ECLI:NL:GHSHE:2014:1245

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 mei 2014
Publicatiedatum
2 mei 2014
Zaaknummer
20-004371-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs van ongewenstverklaring

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda. De verdachte, geboren in 1979 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor het verblijven in Nederland terwijl hij wist dat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof het dossier en de vordering van de advocaat-generaal bestudeerd. De advocaat-generaal heeft verzocht om het eerdere vonnis te vernietigen en de verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde feiten.

Het hof heeft vastgesteld dat de beschikking waarbij de verdachte ongewenst was verklaard, is vernietigd. De nieuwe beschikking bevatte geen verklaring van ongewenstheid. Het hof concludeert dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte op 25 augustus 2012 in Nederland verbleef terwijl hij als ongewenst vreemdeling was verklaard. De tenlastelegging is niet bewezen, en het hof heeft daarom besloten om de verdachte vrij te spreken van de hem ten laste gelegde feiten.

De beslissing van het hof is als volgt: het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en het hof verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, waardoor hij wordt vrijgesproken. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. O.M.J.J. van de Loo als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 2 mei 2014.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-004371-12
Uitspraak : 2 mei 2014
VERSTEK dnip

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 4 december 2012 in de strafzaak met parketnummer 02-181038-12 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1979,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
waarbij verdachte ter zake van “Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard” werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte zal vrijspreken van het hem ten laste gelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof, anders dan de eerste rechter, niet tot bewezenverklaring komt van het ten laste gelegde.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 augustus 2012 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift (Beschikking [nummer] d.d. 24 mei 2005), tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De zich in het dossier bevindende beschikking d.d. 24 mei 2005 van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
“Besluit
De aanvraag van betrokkene tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 van de Vreemdelingenwet wordt, onder verwijzing naar de beschikking van 23 augustus 1999, afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
Ontstaan en verloop van de procedure
Bij beschikking van 3 januari 2005 is de aanvraag van betrokkene afgewezen en is betrokkene tevens ongewenst verklaard.
Op 5 januari 2005 is namens betrokkene beroep ingesteld tegen het besluit de aanvraag van betrokkene af te wijzen, waarbij tevens een voorlopige voorziening is aangevraagd in verband met de dreigende uitzetting. Eveneens op 5 januari 2005 heeft betrokkene een voorlopige bezwaarschrift ingediend tegen de ongewenst verklaring, aangevuld met nadere gronden in brieven van 23 november 2004, 8 februari 2005 en 4 maart 2005.
Bij uitspraak van 6 april 2005 is het beroep gegrond verklaard wegens het ontbreken van op de procedure betrekking hebben stukken van de zijde van verweerder en is het besluit van
3 januari 2005 vernietigd.”
Het hof leidt uit het vorenstaande af dat de beschikking van 3 januari 2005, waarbij verdachte ongewenst is verklaard, is vernietigd, terwijl de nieuwe beschikking d.d. 24 mei 2005 niet inhoudt dat verdachte ongewenst is verklaard. Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte ongewenst is verklaard, schiet het bewijs ervoor tekort dat verdachte op 25 augustus 2012 in Nederland heeft verbleven terwijl hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaartniet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. J.J. van der Kaaden en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 2 mei 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.L.P. van Cruchten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.