Op 6 mei 2014 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een zaak waarin een klacht werd ingediend op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. De klacht was ingediend door de weduwe van een slachtoffer, die niet tevreden was met de beslissing van de officier van justitie om de beklaagde niet te vervolgen voor moord of doodslag. De klager, vertegenwoordigd door een gemachtigde en bijgestaan door een advocate, voerde aan dat er voldoende redenen waren om de zaak opnieuw te onderzoeken, gezien de verdachte omstandigheden rondom de dood van het slachtoffer.
De gemachtigde stelde dat de doodsoorzaak van het slachtoffer onduidelijk was en dat er verschillende verdachte feiten waren die niet waren onderzocht. Hij verwees naar eerdere gevallen waarbij de beklaagde betrokken was en stelde dat er een patroon van verdachte overlijdens was. Ondanks de herhaalde verzoeken om nader onderzoek, concludeerde het hof dat het reeds verrichte onderzoek niet had geleid tot nieuwe aanknopingspunten voor een succesvolle strafvervolging.
Het hof oordeelde dat, gezien de feiten en omstandigheden, een succesvolle strafvervolging niet te verwachten viel. De argumenten van de gemachtigde en zijn advocate werden weliswaar erkend, maar het hof was van mening dat verder onderzoek geen nieuwe inzichten zou opleveren. Daarom werd de klacht afgewezen.
De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee raadsheren, waarbij één raadsheer niet in staat was de beschikking mede te ondertekenen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs en aanknopingspunten voor een strafvervolging, en de rol van het hof in het beoordelen van de haalbaarheid van een dergelijke vervolging.