ECLI:NL:GHSHE:2014:1252

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
2 mei 2014
Zaaknummer
20-002493-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van voorbedachte raad en ontslag van rechtsvervolging wegens niet-toerekenbaarheid na poging tot doodslag

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1976 en thans verblijvend in het PPC te Vught, was aangeklaagd voor poging tot moord op zijn moeder, waarbij hij haar met een hamer op het hoofd zou hebben geslagen. De rechtbank had de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een bewezenverklaring van poging tot moord, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak van poging tot moord en een maatregel met voorwaarden.

Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de verklaringen van de verdachte, de vorderingen van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. Het hof oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachte raad had gehandeld, gezien zijn psychiatrische problematiek. De verdachte had geen vastomlijnde plannen en zijn verklaringen waren inconsistent. Het hof concludeerde dat de verdachte niet in staat was om zijn gedrag te sturen ten tijde van het delict, wat leidde tot de conclusie dat hij niet toerekeningsvatbaar was.

Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd, de verdachte vrijgesproken van poging tot moord, en hem ontslagen van alle rechtsvervolging. De maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege werd opgelegd, gezien de ernst van de geestelijke stoornis van de verdachte en het risico op recidive. Het hof heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht toegepast en benadrukt dat de veiligheid van anderen eist dat de verdachte onder behandeling blijft.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002493-13
Uitspraak : 30 april 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 juli 2013 in de strafzaak met parketnummer 02-800672-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
thans verblijvende in het PPC te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van poging tot moord ontslagen van alle rechtsvervolging en is aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, poging tot moord bewezen zal verklaren, de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging en aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal opleggen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van poging tot moord bepleit, zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de bewezenverklaring van poging tot doodslag, dienaangaande ontslag van alle rechtsvervolging bepleit en betoogd dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dient te worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 juli 2012 te Wagenberg, gemeente Drimmelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] (zijn moeder) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een hamer op haar hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vrijspraak van voorbedachte raad
De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de voorbedachte raad (poging tot moord) gebaseerd op verklaringen van de verdachte afgelegd bij de politie en ter terechtzitting. De advocaat-generaal heeft zich hierbij aangesloten.
Gelet op de bij de verdachte gediagnosticeerde psychiatrische problematiek - vastgelegd in de hierna te bespreken gedragskundige rapportages - dient naar het oordeel van het hof behoedzaamheid te worden betracht bij het toekennen van bewijswaarde aan de verklaringen van de verdachte over hetgeen vóór en ten tijde van het ten laste gelegde exact in hem is omgegaan.
Bovendien heeft de verdachte naar het oordeel van het hof niet duidelijk en eenduidig verklaard dat hij vanuit zijn woning met een hamer naar de woning van zijn ouders is gegaan om daarmee zijn moeder op het hoofd (of op een andere levensbedreigende wijze) te slaan en evenmin over het exacte moment waarop hij het besluit heeft genomen zijn moeder met die hamer te slaan.
Zo heeft de verdachte op 14 juli 2012 bij de politie (p. 56-57) verklaard dat hij de hamer van hem thuis heeft meegenomen naar de woning van zijn ouders uit woede. “Ik was boos op ons pa en dan op ons ma.” Hij verklaart verder dat hij de hamer had meegenomen maar dat hij
twijfeldeof hij “
ergens” op zou slaan. Tijdens de terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte op de vraag van de voorzitter wat hij dan van plan was, geantwoord: “Ja, als je een hamer meeneemt, weet je van tevoren wat je gaat doen”. En op de vraag van de voorzitter: “Begrijp ik goed dat u, toen u naar de woning van uw ouders ging, had bedacht dat u een tik ging uitdelen?”, antwoordde de verdachte: “Ja, dat wel.”
Uit de verklaring tegenover de politie is af te leiden dat de verdachte geen vastomlijnde plannen had om met die hamer te gaan slaan. Zijn verklaringen op de terechtzitting in eerste aanleg lijken in een andere richting te wijzen. Gelet op de gediagnosticeerde psychiatrische problematiek bij de verdachte en de enigszins sturende vraagstelling, verbindt het hof daaraan geen consequenties. Daarnaast duidt het woord “ergens” in de verklaring van de verdachte tegenover de politie erop, dat voor de verdachte,
alshij met de hamer zou gaan slaan, niet vaststond dat dit (op een levensbedreigende wijze) op zijn moeder zou zijn. Het woord “ergens” laat ook de mogelijkheid open dat de verdachte twijfelde of hij (slechts) vernielingen zou gaan aanrichten in de woning van zijn ouders.
