In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, een portier van een café in Eindhoven, was eerder veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en kreeg een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw onderzocht, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal vroeg om bevestiging van het eerdere vonnis, maar de verdediging betoogde dat het vonnis vernietigd moest worden omdat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de geweldsincidenten.
De tenlastelegging betrof geweldpleging op 17 september 2011 in Eindhoven, waarbij de verdachte samen met anderen openlijk geweld zou hebben gepleegd tegen meerdere slachtoffers. Het hof concludeerde echter dat er meerdere tegenstrijdige bewijsmiddelen waren, waardoor het niet overtuigd was van de schuld van de verdachte. De verklaringen van de slachtoffers waren inconsistent en er waren verschillende signalementen van de betrokken portiers. Het hof stelde vast dat de verdachte niet met voldoende zekerheid kon worden geïdentificeerd als de dader van het geweld.
Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens werd de benadeelde partij, die schadevergoeding had geëist, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De kosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak om te kunnen vaststellen wie daadwerkelijk betrokken was bij de gewelddadigheden.