Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1],wonende te [woonplaats],
[appellante 2],wonende te [woonplaats],
5.Het verloop van de procedure
- de memorie van grieven, waarbij [appellanten] één grief hebben aangevoerd tegen het vonnis waarvan beroep en hebben geconcludeerd tot afwijzing alsnog van de
vordering van Meeùs in conventie en tot toewijzing alsnog van hun vordering in
reconventie;
- de memorie van antwoord met conclusie tot bekrachtiging van het beroepen vonnis;
- het op 29 oktober 2013 gehouden pleidooi, waarbij [appellanten] pleitnotities hebben overgelegd.
6.De verdere beoordeling
(….)- Ongeacht de uitspraak inzake hiervoor vermelde schadeloosstelling zal Meeùs de exclusieve verkoop krijgen van[het object]
.- De verkoop zal gebeuren op basis van de “standaard voorwaarden met vergoeding kosten naar derden” en zijn onderhevig aan de Voorwaarden voor dienstverlening met betrekking tot bedrijfsonroerend goed NVM 1994 en de tarieven voor dinstverlening van[Meeùs]
.”
II) ten onrechte oordeelt de rechtbank (in ro. 4.5.1.) dat de vordering van Meeùs, die ingesteld is als vordering tot schadevergoeding, tevens gezien moet worden als een vordering tot nakoming van de overeenkomst;
III) (subsidiair) ten onrechte knoopt de rechtbank (ro.4.6.3.) voor de bepaling van de hoogte van de toe te wijzen vergoeding aan bij de NVM voorwaarden en miskent zij artikel 7:411 BW.
“maak ik het voorbehoud om naast uw bemiddeling zelf mijn pand te koop aan te bieden”. Deze zinsnede, waarvoor [appellanten] geen verklaring geven (anders dan de door hen beoogde beëindiging van het exclusieve recht van Meeùs, waarover hierna onder 6.5.2. geoordeeld wordt), wijst geenszins op algehele ontbinding dan wel opzegging van de overeenkomst. Meeùs behoefde deze bedoeling van [appellanten] dan ook redelijkerwijs niet uit die brief af te leiden. Bij dit oordeel betrekt het hof dat gesteld noch gebleken is dat, na ontvangst van die brief door Meeùs, partijen feitelijk anders hebben gehandeld dan daarvoor. Dat dit niet het geval is geweest blijkt ook uit het feit dat Meeùs op 17 juli 2008 een bod op het object heeft overgebracht van een kandidaat-koper aan [appellanten] In zoverre faalt grief I.