Het door de getuigen omschreven gedrag van de verdachte na aankomst in de woning van zijn ouders en voorafgaande aan het slaan met de hamer, levert evenmin bewijs op voor handelen met voorbedachte raad.
Naar het oordeel van het hof is niet met voldoende zekerheid komen vast te staan dat de verdachte reeds bij het vertrek uit zijn woning het besluit had genomen om zijn moeder met de hamer op het hoofd te slaan. Evenmin is gebleken dat de verdachte dat besluit in de woning van zijn ouders heeft genomen op een zodanig moment dat hij zich - vóór het slaan met de hamer - gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit. Niet kan worden uitgesloten dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Het hof acht de voorbedachte raad dan ook niet bewezen, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 juli 2012 te Wagenberg, gemeente Drimmelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (zijn moeder) van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen met een hamer op haar hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:
poging tot doodslag.
Het is strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte: ontslag van alle rechtsvervolging
Dr. A.J.W.M. Trompenaars, psychiater, en drs. J.W.G.M. van Soest, GZ-psycholoog, hebben in eerste aanleg en aanvullend in hoger beroep een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte.
Het in hoger beroep uitgebrachte rapport van dr. Trompenaars d.d. 27 maart 2014 houdt omtrent de strafbaarheid van de verdachte onder meer het volgende in:
“2. a. Is verdachte lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en zo ja, hoe is dat in diagnostische zin te omschrijven?
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in die zin dat er sprake is van een psychotische stoornis Niet Anderszins Omschreven en van lichte zwakzinnigheid. Daarnaast is er sprake van een voorgeschiedenis met ernstig middelengebruik, zijn er aanwijzingen voor autismespectrumproblematiek en zijn er ernstige relatieproblemen tussen betrokkene en zijn ouders.
3. Hoe was dit ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde?
Ten tijde van het plegen van ten laste gelegde waren bovenbeschreven stoornissen en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens aanwezig.
4. Beïnvloedde de eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde (zodanig dat dat mede daaruit verklaard kan worden)?
Ja. (…) Rapporteur adviseert Uw College wederom om betrokkene ten aanzien van hetgeen hem ten laste wordt gelegd als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen. Hij had ten tijde van het ten laste gelegde geen enkele sturing meer over zijn gedrag en hij had geen enkele keuze meer met betrekking tot gedragsalternatieven.”
Het in hoger beroep uitgebrachte rapport van drs. Van Soest d.d. 27 maart 2014 houdt omtrent deze kwestie onder meer het volgende in:
“1. Is onderzochte lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en zo ja, hoe is dat in diagnostische zin te omschrijven?
Onderzochte is zwakzinnig en is psychotisch NAO, in het kader waarvan hij regelmatig door wanen wordt gehinderd. Een schizofrene ontwikkeling is niet uit te sluiten. Ook is het sterke vermoeden dat hij een autistische problematiek heeft. De realiteitstoetsing is ernstig gestoord. (…)
2. Hoe was dit ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde?
De zwakzinnigheid en de psychose bestonden ten tijde van het tenlastegelegde.
3. Beïnvloedde de eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geest
vermogens onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde (zodanig dat dat mede daaruit verklaard kan worden)?
Ja. (…) Onderzochte was ten tijde van het tenlastegelegde psychotisch en zwakzinnig. (…) Hij pleegde het tenlastegelegde ten tijde van een psychose. De realiteitstoetsing schoot ernstig te kort ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. (…) Het denken en voelen waren sterk gestoord, evenals de realiteitstoetsing ten tijde van het tenlastegelegde. (…) Kenmerkend voor de psychose is het gebruik van excessief geweld in een situatie waarin door anderen, die meer evenwicht in hun psychische gesteldheid ervaren, verbaal boosheid over zijn frustraties zou zijn geventileerd. Bij onderzochte kwam het niet kunnen voelen en beleven dat het niet goed ging op meerdere levensterreinen, waardoor hij psychotisch decompenseerde samen met zijn verstandelijke problematiek. (…)
Onderzochte werd in zeer sterke mate door de combinatie van psychose en zwakzinnigheid in zijn gedrag bepaald. (…)
Onderzoeker kan U adviseren onderzochte als volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen ten tijde van het tenlastegelegde.”
