ECLI:NL:GHSHE:2014:1243

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
2 mei 2014
Zaaknummer
20-002947-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in strafvervolging wegens bescherming onder het Vluchtelingenverdrag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda. De verdachte, geboren in 1958 en afkomstig uit Somalië, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor het in bezit hebben van een vals of vervalst reisdocument. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die stelde dat het hof het eerdere vonnis moest vernietigen en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest verklaren in de strafvervolging.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte vluchteling is en op 9 december 2008 asiel heeft aangevraagd in Nederland. Het hof overweegt dat het openbaar ministerie in strijd heeft gehandeld met de beginselen van een behoorlijke procesorde door tot vervolging over te gaan, terwijl het niet evident was dat de verdachte geen bescherming geniet onder artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag. Dit artikel biedt bescherming aan vluchtelingen die illegaal het land binnenkomen, mits zij zich onverwijld bij de autoriteiten melden en goede redenen voor hun illegale aanwezigheid kunnen aantonen.

Gelet op de omstandigheden van de zaak en de status van de verdachte als vluchteling, concludeert het hof dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht door het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-002947-12
Uitspraak : 18 april 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 20 mei 2009 in de strafzaak met parketnummer 02-011046-09 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) in het jaar 1958,
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij verdachte ter zake van “in het bezit zijn van een reisdocument waarvan zij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is” werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn strafvervolging.
De verdediging heeft:
  • zich ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag gerefereerd aan het oordeel van het hof;
  • bepleit primair dat verdachte zal worden vrijgesproken en subsidiair dat een eventuele straf geheel voorwaardelijk zal worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 9 december 2008 in de gemeente Halderberge, in elk geval in Nederland in het bezit was van een reisdocument, te weten een Italiaanse identiteitskaart ([nummer]), waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was, bestaande de valsheid of vervalsing hieruit dat de identiteitskaart qua kleur en/of detaillering en/of gebruikte productie- en beveiligingstechnieken niet overeenkomt met een origineel door de autoriteiten van Italië afgegeven document van dit model.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
i.
De advocaat-generaal heeft zich – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie op grond van het bepaalde in artikel 31 van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
ii.
Artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag luidt als volgt:
“The Contracting States shall not impose penalties, on account of their illegal entry or presence, on refugees who, coming directly from a territory where their life or freedom was threatened in the sense of Article 1, enter or are present in their territory without authorization, provided they present themselves without delay to the authorities and show good cause for their illegal entry of presence.”
De officiële Nederlandse tekst is:
“De Verdragsluitende Staten zullen geen strafsancties, op grond van onrechtmatige binnenkomst of onrechtmatig verblijf, toepassen op vluchtelingen die, rechtstreeks komend van een grondgebied waar hun leven of vrijheid in de zin van artikel 1 werd bedreigd, zonder toestemming hun grondgebied binnenkomen of zich aldaar bevinden, mits zij zich onverwijld bij de autoriteiten melden en deze overtuigen dat zij geldige redenen hebben voor hun onrechtmatige binnenkomst of onrechtmatige aanwezigheid.”
iii.
Het hof stelt voorop dat voor de beoordeling van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag geen onderscheid kan worden gemaakt tussen “illegal entry or precence” enerzijds en het daarmee samenhangende bezit van valse identiteitspapieren anderzijds. Een andere opvatting zou onvoldoende recht doen aan de bedoeling van dit artikel om vluchtelingen onder nadere, in het kader van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging te beoordelen voorwaarden, te vrijwaren van vervolging wegens illegal entry or precence. Immers bij een andere opvatting zou de met die bepaling beoogde bescherming van vluchtelingen ernstig tekort worden gedaan.
iv.
Verdachte is vluchteling. Op 9 december 2008 heeft zij direct aangegeven dat zij afkomstig was uit Somalië en dat zij in Nederland asiel wilde aanvragen. Inmiddels is verdachte een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend.
v.
Onder deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde en in het bijzonder het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging door tot vervolging over te gaan terwijl het, onder deze omstandigheden, niet evident was dat verdachte niet de bescherming geniet van artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag.
vi.
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat het openbaar ministerie alsnog
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaarthet openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. J.J. van der Kaaden en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 18 april 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.L.P. van Cruchten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.