ECLI:NL:GHSHE:2014:1200

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
29 april 2014
Zaaknummer
HD 200.100.692-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op tussenarrest met bewijsopdracht; aan eisen artikel 6:155 BW na bewijslevering voldaan

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van een appellant tegen Warsteiner Benelux B.V. Het hof behandelde een vervolg op eerdere tussenarresten van 6 maart 2012 en 10 september 2013, waarbij de appellant was toegelaten om feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat er wilsovereenstemming bestond over de schuldovername van een schuld aan Warsteiner door de koopsters van de horecaonderneming van de appellant. De appellant heeft verschillende getuigen voorgebracht, waaronder werknemers van Warsteiner en de koopsters zelf, die bevestigden dat er overeenstemming was over de overname van de schuld van 10.000 euro aan Warsteiner.

Het hof oordeelde dat de appellant in zijn bewijslevering geslaagd was. De verklaringen van de getuigen, waaronder die van de partijgetuige, ondersteunden de stelling dat er wilsovereenstemming was over de schuldovername. Het hof concludeerde dat de getuigenverklaringen voldoende bewijs boden voor de stelling van de appellant, ondanks dat de voormalig financieel directeur van Warsteiner geen kennis had van de wilsovereenstemming. Het hof oordeelde dat Warsteiner de schijn had gewekt dat de werknemer bevoegd was om in te stemmen met de schuldovername, waardoor aan de vereisten van toestemming en kennisgeving was voldaan.

Uiteindelijk vernietigde het hof het vonnis waarvan beroep en wees de vordering van Warsteiner af, waarbij het hof Warsteiner als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeelde. De uitspraak werd gedaan op 29 april 2014 door de rechters S.M.A.M. Venhuizen, C.W.T. Vriezen en A.J. Coster.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.100.692/01
arrest van 29 april 2014
in de zaak van
[appellant]
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. P.A.C. van Buul te Nijmegen,
tegen
Warsteiner Benelux B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.R.G.M. Spronken te 's-Hertogenbosch,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 6 maart 2012 en 10 september 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond onder zaaknummer 318769\CV EXPL 11-3412 gewezen vonnis van 11 januari 2012. Het hof zal de nummering van het laatste tussenarrest voortzetten.

9.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 10 september 2013;
- het proces-verbaal van de enquête van 14 november 2013;
- het proces-verbaal van de contra-enquête van 4 februari 2014;
  • de memorie na enquête van Warsteiner;
  • de memorie na enquête van [appellant].
Hierna is arrest bepaald.

