In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda. De verdachte, geboren in 1958 en afkomstig uit Somalië, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor het in bezit hebben van een vals of vervalst reisdocument. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die stelde dat het hof het eerdere vonnis moest vernietigen en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest verklaren in de strafvervolging.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte vluchteling is en op 9 december 2008 asiel heeft aangevraagd in Nederland. Het hof overweegt dat het openbaar ministerie in strijd heeft gehandeld met de beginselen van een behoorlijke procesorde door tot vervolging over te gaan, terwijl het niet evident was dat de verdachte geen bescherming geniet onder artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag. Dit artikel biedt bescherming aan vluchtelingen die illegaal het land binnenkomen, mits zij zich onverwijld bij de autoriteiten melden en goede redenen voor hun illegale aanwezigheid kunnen aantonen.
Gelet op de omstandigheden van de zaak en de status van de verdachte als vluchteling, concludeert het hof dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht door het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging.