In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden voor het verblijven in Nederland als ongewenst vreemdeling. De verdachte, geboren in België, heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis bevestigt, maar met een hogere straf van 3 maanden. De verdediging heeft enkel een verweer gevoerd over de strafmaat en verzocht om een schuldigverklaring zonder straf.
Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting. Het hof overweegt dat de Terugkeerrichtlijn van toepassing is, aangezien de verdachte illegaal in Nederland verbleef en de terugkeerprocedure niet volledig was doorlopen. De verdachte heeft niet meegewerkt aan zijn terugkeer naar Marokko, ondanks dat de Nederlandse overheid voldoende inspanningen heeft verricht om hem te laten terugkeren. Het hof concludeert dat de terugkeerprocedure is toegepast en dat de verdachte geen geldige reden heeft om in Nederland te verblijven.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. Gezien de recidive van de verdachte en de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, komt het hof tot de conclusie dat een gevangenisstraf van 3 maanden passend is. Het hof vernietigt het vonnis van de politierechter ten aanzien van de strafoplegging en legt de verdachte een gevangenisstraf van 3 maanden op, terwijl het vonnis voor het overige wordt bevestigd.