ECLI:NL:GHSHE:2014:1255

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 mei 2014
Publicatiedatum
6 mei 2014
Zaaknummer
K 11/0568
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering inzake niet vervolgen van moord c.q. doodslag

Op 6 mei 2014 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een zaak waarin een klacht werd ingediend op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. De klacht was ingediend door de weduwe van een slachtoffer, die niet tevreden was met de beslissing van de officier van justitie om de beklaagde niet te vervolgen voor moord of doodslag. De klager, vertegenwoordigd door een gemachtigde en bijgestaan door een advocate, voerde aan dat er voldoende redenen waren om de zaak opnieuw te onderzoeken, gezien de verdachte omstandigheden rondom de dood van het slachtoffer.

De gemachtigde stelde dat de doodsoorzaak van het slachtoffer onduidelijk was en dat er verschillende verdachte feiten waren die niet waren onderzocht. Hij verwees naar eerdere gevallen waarbij de beklaagde betrokken was en stelde dat er een patroon van verdachte overlijdens was. Ondanks de herhaalde verzoeken om nader onderzoek, concludeerde het hof dat het reeds verrichte onderzoek niet had geleid tot nieuwe aanknopingspunten voor een succesvolle strafvervolging.

Het hof oordeelde dat, gezien de feiten en omstandigheden, een succesvolle strafvervolging niet te verwachten viel. De argumenten van de gemachtigde en zijn advocate werden weliswaar erkend, maar het hof was van mening dat verder onderzoek geen nieuwe inzichten zou opleveren. Daarom werd de klacht afgewezen.

De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee raadsheren, waarbij één raadsheer niet in staat was de beschikking mede te ondertekenen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs en aanknopingspunten voor een strafvervolging, en de rol van het hof in het beoordelen van de haalbaarheid van een dergelijke vervolging.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Klachtnummer: K11/0568
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 mei 2014 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:

[naam],

zijnde de vader van de in [jaartal] overleden[slachtoffer]
[slachtoffer], weduwe van [naam],
wonende in de [land],
hierna te noemen: klager,

te dezer zake vertegenwoordigd door de gemachtigde: [naam],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: gemachtigde,
te dezer zake bijgestaan door[naam], advocate te [plaats],
over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van:

[naam],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: beklaagde,
wegens moord c.q. doodslag.

De feitelijke gang van zaken.

