In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1976 en thans verblijvend in het PPC te Vught, was aangeklaagd voor poging tot moord op zijn moeder, waarbij hij haar met een hamer op het hoofd zou hebben geslagen. De rechtbank had de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een bewezenverklaring van poging tot moord, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak van poging tot moord en een maatregel met voorwaarden.
Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de verklaringen van de verdachte, de vorderingen van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. Het hof oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachte raad had gehandeld, gezien zijn psychiatrische problematiek. De verdachte had geen vastomlijnde plannen en zijn verklaringen waren inconsistent. Het hof concludeerde dat de verdachte niet in staat was om zijn gedrag te sturen ten tijde van het delict, wat leidde tot de conclusie dat hij niet toerekeningsvatbaar was.
Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd, de verdachte vrijgesproken van poging tot moord, en hem ontslagen van alle rechtsvervolging. De maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege werd opgelegd, gezien de ernst van de geestelijke stoornis van de verdachte en het risico op recidive. Het hof heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht toegepast en benadrukt dat de veiligheid van anderen eist dat de verdachte onder behandeling blijft.