Het hof volgt dr. Trompenaars en drs. Van Soest in die overwegingen en conclusies en legt die ten grondslag aan zijn oordeel dat de verdachte het bewezen verklaarde feit wegens een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet kan worden toegerekend.
De verdachte is derhalve op grond van het bepaalde in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht niet strafbaar voor het bewezen verklaarde, zodat hij van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
Op te leggen maatregel: terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
Tussen de advocaat-generaal en de verdediging is in geschil of de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, dan wel met voorwaarden, moet worden opgelegd.
Dienaangaande stelt het hof voorop dat, zoals hiervoor is overwogen in het kader van de strafbaarheid van de verdachte, bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond.
Voorts is voldaan aan het voor oplegging van terbeschikkingstelling geldende vereiste dat het door de verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Het hof overweegt voorts het volgende.
In eerste aanleg is door dr. Trompenaars voornoemd, drs. I.J.G.P. Neissen, GZ-psycholoog, en mw. W. van der Cruijsen, forensisch milieuonderzoeker, een multidisciplinair gedragsdeskundig triple-onderzoek ingesteld naar de persoon en de geestvermogens van de verdachte. Dit onderzoek heeft geleid tot het door hen uitbrengen van een Pro Justitia rapport d.d. 7 juni 2013. In dit rapport hebben dr. Trompenaars en drs. Neissen geadviseerd aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen (p. 53).
Mede naar aanleiding van dit advies heeft in hoger beroep aanvullend gedragskundig onderzoek door dr. Trompenaars en drs. Van Soest plaatsgevonden.
Ten aanzien van het recidivegevaar en de geadviseerde behandeling houdt het rapport van dr. Trompenaars d.d. 27 maart 2014 onder meer het volgende in:
“6. HERNIEUWDE INSCHATTING VAN HET RISICO OP RECIDIVE
Alles overziend en afwegend komt rapporteur tot de inschatting dat het risico op recidive van gewelddadig delictgedrag thans nog steeds hoog is als betrokkene zich onder de huidige omstandigheden weer alleen en geheel zelfstandig moet zien te gaan handhaven in de maatschappij: naar verwachting zal hij dan immers voor nadere hulp en ondersteuning weer (moeten) gaan terugvallen op zijn ouders, waarbij niet uit te sluiten valt dat betrokkene over die situatie opnieuw boos wordt en gefrustreerd raakt, waarmee er eenzelfde situatie en delictscenario zou kunnen gaan ontstaan als ten tijde van het plegen van het feit (…).

9.FORENSISCH PSYCHIATRISCHE BESCHOUWING

Wanneer alle ten behoeve van dit aanvullende onderzoek beschikbare informatie wordt overzien komt daaruit naar voren dat betrokkene een man is die nog steeds grote moeite heeft om de bij hem aanwezige (grotendeels blijvende) beperkingen te accepteren, die vindt dat hij een zelfstandig leven kan leiden en die daarbij ook nog steeds een zeer ambivalente mening heeft of, en zo ja in welke vorm, hij hulp en ondersteuning nodig heeft.
BEANTWOORDING VAN DE VRAAGSTELLING
6. a. Welke factoren voortkomend uit de stoornis van betrokkene kunnen van belang zijn voor de kans op recidive?
Factoren voortkomend uit de stoornis die van belang kunnen zijn voor de kans op recidive zijn de achterdochtigheid, het zeer beperkte vermogen om sociale situaties goed te kunnen interpreteren, het gebrek aan ziektebesef en ziekte-inzicht, de blijvende aard van de forse (ook verstandelijke) beperkingen van betrokkene en de inadequate manier waarop betrokkene met voor hem frustrerende situaties omgaat.
b. Welke andere factoren en condities moeten hierbij in ogenschouw worden genomen?
Andere factoren en condities die hierbij in ogenschouw genomen moeten worden zijn met name de zeer kwetsbare sociaal-maatschappelijke positie van betrokkene (die geen werk, geen relatie, geen dagbesteding en geen inkomsten heeft en die naar mening van rapporteur [niet (meer)] zelfstandig kan wonen) en het kleine en eveneens kwetsbare sociale netwerk van betrokkene.
7. Welke concrete aanbevelingen zijn op basis van het voorgaande te doen ter preventie van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte, en binnen welk juridisch kader zou dit gerealiseerd kunnen worden?
