met een stok en hem vervolgens daarmee ook heeft geslagen. Aldus de verdediging was verdachte op dat moment van mening dat het gedrag van zijn zoon te ver ging, heeft hij om die reden ingegrepen en zich verdedigd waarbij hij de stok van zijn zoon heeft afgepakt en vervolgens een ‘corrigerende tik’ uitgedeeld. Die corrigerende tik dient te worden beschouwd als te zijn uitgedeeld in een situatie van noodweer.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Uit de verklaring van de verdachte bij de politie (blz. 35), ter terechtzitting in eerste aanleg alsmede in hoger beroep volgt dat de door verdachte uitgedeelde slagen met de stok voortkwamen uit boosheid jegens zijn zoon vanwege diens misdragingen. Zijn zoon wilde niet naar hem luisteren en daarom, aldus verdachte, heeft hij zijn zoon de stok afgepakt en hem “een corrigerende” mep op diens rug gegeven.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat verdachte met het jegens zijn zoon uitgeoefende geweld bestraffing beoogde en niet uit noodweer heeft gehandeld. Van een noodzakelijke verdediging tegen een wederrechtelijke aanranding was geen sprake
Het hof verwerpt het verweer.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat het hier gaat om door verdachte gepleegd huiselijk geweld tegen zijn eigen kind, een toen 15 jaar oude jongen;
  • de mate waarin door het bewezen verklaarde feit pijn en letsel is toegebracht aan het slachtoffer.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
5 februari 2014; verdachte is meerdere malen strafrechtelijk veroordeeld, waaronder een veroordeling in 1996 ter zake van mishandeling van een ambtenaar in functie;
- de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een schuldigverklaring van verdachte zonder het opleggen van een straf als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht dan wel een geldboete zoals bepleit door de verdediging, omdat daarmee de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking wordt gebracht.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof het opleggen van een taakstraf voor de duur van 40 uur, waarvan 20 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden.
Met oplegging van de hiervoor bedoelde gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. N.J.M. Ruyters, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. J.H. Crijns, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier,
en op 7 mei 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. N.J.M. Ruyters en mr. J.H. Crijns zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.