In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 april 2014 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verschillende verzoekers tegen mr. J.W.J. Huige, lid van de Meervoudige Belastingkamer. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun advocaat, dienden het wrakingsverzoek naar aanleiding van eerdere uitspraken van mr. Huige in vergelijkbare zaken. Verzoekers stelden dat mr. Huige niet onpartijdig kon oordelen over hun zaken, omdat hij in een eerdere zaak had geoordeeld dat de Inspecteur voldoende voortvarendheid had betracht bij het opleggen van navorderingsaanslagen. Dit oordeel zou volgens verzoekers onjuist zijn, vooral in het licht van een recente uitspraak van de Hoge Raad.
Tijdens de zitting op 2 april 2014 werd het wrakingsverzoek behandeld. Mr. Huige heeft aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft zijn standpunt toegelicht. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekers zorgvuldig afgewogen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De enkele omstandigheid dat mr. Huige eerder een oordeel heeft gegeven in een vergelijkbare zaak, was volgens de wrakingskamer niet voldoende om aan te nemen dat hij vooringenomen zou zijn.
De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een vooringenomenheid van mr. Huige en dat de vrees van verzoekers niet objectief gerechtvaardigd was. Het wrakingsverzoek werd dan ook afgewezen. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, waarbij het proces in de hoofdzaken voortgezet zal worden in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het wrakingsverzoek.