ECLI:NL:GHSHE:2014:125

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
20-001893-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een indirecte mondelinge bedreiging van de burgemeester van Eindhoven

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, met een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het eerdere vonnis.

Het hof heeft echter besloten het vonnis te vernietigen. De tenlastelegging betrof een indirecte mondelinge bedreiging van de burgemeester van Eindhoven, waarbij de verdachte dreigende uitspraken zou hebben gedaan in aanwezigheid van een reclasseringsmedewerker. De bedreiging zou zijn geuit in de vorm van uitspraken over het kopen van een pistool en het schieten van de burgemeester. Het hof heeft vastgesteld dat de bedreiging niet rechtstreeks door de burgemeester was gehoord, maar via tussenpersonen was doorgegeven.

Bij de beoordeling van de zaak heeft het hof geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk de bedreigende uitspraken had gedaan zoals ten laste gelegd. De verklaringen van de betrokkenen waren inconsistent en er bleef twijfel bestaan over de exacte inhoud van de uitlatingen van de verdachte. Het hof oordeelde dat de uitlatingen, hoewel laakbaar, niet wettig en overtuigend bewezen konden worden als een strafbare bedreiging. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

De beslissing van het hof houdt in dat het eerdere vonnis wordt vernietigd en dat de verdachte niet schuldig wordt bevonden aan de bedreiging. Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken, vooral wanneer het gaat om indirecte bedreigingen die via derden zijn gecommuniceerd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 20-001893-13
Uitspraak: 21 januari 2014
VERSTEK - DNIP

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 5 juni 2013 in de strafzaak met parketnummer 01-839250-13 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1968],
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met algemene en bijzondere voorwaarden.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 februari 2013 tot en met 21 februari 2013, te Eindhoven, ten overstaan van [medewerker] (reclasseringsmedewerker), [slachtoffer] (burgemeester van Eindhoven), heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen ontstaat en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk ten overstaan van voornoemde [medewerker] dreigend de woorden geuit: "ik heb de drang om te moorden" en/of
"als ik een beetje geld had zou ik een pistool kopen en hem/de burgemeester door zijn kop schieten" en/of "ik houd de burgemeester al langer in de gaten en ken zijn patroon, ik weet precies wanneer ik hem moet pakken want ik weet precies hoe laat de burgemeester op het gemeentehuis is en wanneer hij gaat", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, van welke bedreiging(en)/dreigende woorden voornoemde [slachtoffer] kennis heeft genomen (door tussenkomst van de secretaresse van het gemeentehuis).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Deze zaak betreft een indirecte mondelinge bedreiging – dat is een bedreiging die de bedreigde persoon niet uit de mond van de dader zelf verneemt, maar die hem via een of – zoals hier - meer tussenpersonen bereikt. Ofschoon de tenlastelegging ruimer is geformuleerd gaat het uitsluitend om een bedreiging met een misdrijf dat tegen het leven is gericht, te weten het door het hoofd schieten van de bedreigde persoon, de burgemeester van Eindhoven. Voor bewezenverklaring van deze bedreiging is nodig dat wettig en overtuigend komt vast te staan
a dat de uiting, die aan de verdachte wordt toegeschreven, bij de burgemeester, mede gelet op de context, redelijke vrees kon doen ontstaan dat zijn leven op het spel stond; alleen dan is sprake van een bedreiging.
b dat deze bedreiging ook werkelijk door de verdachte werd geuit, en dat hij op zijn minst heeft begrepen dat een aanmerkelijke kans bestond dat zij de burgemeester zou bereiken en door hem als bedreigend zou worden opgevat.
c dat zij de burgemeester daadwerkelijk heeft bereikt.
De bedreiging waarvan de verdachte wordt beticht zou zijn geuit in een gesprek dat hij had met een maatschappelijk werkster van de reclassering. Zij heeft daarover een dag later gesproken met haar teamleider en vervolgens, op zijn advies, nog eens twee dagen later een personeelslid van de gemeente Eindhoven op de hoogte gesteld. Deze heeft het bericht doorgegeven, waarna het uiteindelijk bij de burgemeester terecht is gekomen.
De burgemeester heeft verklaard dat hem werd medegedeeld dat een man had gezegd een vuurwapen te zullen kopen en hem daarmee door het hoofd te zullen schieten. Dat is zonder meer bedreigend. Het hof stelt echter vast dat de maatschappelijk werkster een andere versie geeft van wat de verdachte zou hebben gezegd. Hij zou hebben verteld dat hij mensen wilde doodmaken (of ‘zoiets’), dat hij in het bijzonder de burgemeester iets zou aandoen en dat hij, als hij een beetje geld had, een pistool zou kopen en hiermee de burgemeester een kogel door zijn kop zou jagen.
Verder zou hij hebben gezegd dat hij de burgemeester al weken in de gaten hield en wist wanneer hij kwam en ging op het gemeentehuis. Terecht is de steller van de tenlastelegging van deze versie uitgegaan, en niet van wat de burgemeester daadwerkelijk bereikte. Ook in deze versie hadden de aan de verdachte toegeschreven uitlatingen, tezamen genomen, bij de burgemeester een redelijke vrees kunnen doen ontstaan dat zijn leven gevaar liep. Dat zij hem in een flink aangedikte vorm bereikten doet hieraan niet af.
De vraag is echter of de verdachte werkelijk heeft gezegd wat de maatschappelijk werkster drie dagen later doorgaf. Ofschoon zij moet hebben geweten dat hij als minder begaafd te boek stond en helemaal het geld niet had om een wapen te kopen, heeft zij zich kennelijk zorgen gemaakt, maar die waren blijkbaar niet van zo ernstige aard dat zij terstond maatregelen nam; zij heeft pas de volgende dag, toen dit zo uit kwam, met haar teamleider overlegd en vervolgens, omdat zij een vrije dag had, nog eens twee dagen gewacht voordat zij alarm sloeg. Zo heel erg schokkend vond zij de uitlatingen van de verdachte kennelijk niet. Het hof sluit dan ook niet uit dat die uitlatingen in de loop van de drie dagen zijn bijgekleurd, zoals zij vervolgens onderweg naar de burgemeester nog verder zijn aangedikt.
De verdachte zelf heeft het hem ten laste gelegde steeds ontkend en ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij alleen heeft gezegd dat hij, als hij een pistool had, daarmee naar het gemeentehuis zou gaan en dat hij begreep dat dit bedreigend zou overkomen. Wanneer hij alleen dit heeft gezegd was weliswaar sprake van hoogst laakbaar gedrag, maar (nog) niet van een strafbare bedreiging. Verder houvast bij het beantwoorden van de vraag, wat de verdachte precies heeft gezegd, biedt het dossier niet.
Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof zoveel twijfel blijven bestaan over wat de verdachte precies tegen de maatschappelijk werkster heeft gezegd, dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat zijn uitlatingen een bedreiging tegen het leven inhielden, zoals ten laste is gelegd. Hij dient daarom te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. F.C.J.E. Meeuwis en mr. J.M. Reijntjes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. Verhoeven-van der Heijden, griffier,
en op 21 januari 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.