Rapporteur komt op basis van dit aanvullende psychiatrisch onderzoek opnieuw tot de inschatting dat een behandeling op vrijwillige en ambulante basis niet tot de mogelijkheden behoort en onvoldoende waarborg biedt om de kans op recidive/destructief gedrag terug te dringen. Dit heeft enerzijds te maken met de (grotendeels blijvende) aard, ernst en het langdurig bestaan van de psychiatrische problematiek, anderzijds ook met de houding van betrokkene, die de aanwezigheid van psychiatrische problemen blijft ontkennen en die ook (nog) geen duidelijkheid kan (of mogelijk: wil) verschaften over het motief van zijn handelen. Een behandeling als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel wordt door rapporteur niet toereikend geacht om het recidiverisico adequaat te kunnen verminderen. Alles afwegend en overziend gaan de gedachten van rapporteur op basis van de bevindingen van het aanvullende psychiatrisch onderzoek wederom uit naar behandeling en begeleiding van betrokkene binnen het juridisch kader van een maatregel van TBS met bevel tot verpleging.”
Ten aanzien van het recidivegevaar en de geadviseerde behandeling houdt het rapport van drs. Van Soest d.d. 27 maart 2014 onder meer het volgende in:
“10. FORENSISCH PSYCHOLOGISCHE BESCHOUWING
Door de zwakke realiteitstoetsing, het afwezige ziekte-inzicht, het afwezige probleembewustzijn en de psychotische vervormingen, in combinatie met de LVB problematiek kan onderzochte mentaal als een zeer zwakke man worden beschouwd. Hij heeft amper mogelijkheden om zich staande te houden in de samenleving. Hij heeft geen netwerk dat hem voldoende kan ondersteunen. De relatie met zijn ouders wordt door hem wel gewaardeerd, maar onder druk en stresserende omstandigheden is de kans op geweld aanwezig.
Behandeling op basis van vrijwilligheid of op basis van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel is niet haalbaar, omdat het onderzochte ontbreekt aan zelfreflectieve vermogens.

11.BEANTWOORDING VAN DE VRAGEN

5. a. Welke factoren voortkomend uit de stoornis van betrokkene kunnen van belang zijn voor de kans op recidive?
Psychose NAO, zwakke realiteitstoetsing en zwakzinnigheid.
b. Welke andere factoren en condities moeten hierbij in ogenschouw worden genomen?
Onderzochte heeft geen vriendenkring-steunfactoren, waardoor hij afhankelijk is voor zijn netwerk van zijn ouders, met wie de relatie complex is. Hij heeft zijn werk verloren, hetgeen een belangrijke factor is geweest in de (verdere) psychotische desintegratie en decompensatie.
6. Welke aanbevelingen van gedragsdeskundige en van andere aard zijn te doen voor interventies op deze factoren en condities en hun onderlinge beïnvloeding en binnen welk juridisch kader zou dit gerealiseerd kunnen worden?
Onderzochte kan in een goed gestructureerde omgeving als de Hoeve Boschoord waarschijnlijk goed functioneren, in het kader van een TBS met bevel tot verpleging. Als onderzochte in deze beschermde omgeving gaat wonen, kan hij zich gaan richten op taken en verantwoordelijkheden die hem enig gevoel ven eigenwaarde geven, die zijn identiteit kunnen versterken.
Er werd een duidelijke structuur aangeboden in de PPC, die voor onderzochte goed werkt. Als deze structuur wegvalt is het de vraag hoe zijn gedrag zich dan zou ontwikkelen.
Gekozen is uiteindelijk voor een TBS met bevel tot verplegingadvies, omdat onderzochte geen ziektebesef en inzicht heeft. Hij kan nog niet praten over het tenlastegelegde op een reële manier. Hij bagatelliseert het tenlastegelegde en kan over zijn motieven en overwegingen die hebben geleid tot het tenlastegelegde niet praten. De kans op herhaling van het tenlastegelegde is reëel te achten.”