Op 2 februari 2011 heeft de gemachtigde namens klager aangifte gedaan van moord c.q. doodslag, beweerdelijk gepleegd door beklaagde op[slachtoffer], weduwe van de in [jaartal] overleden [naam] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], overleden op [datum] te [plaats]
Bij brief van 30 november 2011 is door de hoofdofficier van justitie aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd, omdat nader onderzoek niet heeft geleid tot nieuwe aanknopingspunten voor een strafbaar feit.
Hierop heeft klager bij schrijven van 19 december 2011 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 21 december 2011, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 28 maart 2012 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Klager heeft op 28 juni 2012 en op 4 juli 2012 nadere bescheiden ingebracht, als reactie op voornoemd schriftelijk verslag van de advocaat-generaal.
Voorafgaand aan de behandeling in raadkamer van 10 juli 2012 is de behandeling, op verzoek van klager, aangehouden tot 4 september 2012.
Op 4 september 2012 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van de gemachtigde en zijn advocate.
De advocaat-generaal heeft zich bij die gelegenheid aangesloten bij het voorstel van het hof om schriftelijk te reageren op door de advocate per brief te formuleren onderzoekswensen.
Het hof heeft de behandeling van het beklag aangehouden tot 27 november 2012, teneinde de advocate in de gelegenheid te stellen haar onderzoekswensen bij brief aan de advocaat-generaal bekend te maken en de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen zich bij nader schriftelijk verslag hierover uit te laten.
De advocate heeft bij brief van 10 oktober 2012 haar onderzoekswensen kenbaar gemaakt.
Reeds voorafgaand aan de zitting van 27 november 2012 is de behandeling aangehouden tot 29 januari 2013.
Op 29 januari 2013, op 12 maart 2013 en op 4 juni 2013 is de zaak in raadkamer van het hof aan de orde gesteld.
De advocaat-generaal heeft in het nader schriftelijk verslag van 14 maart 2013 gepersisteerd bij het schriftelijk verslag van 28 maart 2013.
Hierop heeft de gemachtigde bij brief van 27 juni 2013 nadere bescheiden ingebracht, als reactie op voornoemd nader schriftelijk verslag van de advocaat-generaal.
Op 1 juli 2013 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van de gemachtigde. Zijn advocate is, wegens ziekte, niet in raadkamer verschenen.
De advocaat-generaal heeft bij die gelegenheid het hof geraden de behandeling van het beklag aan te houden.
Daarop heeft het hof de behandeling voor onbepaalde tijd aangehouden, teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen om nadere stukken bij (de redactie of het team van) [naam] op te vragen en deze aan het dossier toe te voegen en voorts het hof van nader advies te voorzien.
De advocaat-generaal heeft in het nader schriftelijk verslag van 4 september 2013 wederom gepersisteerd bij zijn eerdere schriftelijk verslag, inhoudende een advies tot afwijzing van het beklag.
Op 18 november 2013 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van de gemachtigde en zijn advocate.
De advocaat-generaal heeft zich bij die gelegenheid primair op het standpunt gesteld dat de klacht dient te worden afgewezen en subsidiair dat de behandeling dient te worden aangehouden, ten behoeve van nader onderzoek.
Bij tussenbeschikking van 16 december 2013 heeft het hof de behandeling van het klaagschrift aangehouden tot 11 februari 2014, teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen:
  • bij het NFI een overzicht van alle in de onderhavige zaak opgemaakte
  • Bij het NFI een overzicht op te vragen van al het in de onderhavige zaak aangeleverd onderzoeksmateriaal, en vervolgens aan te geven:
 welk onderzoeksmateriaal is onderzocht, en in welk rapport daarover verslag is gedaan;
 welk onderzoeksmateriaal niet is onderzocht, met opgave van - indien mogelijk - de reden om niet te onderzoeken;
 welk onderzoeksmateriaal thans nog beschikbaar is bij het NFI;
 welk onderzoeksmateriaal is vernietigd, met opgave van – indien mogelijk – datum waarop en reden van die vernietiging;
 het hof aan de hand van de bevindingen uit bovenstaande een nader verslag te doen toekomen.
Op 11 februari 2014 is het klaagschrift in raadkamer pro forma aan de orde gesteld.
[naam], [functie] heeft bij brief van 4 februari 2014 een inventarisatie opgemaakt van het uitgenomen onderzoeksmateriaal, en daarbij aangetekend welk onderzoeksmateriaal daarvan daadwerkelijk is onderzocht, zo ja, door welke afdeling en tot slot of het onderzoeksmateriaal reeds vernietigd is. Bij de brief waren een 6-tal rapportages als bijlage gevoegd, welke rapportages zich allen reeds in het dossier bleken te bevinden.
De advocaat-generaal heeft in het nader schriftelijk verslag van 4 maart 2014, ook na de uitkomsten van het nader bevolen onderzoek, gepersisteerd bij zijn eerdere schriftelijk verslag, inhoudende een advies tot afwijzing van het beklag.
Op 7 april 2014 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van de gemachtigde en zijn advocate.
De advocaat-generaal heeft bij die gelegenheid gepersisteerd bij het nader schriftelijk verslag van 4 maart 2014.

De beoordeling.

