ECLI:NL:GHSHE:2014:1171

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
20-001359-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens overmacht voor ongewenste vreemdeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda. De verdachte, een vreemdeling uit Somalië, was eerder veroordeeld voor het ongeoorloofd verblijf in Nederland, het opgeven van een valse identiteit en het rijden zonder rijbewijs. De politierechter had hem hiervoor een gevangenisstraf van twee maanden en geldboetes opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zijn raadsman aanvoerde dat de verdachte ontslagen diende te worden van alle rechtsvervolging wegens overmacht. De verdediging stelde dat de verdachte niet in staat was Nederland te verlaten vanwege het ontbreken van geldige reisdocumenten en een vertrekmoratorium voor Somalië. Het hof heeft de situatie in Somalië in overweging genomen en vastgesteld dat de verdachte niet zelfstandig kon vertrekken. Het hof oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor het ongeoorloofd verblijf, omdat hij niet in staat was om Nederland te verlaten. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor het eerste feit. Voor de feiten 2 en 3, die betrekking hebben op het opgeven van een valse identiteit en het rijden zonder rijbewijs, heeft het hof de verdachte wel strafbaar verklaard en hem voorwaardelijke geldboetes opgelegd. Het hof heeft ook vastgesteld dat er sprake was van een schending van de redelijke termijn in de procedure, maar heeft de straf niet verminderd. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001359-12
Uitspraak : 18 april 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 27 maart 2012 in de strafzaak met parketnummer 02-800548-11 tegen:
- [verdachte],
geboren te[geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedag],
wonende te [woonplaats].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van
feit 1:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard;
feit 2:
door het bevoegd gezag naar zijn naam gevraagd, een valse naam, voornaam en geboortedatum opgeven;
feit 3:
overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest ten aanzien van feit 1 en ten aanzien van feiten 2 en 3 telkens tot een geldboete van EUR 270,--, subsidiair 5 dagen hechtenis.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte ten aanzien van feit 1 zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van twee jaren en ten aanzien van de feiten 2 en 3 telkens tot een voorwaardelijke geldboete van EUR 250,-- , subsidiair 5 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft namens de verdachte bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde en heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Tevens heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 mei 2011 te Tilburg, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, althans op grond van artikel 21 van de Vreemdelingenwet, althans in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard, zulks terwijl hij, verdachte, op of omstreeks 21 mei 2011 (nog steeds) ongewenst vreemdeling was/tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
2.
hij op of omstreeks 21 mei 2011 te Tilburg toen hij, verdachte, door het bevoegd gezag, te weten een politieambtenaar ([politieambtenaar]), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, naar zijn identiteitsgegevens werd gevraagd, een valse naam en/of voorna(a)m(en) en/of geboortedatum en/of geboorteplaats en/of adres - waarop hij, verdachte, in de basisadministratie persoonsgegevens als ingezetene stond ingeschreven - en/of woon- of verblijfplaats heeft opgegeven;
3.
hij op of omstreeks 21 mei 2011 te Tilburg als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto) heeft gereden op de weg, de Sweelincklaan en/of de Centaurusweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2, 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 21 mei 2011 te Tilburg, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard, zulks terwijl hij, verdachte, op 21 mei 2011 nog steeds ongewenst vreemdeling was.
2.
hij op 21 mei 2011 te Tilburg toen hij, verdachte, door het bevoegd gezag, te weten een politieambtenaar ([politieambtenaar]), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, naar zijn identiteitsgegevens werd gevraagd, een valse naam en voornaam en geboortedatum heeft opgegeven;
3.
hij op 21 mei 2011 te Tilburg als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto) heeft gereden op de weg, de Sweelincklaan, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Door het bevoegd gezag naar zijn identiteitsgegevens gevraagd, een valse naam, voornaam en geboortedatum opgeven.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte ter zake van het eerste feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake nu er sprake is van (zo begrijpt het hof) overmacht. Daartoe is – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de verdachte Nederland niet zelfstandig kan verlaten, nu hij geen geldige reisdocumenten heeft. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte zich heeft ingespannen om Nederland te verlaten en naar Finland is gereisd maar dat hij na aankomst op grond van de Dublinverordening is teruggestuurd naar Nederland. Daarnaast was een gedwongen uitzetting ook niet mogelijk nu ten tijde van het ten laste gelegde feit een vertrekmoratorium gold voor Zuid- en Centraal Somalië.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Bij brief van 18 maart 2011 heeft de Minister van Immigratie en Asiel een vertrekmoratorium ingesteld voor de duur van één jaar ten aanzien van afgewezen asielzoekers afkomstig uit Centraal- en Zuid-Somalië die niet in het noorden van Somalië konden verblijven. Dit vertrekmoratorium hield in dat uitgeprocedeerde asielzoekers behorende tot deze groep, niet werden verplicht Nederland te verlaten en dat aan hen opvang werd geboden. Hieruit leidt het hof af dat een gedwongen vertrek ten tijde van het onder 1 bewezen verklaarde voor verdachte, die uit Mogadishu afkomstig is, niet mogelijk was.