Als resultaat van gemeenschappelijk overleg tussen de rapporteurs houdt het rapport van dr. Trompenaars d.d. 27 maart 2014 onder meer het volgende in:
“8. RESULTATEN VAN GEMEENSCHAPPELIJK OVERLEG TUSSEN RAPPORTEURS
Betrokkene is een zeer kwetsbare man voor wie nog langdurig behandeling en begeleiding nodig zal zijn: er is duidelijke overeenstemming over het feit dat deze zorg op een zo eenduidig mogelijke manier aan betrokkene moet worden aangeboden, bij voorkeur in een kliniek die is gespecialiseerd in het bieden van zorg aan mensen met verstandelijke beperkingen en die ook de mogelijkheden heeft om betrokkene op een veilige en verantwoorde manier te gaan laten resocialiseren. De gedachten van rapporteurs gaan daarbij in sterke mate uit naar een plaatsing van betrokkene in Hoeve Boschoord in Boschoord. Voor wat betreft het juridische kader is, alles afwegend en overziend, na uitvoerig overleg geconcludeerd dat het kader van een maatregel van TBS met bevel tot verpleging de meeste kansen biedt om betrokkene op een zo goed mogelijke wijze de voor hem beslist noodzakelijk geachte behandeling en begeleiding te laten krijgen. De maatregel van TBS met bevel tot verpleging is eenduidig en duidelijk, hetgeen voor betrokkene heel belangrijk is, en biedt daarna de mogelijkheden tot een langdurig, veilig en verantwoord resocialisatietraject middels een eventuele voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging.
Een behandeltraject binnen het kader van een maatregel van TBS met voorwaarden wordt als niet haalbaar gezien, omdat het (nog steeds) niet gelukt is om aan betrokkene duidelijk gemaakt te krijgen wat een dergelijk traject inhoudt, ingeschat wordt dat er voor betrokkene veel teveel onduidelijkheid ontstaat over de voorwaarden (wat deze voorwaarden zijn en hoe hij deze moet nakomen) en dit kader, mocht de behandeling en begeleiding meer tijd gaan vergen dan in eerste instantie is ingeschat, in tijdsduur mogelijk te kort zal blijken te om het risico op recidive adequaat te kunnen laten afnemen.”
Het hof heeft tevens de inhoud van de overige adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de ernst van het begane feit, in aanmerking genomen.
Op grond van de hiervoor weergegeven conclusies van dr. Trompenaars en drs. Van Soest stelt het hof vast dat het gevaar dat de verdachte wederom een vergelijkbaar geweldsdelict zal begaan - gelet op de ernst van de ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens waaraan hij lijdt - als hoog, althans reëel, moet worden beoordeeld.
Nu voorts een langdurige behandeling en begeleiding noodzakelijk wordt geacht, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
Anders dan door de raadsman is betoogd, acht het hof een terbeschikkingstelling met voorwaarden een onvoldoende juridisch kader voor de noodzakelijke behandeling van de verdachte en beveiliging van de maatschappij.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat dr. Trompenaars en drs. Van Soest nadrukkelijk de mogelijkheid van een behandeltraject binnen een terbeschikkingstelling met voorwaarden hebben onderzocht, maar dat zij een dergelijk traject niet haalbaar achten, in het bijzonder omdat de verdachte (nog steeds) geen ziekte-inzicht en ziektebesef heeft.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2014 heeft dr. Trompenaars als deskundige verklaard dat het de verdachte aan ziekte-inzicht en ziektebesef ontbreekt en dat dergelijk inzicht en besef noodzakelijk zijn voor het slagen van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Op de vraag of hij verwacht dat de verdachte dergelijk ziekte-inzicht en ziektebesef nog zal ontwikkelen, heeft dr. Trompenaars geantwoord dat de verdachte tijdens diens verblijf in de kliniek De Woenselse Poort vaak tegen hem heeft gezegd dat hij, de verdachte, niet ziek is en voor zichzelf kan zorgen. Dr. Trompenaars heeft voorts verklaard dat de verdachte heel veel zorg en ondersteuning nodig heeft en dat de verdachte dat moeilijk kan aanvaarden.
Het hof acht daarom niet aannemelijk dat de verdachte het vereiste ziekte-inzicht en ziektebesef binnen afzienbare tijd zal ontwikkelen, in elk geval niet in die mate dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden een - met het oog op het verminderen van het recidivegevaar - reële kans van slagen heeft.
Naar het oordeel van het hof kan daarom niet worden volstaan met oplegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden; de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Evenals de rechtbank zal het hof derhalve aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen.
Het door de verdachte begane feit ter zake waarvan de maatregel wordt opgelegd, is een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege zal worden verpleegd.
Aldus gewezen door
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. N.J.M. Ruyters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 30 april 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Claassens is buiten staat dit arrest te ondertekenen.