10.De verdere beoordeling

in principaal appel
10.1.
Bij genoemd tussenarrest van 10 september 2013 is [appellant] toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat tussen [appellant] en [koopsters] in het kader van de verkoop door [appellant] van zijn horeca - onderneming wilsovereenstemming bestond over de schuldovername door [koopsters] van [appellant] van de schuld die [appellant] aan Warsteiner had wegens de levering van drank ten behoeve van die horeca-onderneming.
10.2.
[appellant] heeft als getuigen voorgebracht [werknemer Warsteiner], [koopster 1], [koopster 2], [echtgenoot koopster 2] en zichzelf als partijgetuige. Warsteiner heeft in contra-enquête als getuige doen horen [voormalig financieel directeur Warsteiner].
10.3.
Het hof is van oordeel dat [appellant] in de bewijslevering geslaagd is. De koopsters van de onderneming van [appellant], [koopster 1] en [koopster 2], hebben respectievelijk verklaard:
“Wij zouden als koopsters de schuld van 10.000 van [appellant] aan Warsteiner overnemen. (…) De heer [werknemer Warsteiner] was ook aanwezig toen die schuld besproken werd.(….) Ik ben het met [appellant] eens dat mevrouw [koopster 2] en ik de schuld aan Warsteiner moesten betalen. (…)”en
“Wij hebben toen besproken da[t]
mevrouw [koopster 1] en ik de schuld van [appellant] aan Warsteiner overnamen. Daar is niet over gediscussieerd, wij waren het wel eens.(…)”[werknemer Warsteiner] heeft als getuige onder meer het volgende verklaard:
“Het behoorde tot mijn werk bij Warsteiner om overnames van horecaondernemingen te begeleiden. In dit geval zeker omdat Warsteiner ook nog verhuurder van [appellant] was. Ik weet zeker dat [appellant] en de beide koopsters samen hebben gesproken over de overname van de schulkd van 10.000 euro aan Warsteiner door de dames, (….) Ik herinner mij wel dat de heer [voormalig financieel directeur Warsteiner], financieel directeur van Warsteiner en ik tijdens de kermis van 2010 of 2011 aan de dames hebben meegedeeld dat zij die schuld nog steeds niet betaald hadden. De koopovereenkomst tussen [appellant] en [koopsters] heb ik laten opstellen door (…) een horecamakelaar. Ik heb aan[de horecamakelaar]
niet verteld dat de koopsters de schuld van [appellant] aan Warsteiner overnamen omdat dat al met de bank geregeld zou zijn. (…)Ook getuige [echtgenoot koopster 2], de echtgenoot van koopster [koopster 2], verklaarde zakelijk weergegeven, dat hij aanwezig is geweest bij een gesprek tussen onder meer de koopsters, [werknemer Warsteiner] en [appellant], waarin besproken is dat de koopsters de schuld van [appellant] aan Warsteiner zouden overnemen.
Voorts vinden de voormelde getuigenverklaringen bevestiging in de getuigenverklaring van partijgetuige [appellant], waar deze verklaarde dat met [koopsters] is besproken dat zij de schuld van [appellant] aan Warsteiner zouden overnemen.
10.3.1.
Aan het voorgaande doet de getuigenverklaring van [voormalig financieel directeur Warsteiner], voormalig financieel directeur van Warsteiner, niet af. Deze getuige heeft immers slechts verklaard dat hij niets van [werknemer Warsteiner] heeft gehoord over wilsovereenstemming tussen [appellant] en [koopsters] over de schuldovername en dat hij nooit aanwezig is geweest bij gesprekken tussen [appellant] en de koopsters van diens onderneming. Weliswaar heeft de getuige [voormalig financieel directeur Warsteiner] verklaard dat hij verantwoordelijk was voor
“het wel of niet laten gaan van schulden en “[dat dat in dit geval niet zijn intentie was]
doch in het tussenarrest van 10 september 2013 is reeds beslist dat Warsteiner de schijn heeft gewekt dat [werknemer Warsteiner] bevoegd was in te stemmen met de schuldovername door [koopsters] , zodat aan het vereiste van toestemming van de schuldeiser voor de schuldovername in dit geval is voldaan (ro. 7.5.5. en 7.5.6.) Het hof ziet in het door Warsteiner bij memorie na enquête gestelde geen aanleiding op deze bindende eindbeslissing terug te komen. Ditzelfde geldt voor de beslissing (ro. 7.5.7. van het tussenarrest) dat voldaan is aan het vereiste van kennisgeving door de koopsters en [appellant] aan Warsteiner van de schuldovername. Getuige [werknemer Warsteiner] is immers aanwezig geweest bij de bespreking waarin wilsovereenstemming tussen [appellant] en de koopsters is ontstaan, althans geuit.
10.3.2.
Evenmin doet aan voormeld oordeel af dat in de schriftelijke koopovereenkomst de schuldovername onjuist tot uitdrukking is gebracht. Volgens de getuige [werknemer Warsteiner] is die overeenkomst immers door een derde, op zijn verzoek, opgesteld en heeft [werknemer Warsteiner] aan die derde niet meegedeeld dat de koopsters de schuld van [appellant] aan Warsteiner overnamen. Zulks kon derhalve door de derde ook niet in de overeenkomst vermeld worden.
10.3.3.
Dat uit de getuigenverklaringen niet eenduidig blijkt op welk moment en op welke wijze de betaling aan Warsteiner door de koopsters zou geschieden doet niet ter zake. [appellant] diende immers te bewijzen dat tussen hem en de koopsters wilsovereenstemming over de schuldovername bestond. In de levering van dat bewijs is [appellant] geslaagd.
10.4.
Nu [appellant] in de bewijslevering geslaagd is zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd, met afwijzing alsnog van de vordering van Warsteiner. Laatstgenoemde wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in principaal hoger beroep, veroordeeld.
in incidenteel appel
10.5.
Bij het tussenarrest van 10 september 2013 is reeds overwogen dat de grief faalt. Nu deze grief niet gericht was tegen het dictum van het vonnis waarvan beroep maar tegen een daaraan voorafgaande overweging (en het incidenteel appel derhalve overbodig was) zal het hof geen proceskostenveroordeling in incidenteel appel uitspreken.

11.De uitspraak

Het hof:
in principaal en incidenteel appel
vernietigt het vonnis waarvan hoger beroep en, opnieuw rechtdoende,
wijst de vordering af;
veroordeelt Warsteiner in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] worden begroot op nihil aan verschotten en op € 600,-- aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 906,84 aan verschotten en op € 2.682,-- aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.W.T. Vriezen en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 april 2014.