Voorts blijkt uit de processtukken dat de algehele veiligheidssituatie in Somalië ten tijde van het onder 1 bewezen verklaarde onverminderd slecht en zorgwekkend was. Zo blijkt uit het
Besluit van de Minister voor Immigratie en Asiel van 22 september 2011, dat is gepubliceerd in de Staatcourant 2011 nr. 17984 van 6 oktober 2011 (waarin wordt verwezen naar het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 17 mei 2011 over de situatie in Somalië) dat de situatie in Mogadishu zodanig slecht is wegens de mate van willekeurig geweld dat een burger die daar terugkeert louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade. Het hof is van oordeel dat een zelfstandig (vrijwillig) vertrek onder die omstandigheden ten tijde van het onder 1 bewezen verklaarde ook niet mogelijk was.
Het hof heeft daarnaast in overweging genomen dat de verdachte niet in het bezit is van een geldig (vervangend) reisdocument om Nederland op legale wijze te kunnen verlaten. Het is verdachte ook niet gelukt om op illegale wijze, zonder reisdocumenten, Nederland te verlaten. Verdachte is in 2010 naar Finland gereisd, maar werd door de Finse autoriteiten in verband met de zogenaamde Dublin claim naar Nederland teruggestuurd.
Gelet op het vorenoverwogene valt de verdachte niet strafrechtelijk te verwijten dat hij op 21 mei 2011 onrechtmatig in Nederland verbleef.
Het beroep op overmacht slaagt, waarmee verdachte niet strafbaar is. Het hof zal de verdachte om die reden ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor de hiervoor onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten.
Op te leggen straf of maatregel
De raadsman heeft ten aanzien van de strafoplegging van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten bepleit dat het hof wegens het ontbreken van financiële draagkracht aan de zijde van de verdachte in de plaats van een geldboete een taakstraf zal opleggen.
Het hof overweegt als volgt.
Op de voet van het bepaalde in artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht dient het hof voor elk van de bewezenverklaarde overtredingen afzonderlijke straffen te bepalen. Bij de bepaling van de op te leggen straffen heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Voor de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten acht het hof oplegging van een geldboete in de orde van grootte als door de politierechter bepaald in beginsel nodig met het oog op een passende bestraffing. Gezien de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete evenwel niet passend.
Ook de veroordeling van de verdachte tot het verrichten van een taakstraf in de plaats van een onvoorwaardelijke geldboete, zoals door de verdediging is bepleit, acht het hof niet opportuun. De verdachte zal een door de rechter opgelegde taakstraf niet kunnen uitvoeren aangezien hij in Nederland tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
Alles overziende zal het hof, overeenkomstig de eis van de advocaat-generaal, aan verdachte ter zake de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten voorwaardelijke geldboetes van na te melden hoogte opleggen. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboetes heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Redelijke termijn
De inhoud van het procesdossier geeft het hof aanleiding te onderzoeken of in de onderhavige zaak het recht van verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden.
Door de verdachte is op 5 april 2012 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg terwijl het hof op 18 april 2014, derhalve langer dan twee jaar na het instellen van het hoger beroep, uitspraak doet. Aldus is er sprake van een geringe overschrijding van de redelijke termijn bij de strafvervolging in hoger beroep als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
In aanmerking genomen dat het hof aan de verdachte voorwaardelijke straffen heeft opgelegd, zal het hof de straf evenwel niet verminderen. Het hof zal volstaan met de enkele constatering dat sprake is geweest van een schending van de redelijke termijn.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 62, 197 en 435 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2, 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.W. van der Linden, griffier,
en op 18 april 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.M.G. Smit en mr. J.W. van der Linden zijn buiten staat om deze beslissing mede te ondertekenen.