Gemachtigde verklaart – zakelijk weergegeven – dat [slachtoffer] op [datum] door beklaagde dood op het bed in diens woning is gevonden. [slachtoffer] was in die periode als huishoudelijke hulp werkzaam bij beklaagde. Gemachtigde verklaart dat hij de omstandigheden rondom de dood van [slachtoffer] erg verdacht vindt. Hij heeft hierbij in de loop van de procedure gewezen op meerdere verdachte feiten en omstandigheden, in het bijzonder de volgende.
Ten eerste is onduidelijk wat de doodsoorzaak is van [slachtoffer]. Het NFI heeft geen concrete doodsoorzaak kunnen vaststellen. Gemachtigde verklaart dat volgens de vader van [slachtoffer] zijn dochter een uitstekende gezondheid had – en in tegenstelling wat beklaagde wil doen geloven – leed zij niet aan een ernstige schildklierafwijking en hartritmestoornissen.
Ten tweede spelen er volgens gemachtigde merkwaardige omstandigheden rondom de crematie van [slachtoffer]. Gemachtigde verklaart dat - hoewel de vader van [slachtoffer] uitdrukkelijk tegen was - beklaagde er op stond dat [slachtoffer] gecremeerd zou worden. Volgens gemachtigde is onduidelijk wie er toestemming voor de crematie heeft gegeven. De [land] ambassade is volledig buiten de afwikkeling van de crematie gehouden, hoewel zij er wel bij betrokken hadden moeten worden. Gemachtigde verklaart dat beklaagde er persoonlijk op wilde toezien dat [slachtoffer] werd gecremeerd en hij de as – anders dan gebruikelijk – meteen heeft meegenomen. is.
Ten derde moet volgens gemachtigde de dood van [slachtoffer] in samenhang met de dood van [naam] worden bekeken. Deze jonge [land] vrouw was de echtgenote van beklaagde en is in [jaartal] onder het beton in het toilet van de woning van de tweelingbroer van beklaagde gevonden. Uit de verhoren van beklaagde zou blijken dat[naam] tussen [periode] is overleden in de woning van beklaagde. Volgens gemachtigde is [naam]onder dezelfde verdachte omstandigheden gestorven als [slachtoffer]. Een doodsoorzaak kon niet worden vastgesteld. Gemachtigde stelt dat na het vinden van het lijk van [naam]in [jaartal]de zaak [slachtoffer] heropend had moeten worden door het OM. Dit is echter niet gebeurd.
Gemachtigde verklaart dat het naar zijn mening statistisch gezien onmogelijk is dat beide vrouwen in de dezelfde woning onder dezelfde verdachte omstandigheden door een onbekende oorzaak zijn overleden. De kans hierop is 1 op 140 miljard.
Gemachtigde voert verder nog een aantal andere omstandigheden aan die er op duiden dat beklaagde schuldig is aan moord dan wel doodslag op [slachtoffer]. Zo heeft volgens gemachtigde beklaagde op de dag van de dood van [slachtoffer]hevige ruzie met haar gehad. Gemachtigde verklaart dat beklaagde stelt dat hij op [datum] in [land]was, maar dat dit niet bevestigd kan worden en beklaagde dus geen alibi heeft. Gemachtigde verklaart verder dat beklaagde een expert is op het gebied van exotische vergiffen die moeilijk te traceren zijn en bovendien als [beroep] een expert op het gebied van zelfdoding.
Door het NFI is sectie verricht op het stoffelijk overschot van [slachtoffer]. [naam] [beroep] concludeert in zijn rapport van [datum] dat er bij obductie geen duidelijke doodsoorzaak is gevonden. Er zijn geen argumenten gevonden voor overlijden van [slachtoffer] ten gevolge van uitwendig geweld. Niet uitgesloten is dat [slachtoffer]is overleden aan een Acuut Rheuma, een zogenaamde auto-immuunziekte.
Blijkens het rapport van [datum] opgemaakt door [naam] [beroep] kan op grond van de toxicologische resultaten het overlijden van [slachtoffer] niet worden verklaard.
Het hof
Het hof is van oordeel dat, alles overziende, gelet op hetgeen tijdens de behandelingen ter zitting naar voren is gekomen en de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, een succesvolle strafvervolging niet te verwachten valt.
Het hof heeft in zijn oordeel mede betrokken de brief van [naam] [datum]; met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat deze onvoldoende aanknopingspunten biedt voor nader onderzoek ter ondersteuning van een succesvolle strafvervolging. Het hof onderkent het door gemachtigde en zijn advocate gestelde belang, echter het reeds verrichte onderzoek heeft niet geleid tot nieuwe aanknopingspunten, en het hof is daaropvolgend van mening dat nog verder onderzoek geen ander licht op de zaak zal doen schijnen.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen.

De beslissing.

Het hof wijst het beklag af.

Aldus gegeven door
mr. A.B.A.P.M. Ficq, voorzitter,
mr. E.F.G.M. Gelderman en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D.E.J. Timmermans, griffier,
op 6 mei 2014.
Mr. T.A. de Roos is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.