In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda. De verdachte, geboren in Suriname, was ter zake van het ongewenst verblijf in Nederland veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft de zaak behandeld op de terechtzitting en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van zes maanden heeft gevorderd. De verdediging heeft gepleit voor een strafmaatverweer en heeft verzocht om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, wat inhoudt dat er geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd, omdat de politierechter niet aan de motiveringsverplichtingen voldeed. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 september 2007 als vreemdeling in Nederland verbleef, terwijl hij wist dat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard op grond van de Vreemdelingenwet. Het hof heeft echter ook rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder het tijdsverloop tussen het oorspronkelijke vonnis en de uitspraak in hoger beroep, en het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor strafbare feiten. Gelet op deze omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat oplegging van een straf of maatregel geen redelijk doel meer diende.
De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 9a en 197 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen zijn verklaard en heeft geconcludeerd dat er geen straf of maatregel wordt opgelegd.